Rb. Limburg, 19 februari 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:1456, r.o. 3.3.1.
HR (Parket), 23-01-2024, nr. 22/01247
ECLI:NL:PHR:2024:277
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
23-01-2024
- Zaaknummer
22/01247
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2024:277, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:303
Conclusie 23‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd (art. 302 Sr). Klacht m.b.t. bewijsvoering voorwaardelijk opzet. Heeft het hof aan verklaring verdachte wezenlijk andere betekenis gegeven dan verdachte daaraan kennelijk heeft bedoeld te geven? Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01247
Zitting 23 januari 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 23 maart 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens ‘poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot 120 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr, alsmede ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de duur van de gijzeling is bepaald op ten hoogste 10 dagen. En het hof heeft een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en gelast dat het gedeelte van de bij een eerder vonnis opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, te weten voor de duur van 150 dagen, wordt ondergaan.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. S. van den Akker, R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel betreft de bewijsvoering. Voordat ik het middel bespreek geef ik de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer. Ook citeer ik uit de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd en uit de overgelegde pleitnota.
Bewezenverklaring, bewijsvoering, verklaring van de verdachte en pleitnota
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 6 oktober 2020 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan de ambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (respectievelijk brigadier en hoofdagent van de politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten tijdens een staandehouding en/of aanhouding van verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld opzet, terwijl voornoemde verbalisanten hem, verdachte, als bestuurder van een auto (te weten een Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] ,) door het geopende raam aan de bestuurderszijde vast hadden,
- met de door hem, verdachte, bestuurde auto gas heeft gegeven en is opgetrokken en
- terwijl die verbalisanten hem aldus vasthielden en aan hem hingen en nog bleven hangen die auto in beweging heeft gebracht
- waardoor en waarna voornoemde verbalisanten in de richting van en vervolgens met kracht tegen het openstaande bijrijdersportier van hun onopvallend dienstvoertuig geduwd werden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2020 met bijlagen (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 1]:
(…)
Ik wens aangifte te doen van poging doodslag dan wel poging zware mishandeling. Ik ben als politieagent werkzaam in de eenheid Oost-Brabant en ben te werk gesteld in het district Helmond met als standplaats basisteam Geldrop-Mierlo. Op dinsdag 06 oktober 2020 was ik samen met mijn collega [verbalisant 2] belast met het zogeheten ‘MONO’ project. Ik was bestuurder van het dienstvoertuig waar wij in reden. De belangrijkste aandachtspunten waren: Als bestuurder van een motorvoertuig een mobiele telefoon vast houden, zich zodanig gedragen dat gevaar of hinder op de weg wordt veroorzaakt, kan worden veroorzaakt, excessief te snel rijden (30+), rijden onder invloed en het rijden over de vluchtstrook/vluchthaven.
Op dinsdag 06 oktober 2020, omstreeks 14:20 uur, reden wij achter een Mercedes-Benz, aan omdat deze met een te hoge snelheid over de N2 reed. Ik zag dat het kenteken van de Mercedes-Benz [kenteken] was.
(…)
Ik bracht ons dienstvoertuig tot stilstand naast de Mercedes-Benz. Ik zag dat de bestuurder een jonge man was met gemillimeterd haar. Ik ben uitgestapt en naar de bestuurderskant van de Mercedes-Benz gerend met het doel de bestuurder aan te houden. Ik zag dat mijn collega ook uitgestapt was en mij kwam assisteren. Ik zag dat het bijrijdersportier van ons dienstvoertuig open stond. Ik zag dat het raam van de bestuurdersportier van de Mercedes-Benz, open stond. Ik pakte de bestuurder vast bij zijn linkerarm. Ik hoorde dat de bestuurder riep: ‘Niks aan de hand, niks aan de hand’. Ik zag dat mijn collega de bestuurder ook vast had. Ik hoorde dat de motor van de Mercedes-Benz een ronkend geluid maakte alsof er gas gegeven werd. Ik voelde dat de Mercedes-Benz zijn snelheid opvoerde doordat deze vooruit begon te rijden, dit terwijl wij de bestuurder nog vast hielden. Ik voelde dat dit erg snel ging, ik zag dat wij richting het openstaande bijrijdersportier van ons dienstvoertuig geduwd werden. Ik was bang dat wij klem kwamen te zitten tussen de Mercedes-Benz en ons dienstvoertuig. Gezien de snelheid waarmee de bestuurder met de Mercedes-Benz wegreed was ik bang dat wij gemangeld werden tussen beide auto’s. Alles ging erg snel en nog voordat ik de bestuurder los kon laten voelde ik dat ik samen met mijn collega tegen de binnenkant van het openstaand portier van ons dienstvoertuig gedrukt werden. Ik voelde een stekend gevoel bij mijn linkeroog ter hoogte van mijn wenkbrauw, ik wist niet waardoor dit kwam. Ik zag en voelde dat ik samen met mijn collega en het bijrijdersportier door het scharnierpunt van de bijrijdersportier van ons dienstvoertuig gedrukt werden. Ik had het gevoel dat we op dat moment geen kant op konden.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2020 met bijlagen (…), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 2]:
(…)
Ik ben werkzaam als hoofdagent in de basispolitiezorg bij de Nationale Politie, eenheid Oost-Brabant. Tijdens mijn dienst op dinsdag 6 oktober 2020, was ik samen met mijn collega [verbalisant 1] belast met deelname aan het project Mono, waarbij wij op de openbare (snel)wegen in het gebied van eenheid Oost-Brabant surveilleerden met als doel het bekeuren van bestuurders van voertuigen die overtredingen begingen op het gebied van verkeersveiligheid. Wij waren in burger gekleed en reden in een onopvallend dienstvoertuig voorzien van een stoptransparant.
Omstreeks 14:20 uur zagen wij, [verdachte ] en collega [verbalisant 1] , een snelle grijskleurige Mercedes C klasse rijden op de autoweg N2 te Eindhoven. Wij zagen dat dit voertuig veel sneller reed dan het overige verkeer. Wij reden achter dit voertuig aan en zagen dat onze onderlinge afstand even groot bleef. Wij zagen dat de kilometerteller van ons dienstvoertuig 160 km/uur aangaf. Wij besloten daarom de Mercedes een stopteken te geven om de bestuurder aan te spreken.
(…)
Wij zagen dat de bestuurder van de Mercedes er als volgt uitzag:
- man;
- 20-25 jaar oud;
- klein;
- smal postuur;
- blanke huidskleur;
- gemillimeterd haar;
Wij stopten ons voertuig, op ongeveer twee meter afstand, aan de linkerzijde van de Mercedes Benz. Wij stapten uit ons voertuig en vertelden de bestuurder dat wij van de politie waren en dat hij moest blijven staan en zijn motor moest afzetten. Tevens vroegen wij hem om zijn rijbewijs. Wij hoorden dat de bestuurder zei dat er niets aan de hand was. Voordat wij de bestuurder konden vertellen waarom hij precies aan de kant was gezet, zagen wij dat de bestuurder aanstalten maakte om weg te rijden. Wij probeerden de bestuurder te beletten verder te rijden. Wij pakten de bestuurder beet bij zijn linkerarm. Ik stond links van collega [verbalisant 1] bij het raam van de bestuurder van de Mercedes. Wij hoorden terwijl we hier mee bezig waren dat er veel geluid uit de uitlaat van het voertuig kwam, waarna de bestuurder van ons wegreed met hoge snelheid. Hierdoor werden wij een stuk meegenomen waarna wij tegen de openstaande deur van ons eigen voertuig tot stilstand kwamen. Wij zagen dat dit met enige kracht gebeurde omdat hierdoor de rechtervoordeur van ons dienstvoertuig de verkeerde kant opgebogen was en omdat er deuken op die plek op ons dienstvoertuig zaten.
3. Het proces-verbaal herkenning van een persoon door opsporingsambtenaar d.d. 12 november 2020 (…) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
(…)
Op donderdag 12 november 2020 toonde ik, verbalisant, een drietal foto's aan verbalisanten: [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Beide verbalisanten waren betrokken bij een incident op 6 oktober 2020 met een bestuurder van het voertuig: Mercedes-Benz AMG C43, kenteken: [kenteken] .
Beide verbalisanten hebben aangifte gedaan van poging doodslag cq. poging zware mishandeling door de bestuurder van dit voertuig.
(…)
Herkenning
Op donderdag 12 november om 14:00 uur toonde ik bovenstaande drie foto's (gelijktijdig) aan verbalisant [verbalisant 1] :
Verbalisant [verbalisant 1] reageerde direct en resoluut met de woorden: dat is hem, wijzend op foto 3.
Op donderdag 12 november om 14:05 uur toonde ik bovenstaande drie foto's (gelijktijdig) aan verbalisant [verdachte ] :
Verbalisant [verdachte ] reageerde direct met de woorden: Ik zou zeggen die, wijzend op foto 3. Ik heb hem namelijk een heel tijdje aangekeken.
Foto 3 betreft de foto van de persoon:
[verdachte ] , [geboortedatum] 1997.
4. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte betreffende toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring, van de rechter-commissaris, d.d. 20 november 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik was inderdaad op 6 oktober 2020 in Eindhoven de bestuurder van de bewuste Mercedes. Het klopt dat ik op enig moment met de auto ben weggereden terwijl die agenten aan de bestuurderszijde van mijn auto stonden.
5. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 9 maart 2022, voor zover inhoudende:
De oudste raadsheer houdt mij voor op uit het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] volgt dat de bijrijder ook uit het dienstvoertuig was gestapt en dat het portier van het voertuig van de verbalisanten openstond. Dat klopt.’
6. Het hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen:
‘Standpunt verdediging
De verdediging heeft gesteld dat twijfel bestaat over de feitelijke gang van zaken omdat, kort gezegd, de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verdachte ] op onderdelen niet geheel met elkaar overeenkomen. Uit de verklaring van [verbalisant 1] volgt immers dat verdachte direct bij zijn arm is gepakt terwijl [verdachte ] heeft verklaard dat verdachte aanstalten maakte om weg te rijden en daarom bij zijn arm is vastgepakt. Voorts geldt dat [verdachte ] heeft verklaard dat hij links van zijn collega stond toen zij de arm van verdachte vastgrepen terwijl [verbalisant 1] daarover niets verklaart. Ook is onduidelijk hoe verbalisanten tot stilstand kwamen tegen het openstaande portier. Bovendien is denkbaar dat verdachte de macht over het stuur verloor toen hij werd vastgegrepen bij zijn arm en volgt uit het dossier niet dat verdachte met zijn auto richting (het dienstvoertuig van) verbalisanten stuurde. Nu ook de snelheid waarmee verdachte optrok niet blijkt uit het dossier, geldt dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten, noch dat hij deze verbalisanten heeft bedreigd met de dood of met zwaar lichamelijk letsel. Verzocht is dan ook verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat uit het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] volgt dat hij en zijn collega [verdachte ] de auto waarvan verdachte de bestuurder was, een stopteken gaven waarna [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij uit de auto stapte en naar de auto van de verdachte rende ter aanhouding van de verdachte. [verbalisant 1] pakte de bestuurder van de Mercedes bij zijn arm vast. Hij zag dat [verdachte ] de bestuurder ook vast had. De bestuurder reed vervolgens met zijn auto weg waardoor de verbalisanten tegen het openstaande portier van hun dienstvoertuig werden gedrukt.
Verbalisant [verdachte ] heeft verklaard dat hij en verbalisant [verbalisant 1] de Mercedes, waarin nadien verdachte bleek te rijden, een stopteken gaven en dat [verdachte ] en [verbalisant 1] uit hun voertuig stapten nadat zij naast de Mercedes waren gestopt. Vervolgens heeft [verdachte ] verklaard dat zij de verdachte meldden dat zij van de politie waren, dat verdachte moest blijven staan, zijn motor moest afzetten en zijn rijbewijs moest tonen. Toen de verdachte aanstalten maakte om weg te rijden pakten zowel [verbalisant 1] als [verdachte ] verdachte vast. Verdachte reed echter door en beide verbalisanten werden een stukje meegenomen tot zij tegen het openstaande portier van hun dienstauto tot stilstand kwamen.
Het hof stelt voorop dat uit deze verklaringen niet volgt dat verdachte met zijn auto in de richting van (het dienstvoertuig van) verbalisanten heeft gestuurd, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Voorts stelt het hof vast dat de verklaringen van de verbalisanten op, andere, essentiële onderdelen met elkaar overeen komen, te weten voor zover dit betreft de omstandigheid dat verdachte van de verbalisanten een stopteken kreeg, beide verbalisanten op enig moment naast het voertuig stonden waarvan de verdachte de bestuurder was en hem vast hadden bij zijn linkerarm. Verdachte reed vervolgens weg met zijn auto en verbalisanten werden een stukje - tot zij met kracht het openstaande portier van hun voertuig raakten - meegenomen. De enkele omstandigheid dat verbalisant [verdachte ] meer gedetailleerd heeft beschreven welke handelingen zijn verricht ter staande dan wel aanhouding van de verdachte nadat [verbalisant 1] en hij uit het dienstvoertuig zijn gestapt, doet daaraan niet af en maakt niet dat die verklaringen daardoor onbetrouwbaar zouden zijn en niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Het hof gaat aan het verweer dat de verdediging in dit verband heeft gevoerd voorbij en heeft voornoemde verklaringen, voor zover hiervóór onder het kopje ‘bewijsmiddelen’ weergegeven, tot uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het tenlastegelegde.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisanten daardoor zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. In dat verband stelt het hof vast dat verdachte:
• zag dat twee verbalisanten aan de bestuurderszijde naast zijn auto stonden,
• zag dat een portier van de dienstauto, welke auto naast zijn auto tot stilstand was gebracht, open stond en
• heeft verklaard dat het zou kunnen dat één van de verbalisanten hem vasthield.
Door onder die omstandigheden met zijn zware auto - en derhalve als sterke verkeersdeelnemer - gas te geven, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verbalisanten - die te voet waren en derhalve hebben te gelden als zwakke verkeersdeelnemers - met kracht het openstaande portier van hun voertuig zouden raken dan wel bij dat handelen van de verdachte ten val zouden komen en aldus mogelijk ernstig letsel zouden bekomen. Dat op grond van het onderzoek niet is komen vast te staan met welke snelheid verdachte exact is weggereden maakt onder de genoemde omstandigheden niet dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Het hof heeft bij dat oordeel mede in aanmerking genomen dat beide verbalisanten wel hebben verklaard dat verdachte met hoge snelheid wegreed.
De door de raadsman naar voren gebrachte stelling dat denkbaar is dat verdachte de macht over het stuur is verloren doordat hij bij zijn arm werd vastgepakt mist feitelijke grondslag, althans: vindt geen steun in het dossier, nu verdachte dat op geen enkel moment heeft verklaard. Het hof gaat daar om die reden dan ook aan voorbij.
Op grond van al het voorgaande acht het hof het primair tenlastegelegde bewezen.’
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 9 maart 2022 houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte verklaart desgevraagd:
Ik blijf bij de verklaring die ik ter terechtzitting in eerste aanleg heb afgelegd. Ik ben niet op de agenten ingereden. Ik ben langzaam weggereden. Ik zou nooit op iemand inrijden. Het was niet mijn bedoeling om ze bang te maken of wat dan ook. Ik heb ook niet in de richting van hun auto gestuurd. Ik heb er juist vanaf gestuurd. Ik ben ook nog gestopt uit mezelf. Ik heb in paniek gehandeld. Ik wist niet wat me gebeurde. Het relaas van de verbalisanten klopt niet.
De voorzitter houdt voor:
De verbalisanten relateren dat ze u aanhielden wegens te hard rijden en dat u een stopteken hebt genegeerd. Uiteindelijk stopte u voor een rood verkeerslicht. De agenten parkeerden hun auto bij uw auto en pakten u bij de arm vast.
De verdachte verklaart:
Volgens mij hadden ze mij niet vast. Ze stapten wel uit. Ik ben weer weggereden.
De voorzitter houdt mij voor dat beide agenten verklaarden dat ze mij bij de arm pakten.
Hoe kan dat? Hoe kunnen ze me allebei bij de arm hebben gepakt? Niemand heeft me bij mijn arm gepakt. Dus toen ik optrok, had niemand mij vast.
Mijn raadsman vraagt mij of het kan zijn dat één van de agenten mij vastpakte.
Dat kan. Het kan zijn dat iemand mij toen vasthad, maar voor mijn gevoel was dat niet zo.
De voorzitter houdt voor:
U geeft aan dat u niet in de richting van de politieauto hebt gestuurd. En u bent weggereden toen de auto’s vóór u wegreden.
De verdachte verklaart:
Ja, dat klopt. Ik was in paniek, want ik had geen rijbewijs. Ik had niet moeten wegrijden. Ik heb er spijt van.
De oudste raadsheer houdt mij voor dat uit het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] volgt dat de agenten hun onopvallende politieauto tot stilstand brachten naast mijn Mercedes, dat ze uit de auto gestapt zijn en naar de Mercedes gerend zijn.
Er waren twee rijbanen. Ik stond op de rechterrijbaan en zij op de linker.
De agenten kwamen niet naar mijn auto gerend of zo.
De oudste raadsheer houdt mij voor op uit het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] volgt dat de bijrijder ook uit het dienstvoertuig was gestapt en dat het portier van het voertuig van de verbalisanten openstond. Dat klopt. Ik heb de bestuurder niet gezien, wel de bijrijder. Het kan zijn dat het raampje van mijn auto openstond, maar dat weet ik niet. Het was niet helemaal dicht denk ik.
De oudste raadsheer houdt mij voor dat de bestuurder aangeeft dat hij mij bij de linkerarm pakte. Ik weet niet waar hij mij pakte.
De oudste raadsheer houdt mij voor dat ik geroepen zou hebben dat er niks aan de hand was. Het ging zo snel. Ik weet niet precies meer wat ik gezegd heb. Ik was in paniek. Ik had wel door dat de politie me wilde stoppen. Ik had door dat ik hun auto moest volgen. Dat heb ik ook gedaan. Ik weet niet wat ik gezegd heb. We stopten daar. Er stonden auto’s voor me, want het stoplicht stond op rood. Toen het groen werd, ben ik ook rustig weggereden.
De oudste raadsheer houdt mij voor dat de politie toen al bezig was en dat er al iemand uitgestapt was.
Ik was in paniek, omdat ik geen rijbewijs had. Ik weet dat het fout was. Ik had niet moeten wegrijden. Maar ik wilde de agenten geen pijn doen. Ik ben niet op ze ingereden.
De oudste raadsheer houdt voor:
In eerste aanleg is een bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd, bewezenverklaard. De advocaat-generaal vindt dat er sprake is van een poging tot zware mishandeling. Het verwijt is dat u met uw auto bent opgetrokken terwijl de politieagenten u vasthadden en aan uw auto hingen. Ze kwamen klem te zitten tussen uw auto en de deur van hun auto.
De verdachte verklaart:
Ik vind dat een raar verhaal.
De oudste raadsheer vraagt mij hoe het dan kan dat de politieauto beschadigd is geraakt.
Dat weet ik niet.
De oudste raadsheer houdt mij voor dat de agenten uitleggen dat ze met kracht op het portier van hun auto zijn geduwd en de advocaat-generaal geeft aan dat er daarom sprake was van een poging tot zware mishandeling.
Maar er is geen schade ontstaan aan mensen.
Ik reed weg toen het verkeer voor mij ook wegreed. En niet lang daarna stopte ik weer. Ik moest toen ook weer stoppen. Ik ben met het verkeer meegereden. Ik stopte omdat de auto voor mij stopte.
Mijn raadsman vraagt mij of ik de deur van de politieauto geraakt heb.
Ik weet het niet. Ik ben van die auto weggereden, met het verkeer meegegaan. Het kan zijn dat ik de auto heb geraakt, maar dat was niet de bedoeling.
De raadsman merkt op:
Ik heb de zaak met cliënt voorbereid. Ik merk dat hij offensief wordt. Vooraf zei hij tegen mij dat hij de deur van de politieauto niet gezien had.
De verdachte verklaart:
Het is allemaal snel gegaan. Ik weet niet wat er is gebeurd en hoe het is gebeurd. Ik heb niet echt op hun auto gelet. Ik denk niet dat ik de deur gezien heb.
De raadsman merkt op:
De verbalisant [verdachte ] zegt op pagina 17 van het dossier dat ze tegen de deur van hun eigen voertuig tot stilstand kwamen. Ik heb aan cliënt gevraagd hoe dat zat. Hij zei dat hij niet verder kon vanwege de autodeur en dat hij daarom gestopt was.
De advocaat-generaal deelt mede:
Dat is een opmerking, geen vraag. Ik heb het de verdachte niet horen zeggen.
De verdachte verklaart:
Nadat ik weg ben gereden, heb ik nog een keer geremd.
(…)
De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.’
8. De pleitnota houdt onder meer het volgende in (met overneming van een voetnoot en weglating van verwijzingen):
‘9. Belangrijk element van het aan cliënt gemaakte verwijt is dat hij (naar links) richting de verbalisanten en/of hun dienstauto stuurde. Dit staat echter niet vast. Ik stel namelijk vast dat uit de verklaringen van beide verbalisanten met geen woord wordt gerept over het feit dat cliënt richting hen en/of hun dienstvoertuig zou hebben gestuurd. Uit het dossier blijkt niet dat cliënt bijvoorbeeld een ruk aan het stuur had gegeven en of (vervolgens) richting verbalisanten en/of hun dienstvoertuig is gereden.
10. Voor een soortgelijke zaak verwijs ik naar (…) een uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 februari 2014.1.In deze zaak verklaarde de verbalisant:
"[slachtoffer] hoorde het motorblok van de Mercedes loeien en zag dat de wielen van het voertuig naar links stuurden, [slachtoffer] liet de verdachte los en probeerde zijn arm uit de auto te trekken, maar hij voelde dat zijn arm vastzat. De Mercedes reed links vooruit. [slachtoffer] voelde dat hij werd meegetrokken. Hij voelde dat de Mercedes grip kreeg en met hoge snelheid begon te accelereren. [slachtoffer] werd met grote kracht naar voren getrokken. Hij bevond zich nog steeds aan de bestuurderszijde van de Mercedes, [slachtoffer] voelde dat de auto naar links draaide, waardoor de linker voorzijde van de Mercedes tegen zijn lichaam duwde. Hij moest opzij springen en rennen om niet ten val te komen."
11. Het procesdossier biedt, mede gelet op bovenvermeld citaat, onvoldoende aanknopingspunten voor een dergelijke vaststelling. Daar is immers geen sprake van geweest.
12. Sterker nog, aangever [verbalisant 1] verklaart (…) zelf: “(…) als de wielen van de Mercedes-Benz in de richting van ons dienstvoertuig hadden gestaan dan hadden we zeker zwaar letsel of erger opgelopen". Een duidelijke contra-indicatie dat de wielen (nooit) in de richting van de dienstwagen zijn geweest. Deze verklaring roept automatisch de vraag in hoeverre er al dan niet een aanmerkelijke kans bestond op een redelijke vrees voor de dood, dan wel zware mishandeling, maar daar zal later op worden ingegaan.
13. Verder volgt uit de situatieschets (…) dat het dienstvoertuig erg dicht tegen het voertuig van cliënt tot stilstand was gebracht en het bijrijdersportier in geopende stand uitstak vóór de motorkap van voertuig waarin cliënt reed. De geopende bijrijdersportier zou hoe dan ook geraakt worden indien cliënt optrok, nu deze belemmerde dat hij door kon rijden.
14. Tegenover de summiere en tegenstrijdige verklaringen van de verbalisanten staat de verklaring van cliënt. Cliënt heeft in eerste aanleg duidelijk aangegeven dat hij handelde in paniek en daarom wegreed. Indien we de lezing van verbalisant [verbalisant 1] volgen dan is het denkbaar dat cliënt in paniek raakte op het moment dat hij uit het niets (door twee agenten) bij zijn arm werd vastgegrepen. Hoe een en ander daadwerkelijk is verlopen in het kader van de materiele waarheidsvinding blijft echter onduidelijk.
Conclusie t.a.v. de feiten
15. Op grond van de bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaringen van aangevers, kan naar mijn oordeel slechts het volgende feitelijk handelen worden vastgesteld. Namelijk dat de twee verbalisanten - die op dat moment kennelijk niet bang waren - cliënt hadden vastgepakt en cliënt (kort) wegreed. Of dit onmiddellijk gebeurde vóór of nadat cliënt aanstalten had gemaakt om weg te rijden is onduidelijk. Dit handelen van cliënt levert - hoewel gevaarzettend - geen handeling op waaruit opzet op bedreiging met enig misdrijf tegen het leven of zware mishandeling kan worden afgeleid. Verder staat geenszins vast dat cliënt (naar links) op de verbalisanten en/of hun dienstauto in wou rijden. Tot slot is het scenario mogelijk dat cliënt het voertuig waarin hij reed kort tot stilstand had gebracht, dan wel afgeremd, en vervolgens weer optrok.’
9. Aan punt 15 van de pleitnota heeft de raadsman blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting nog toegevoegd:
‘Het kan hier alleen gaan om een bedreiging met zware mishandeling, niet om een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor vol opzet op zware mishandeling, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat geldt ook voor opzet in voorwaardelijke zin: het willens en wetens de kans aanvaarden. Niet vastgesteld is wat de snelheid van de auto van cliënt was. Dus we kunnen niet vaststellen of er kans was op zwaar lichamelijk letsel. Cliënt heeft vaart verminderd en zijn voertuig tot stilstand gebracht. Hij reed pas echt weg toen de verbalisanten niet meer aan arm hingen. Ik wil nog verwijzen naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4979, overweging 4.2, waarin een poging tot zware mishandeling niet kon worden vastgesteld. De verbalisanten hebben niets gedaan om letsel te voorkomen. Eén verbalisant had uiteindelijk last van zijn wenkbrauw en de ander had helemaal geen letsel. Er is dus geen sprake van een poging tot zware mishandeling.’
Bespreking van het middel
10. De stellers van het middel voeren aan dat het hof het bewijs van het voorwaardelijk opzet ‘met name’ heeft gebaseerd op het feit dat de verdachte, nadat hij had waargenomen dat twee verbalisanten aan de bestuurderszijde naast zijn auto stonden, en ook had gezien dat een portier van de dienstauto, welke naast zijn auto tot stilstand was gebracht, open stond, met zijn auto is weggereden en zodoende willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisanten met kracht het openstaande portier van hun voertuig zouden raken dan wel bij dat handelen van de verdachte ten val zouden komen en aldus mogelijk ernstig letsel zouden bekomen. Dat de verdachte heeft gezien dat een portier van de dienstauto openstond heeft het hof volgens de stellers van het middel klaarblijkelijk gebaseerd op de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte, inhoudend dat de mededeling van de oudste raadsheer van het hof dat uit de aangifte van [verbalisant 1] volgt dat de bijrijder ook uit het dienstvoertuig was gestapt en dat het portier van het voertuig van de verbalisanten openstond, klopt. Uit deze mededeling zou evenwel slechts volgen dat verdachte heeft erkend dat aangever [verbalisant 1] in zijn aangifte heeft verklaard dat een portier van de auto geopend was. Het hof zou aldus aan de verklaring van de verdachte een andere strekking hebben gegeven dan daaruit volgt, waardoor de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
11. De als bewijsmiddel 5 tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte houdt in: ‘De oudste raadsheer houdt mij voor op uit het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] volgt dat de bijrijder ook uit het dienstvoertuig was gestapt en dat het portier van het voertuig van de verbalisanten openstond. Dat klopt.’ Ik begrijp dat het woord ‘op’ in de eerste zin een verschrijving is en dat in plaats daarvan het woord ‘dat’ moet worden gelezen. De verklaring van de verdachte (aldus verbeterd gelezen) houdt niet in dat de verdachte bevestigt wat het proces-verbaal inhoudt, maar wat daaruit ‘volgt’. Tegen die achtergrond heeft het hof op basis van deze verklaring kunnen vaststellen dat verdachte ‘zag dat een portier van de dienstauto (…) open stond’.
12. Daar komt bij dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting volgt dat de verdachte aansluitend op de tot het bewijs gebezigde verklaring in de daarop volgende zin heeft verklaard: ‘Ik heb de bestuurder niet gezien, wel de bijrijder. Het kan zijn dat het raampje van mijn auto openstond, maar dat weet ik niet. Het was niet helemaal dicht denk ik.’ Dat de verdachte vervolgt met mededelingen over hetgeen feitelijk heeft plaatsgevonden, en daarin bevestigt dat hij de bijrijder heeft gezien, is een extra aanwijzing dat hij in de daaraan voorafgaande zin uit eigen waarneming een weergave van hetgeen feitelijk gebeurd is, heeft bevestigd.
13. Uit een en ander volgt dat het hof aan de verklaring van de verdachte niet een wezenlijk andere betekenis heeft gegeven dan de verdachte daaraan kennelijk heeft bedoeld te geven.2.Voor zover het middel klaagt dat de bewezenverklaring op die grond onvoldoende met redenen is omkleed, faalt het.
14. De stellers van het middel merken nog op dat het gestelde denatureren van de verklaring van de verdachte temeer klemt in het licht van hetgeen de verdachte heeft aangevoerd, te weten dat een en ander zich binnen een zeer beperkte tijdspanne heeft afgespeeld, en hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, te weten dat de verdachte eerder tegen hem heeft gezegd de geopende deur niet te hebben waargenomen. En dat daar nog bij komt dat de verdachte uitdrukkelijk heeft aangevoerd in paniek te hebben gehandeld en dat het hof ook niet heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende inzicht heeft gegeven in wat tijdens zijn gedragingen in hem omging.
15. Dat een en ander zich binnen een korte tijdsspanne heeft afgespeeld en dat de verdachte volgens de raadsman tegen hem heeft gezegd dat hij de geopende deur niet heeft waargenomen, staat er niet aan in de weg dat het hof uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard heeft kunnen afleiden dat verdachte heeft gezien dat een portier van de dienstauto openstond. Ik merk daarbij op dat de verdachte nadat zijn raadsman heeft opgemerkt dat de verdachte vooraf tegen hem heeft gezegd dat hij de deur van de politieauto niet gezien had, verklaart: ‘Ik denk niet dat ik de deur gezien heb’. Aan de begrijpelijkheid van ’s hofs interpretatie van de verklaring van de verdachte doet evenmin af dat de verdachte heeft gesteld in paniek te hebben gehandeld. En dat de verdachte (in de interpretatie van het hof) heeft verklaard dat het klopt dat het portier van het voertuig van de verbalisanten openstond, brengt mee dat dit onderdeel van de verklaring van de verdachte geen aanleiding gaf tot de vaststelling dat de verdachte onvoldoende inzicht heeft gegeven in wat tijdens zijn gedragingen in hem omging.
16. Voor zover het middel de klacht bevat dat de verwerping van ‘het verweer’ onvoldoende met redenen is omkleed, merk ik op dat dit verweer in de schriftuur niet wordt gespecificeerd en dat de stellers van het middel niet aanvoeren waarom één of meer onderdelen van het pleidooi een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zouden opleveren. Zelf heb ik in hetgeen is aangevoerd niet een standpunt ontdekt waarvan de weerlegging onvoldoende in de bewijsvoering besloten ligt.3.Dat brengt mee dat ook deze klacht faalt.
17. Het middel faalt.
18. Het middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑01‑2024
HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5377, rov. 3.3. Het gaat naar het mij voorkomt om een niet onbegrijpelijke interpretatie van de afgelegde verklaring. Vgl. in dit verband A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 236.
Ik merk in dat verband nog op dat de raadsman heeft aangevoerd ‘dat het dienstvoertuig erg dicht tegen het voertuig van cliënt tot stilstand was gebracht en het bijrijdersportier in geopende stand uitstak vóór de motorkap van voertuig waarin cliënt reed. De geopende bijrijdersportier zou hoe dan ook geraakt worden indien cliënt optrok, nu deze belemmerde dat hij door kon rijden.’