De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar de doorlopende paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2013115004 d.d. 23 december 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 137, inclusief de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
Rb. Limburg, 19-02-2014, nr. 03/700627-13
ECLI:NL:RBLIM:2014:1456
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
19-02-2014
- Zaaknummer
03/700627-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2014:1456, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 19‑02‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 19‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Vrijspraak van poging tot doodslag. Veroordeling voor poging tot zware mishandeling. De verdachte is met toenemende snelheid met een personenauto vooruit gereden, terwijl iemand ter hoogte van het bestuurdersportier aan de auto hing. Deze handelingen leveren de aanmerkelijke kans op op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, welke kans de verdachte door zijn handelwijze heeft aanvaard. (voorwaardelijk opzet) Veroordeling voor opzetheling. (voorwaardelijk opzet) Vordering benadeelde partij: gevoelens van angst, machteloosheid en onrust vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700627-13
Datum uitspraak : 19 februari 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te[geboortegegevens],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. R. Mahovic, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 februari 2014, waarbij de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gehad met bijstand van een tolk Hongaars.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd aan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2: een personenauto en kentekenplaten heeft geheeld (opzet- en schuldheling).
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de processen-verbaal van bevindingen van [slachtoffer] en de andere verbalisanten waaruit zou blijken dat:
- -
de verbalisanten de verdachte tot stoppen wilden dwingen;
- -
verbalisant [slachtoffer] de verdachte door het open portierraam vastgreep;
- -
de verdachte probeerde met hoog toerental weg te rijden;
- -
[slachtoffer] niet kon wegkomen en
- -
de auto vervolgens wegreed, terwijl [slachtoffer] nog in/aan de auto hing.
Voorts heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaring van de verdachte, onder meer inhoudende dat:
- -
hij wist dat de politie hem tot stoppen wilde dwingen,
- -
hij zag dat iemand naast de auto stond en
- -
hij ten koste van alles wilde vluchten.
Met zijn handelen heeft verdachte de kans aanvaard dat [slachtoffer] zou overlijden. Hij had door verdachtes rijgedrag immers onder de auto of tegen een boom terecht kunnen komen.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht de schuldheling van de auto bewezen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte op zijn minst had moeten vermoeden dat de auto van diefstal afkomstig was, nu hij deze auto met Nederlandse kentekenplaten in Duitsland heeft ontvangen van Duitse personen die hij als maffiosi bestempelt en bij wie hij schulden zou hebben.
De officier van justitie heeft niet aangegeven of hij ook de heling van de kentekenplaten bewezen acht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant 1] niet kloppen, hetgeen zou blijken uit het feit dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], die ter plaatse aanwezig waren en als het ware op de eerste rang zaten, niets van het ten laste gelegde voorval hebben gezien. De raadsman heeft naar voren gebracht dat [slachtoffer] en [verbalisant 1] valselijk proces-verbaal hebben opgemaakt, wellicht om het schieten door verbalisant [verbalisant 1] te verantwoorden.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niets heeft gezien, doch enkel het gevoel heeft gehad dat er iemand naast de auto rende. Daarnaast heeft de verdachte ontkend dat iemand heeft geprobeerd hem via het raampje uit de auto te trekken.
De verdediging bepleit vrijspraak voor feit 1 primair en feit 1 subsidiair.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging acht de onder 2 ten laste gelegde opzet- dan wel schuldheling niet bewezen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet wist dat hij in een gestolen auto reed. Dat de verdachte voor de politie op de vlucht sloeg en dat hij de auto heeft ontvangen van maffiose figuren, impliceert niet dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de auto gestolen was.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feit 1 – poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling
Inleiding
Op 22 oktober 2013 omstreeks 00:25 uur kregen de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de opdracht om te rijden naar de Sigranogroeve, gelegen aan de Koolkoelenweg in de gemeente Heerlen. Er zou sprake zijn van een buitenbrand. Onderweg naar de Sigranogroeve reden de verbalisanten achter een Mercedes. Ze zagen dat de verlichting van die Mercedes werd gedoofd en dat de bestuurder zijn snelheid verhoogde. Hierop besloten de verbalisanten de bestuurder aan een verkeerscontrole te onderwerpen.
Na de Mercedes een tijdje te hebben gevolgd, gaven de verbalisanten de bestuurder van de Mercedes een stopteken. De bestuurder bracht de auto tot stilstand en hem werd gevraagd om zijn rijbewijs en kentekenbewijs. Daarop reed de bestuurder weg. De verbalisanten zetten, met zwaailichten en sirenes aan, de achtervolging in.
Uiteindelijk reed de bestuurder van de Mercedes de Koolkoelenweg in. Toen ook de verbalisanten die weg in reden, zagen ze twee politiedienstvoertuigen en een brandweerwagen staan.
Omstreeks 00:30 uur, stond verbalisant [slachtoffer] op de Koolkoelenweg. [slachtoffer] zag en hoorde dat een opvallend dienstvoertuig met zwaailicht en sirene op hem af kwam gereden. Toen het dienstvoertuig op een afstand van 25 tot 15 meter van [slachtoffer] vandaan was, zag hij dat vóór het politievoertuig een Mercedes reed. Deze Mercedes voerde geen verlichting. De Mercedes stuurde naar links in de richting van een hekwerk en bomen. De Mercedes raakte met zijn linkerflank de rechter voorzijde van het politievoertuig. Vervolgens reed de Mercedes door, reed tegen het hekwerk aan en bleef staan in laagstaand struikgewas en modder. De auto stond klem tegen het hekwerk en een boom. Hierop rende [slachtoffer] naar de Mercedes toe.
De bewijsmiddelen1.
Op 22 oktober 2013 omstreeks 00:30 uur in Heerlen rende verbalisant [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]), gekleed in uniform, naar het bestuurdersportier van een Mercedes. Hij zag dat in de auto een man zat en dat het portierraam volledig geopend was. Verbalisant [slachtoffer] schreeuwde luidkeels tegen de bestuurder dat hij moest uitstappen. De bestuurder keek naar [slachtoffer] en zei in het Duits dat hij niets had gedaan. De bestuurder keek [slachtoffer] in de ogen. [slachtoffer] schreeuwde nogmaals tegen de bestuurder dat hij moest uitstappen. Ondertussen hoorde hij dat de auto van de bestuurder voortdurend een hoog toerental voerde. Het lukte [slachtoffer] niet om het portier te openen. Hij greep met beide armen het hoofd en de haren van de bestuurder vast en probeerde hem door het portierraam naar buiten te trekken. Ondertussen probeerde hij met zijn linkerhand van binnenuit het portier te openen. [slachtoffer] voelde dat de auto naar achteren reed. Op dat moment had [slachtoffer] zijn rechterarm om de nek van de bestuurder. Hij voelde dat hij naar achteren werd getrokken doordat de auto naar achteren reed. [slachtoffer] hoorde het motorblok van de Mercedes loeien en zag dat de wielen van het voertuig naar links stuurden. [slachtoffer] liet de verdachte los en probeerde zijn arm uit de auto te trekken, maar hij voelde dat zijn arm vastzat. De Mercedes reed links vooruit. [slachtoffer] voelde dat hij werd meegetrokken. Hij voelde dat de Mercedes grip kreeg en met hoge snelheid begon te accelereren. [slachtoffer] werd met grote kracht naar voren getrokken. Hij bevond zich nog steeds aan de bestuurderszijde van de Mercedes. [slachtoffer] voelde dat de auto naar links draaide, waardoor de linker voorzijde van de Mercedes tegen zijn lichaam duwde. Hij moest opzij springen en rennen om niet ten val te komen. Vervolgens hoorde hij een schot. Het lukte [slachtoffer] uiteindelijk om los te komen. Hij zag dat de Mercedes met hoge snelheid wegreed.2.
Ook verbalisant [verbalisant 1] (hierna te noemen: [verbalisant 1]) was op 22 oktober 2013 kort na 00:20 uur aanwezig op de Koolkoelenweg te Heerlen. Hij zag dat zijn collega [slachtoffer] naar de Mercedes rende en vervolgens aan de bestuurderszijde van deze auto stond. [verbalisant 1] hoorde dat de motor van de Mercedes hoge toeren maakt. Hij zag vervolgens dat de Mercedes begon te rijden, dat [slachtoffer] aan de auto vast bleef hangen en dat [slachtoffer] met de auto werd meegesleurd. [verbalisant 1], die inmiddels in de richting van het bijrijdersportier van de Mercedes was gerend, trok zijn dienstpistool en vuurde op een afstand van 4 tot 5 meter van de Mercedes één keer op de rechterachterband van de auto. Hij zag dat [slachtoffer] direct na het schot los kwam van de Mercedes die vervolgens weg reed.3.
De verbalisanten [verbalisant 4] (hierna te noemen: [verbalisant 4]) en [verbalisant 5] (hierna te noemen: [verbalisant 5]) waren ook getuige van dit incident. Zij zagen op 22 oktober 2013 op de Koolkoelenweg in Heerlen dat [slachtoffer] in de richting van een personenauto rende en dat hij probeerde de bestuurder van die personenauto vast te pakken, met een arm door het geopende raam. Vervolgens hoorden zij het toerental van het voertuig omhoog gaan en zagen zij dat het voertuig loskwam uit de berm/groenvoorziening. Het voertuig verhoogde de snelheid. Zij zagen dat [slachtoffer] met een arm in het voertuig hing. Aan de houding van [slachtoffer] zagen de verbalisanten dat de arm van [slachtoffer] vast zat en dat hij trachtte de arm los te trekken om niet te worden overreden. Op dat moment verhoogde de bestuurder de snelheid en werd [slachtoffer] met het voertuig meegesleurd. Meteen na het horen van een schot, zagen zij dat [slachtoffer] loskwam. Het voertuig reed met hoge snelheid weg.4.
De bestuurder van de Mercedes werd op 22 oktober 2013 omstreeks 00:35 uur aangehouden door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3].5.Het betrof [verdachte], geboren op[geboortegegevens].6.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 22 oktober 2013 op de Koolkoelenweg in Heerlen de auto keerde en verder reed. Hij wist dat de politie hem wilde laten stoppen en hij zag ook dat iemand naast de auto rende. Verdachte wilde niet stoppen.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de processen-verbaal van bevindingen van [slachtoffer], van [verbalisant 1] en van [verbalisant 4] en [verbalisant 5] stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] zijn arm door het geopende raam van het bestuurdersportier van een door verdachte bestuurde personenauto heeft gestoken. Terwijl de arm van [slachtoffer] vastzat, gaf verdachte gas en reed met toenemende snelheid vooruit, terwijl hij wist dat iemand naast zijn auto rende. Verdachte is desondanks niet gestopt, want hij wilde niet stoppen.
Het verweer van de verdediging
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant 1] niet kloppen. De bevindingen van [slachtoffer] worden bevestigd door de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 4] en [verbalisant 5]. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van deze op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal. Het feit dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hun collega [slachtoffer] niet hebben gezien, terwijl ze de door verdachte bestuurde auto wel hebben zien wegrijden, doet hieraan niet af, alleen al vanwege het feit dat ook de verdachte zelf heeft verklaard dat iemand naast de auto heeft gerend. Bovendien was het ter plaatse erg donker, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
De door de raadsman verder niet onderbouwde suggestie dat [slachtoffer] en [verbalisant 1] wellicht valselijk proces-verbaal hebben opgemaakt om het schieten door verbalisant [verbalisant 1] te verantwoorden, is geenszins aannemelijk geworden.
Is er bewijs voor poging tot doodslag?
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs is dat het opzet van de verdachte, ook in de variant van voorwaardelijk opzet, was gericht op de dood van verbalisant [slachtoffer]. Ten eerste is de rechtbank van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde handelingen – met toenemende snelheid met een personenauto vooruit rijden, terwijl iemand ter hoogte van het bestuurdersportier aan de auto hangt – niet kunnen worden aangemerkt als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op het doden van verbalisant [slachtoffer], dat ervan mag worden uitgegaan dat verdachte dit gevolg daadwerkelijk heeft gewild. Ten tweede overweegt de rechtbank, ten aanzien van voorwaardelijk opzet op de dood, dat de door de rechtbank hierboven vastgestelde handelingen weliswaar in bepaalde omstandigheden fatale gevolgen kunnen hebben, doch dat de kans daarop niet aanmerkelijk is.
Is er bewijs voor plegen van poging tot zware mishandeling?
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel wettig en overtuigend bewezen, nu de handelingen van de verdachte
de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel opleveren, welke kans de verdachte door zijn handelwijze ook heeft aanvaard. Het is immers heel wel mogelijk dat [slachtoffer] met zijn benen onder de wielen van de auto terecht zou zijn gekomen of dat hij over een grote afstand, met zijn arm vastzittend aan de auto, met de auto zou zijn meegesleurd, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
3.3.2
Feit 2 – opzet- dan wel schuldheling
De bewijsmiddelen
Op 2 oktober 2013 deed [betrokkene] aangifte van diefstal van zijn personenauto, een zilvergrijze Mercedes A140, voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer]. De diefstal had plaats te Vijlen tussen 27 september 2013 en 2 oktober 2013.7.
Op 22 oktober 2013 hield de politie [verdachte], geboren op [geboortegegevens]aan.8.Hij was in Heerlen de bestuurder van een grijze Mercedes A140, voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer 2].9.
Op 22 oktober 2013 is de Mercedes in beslag genomen.10.Nader onderzoek aan de auto wees uit dat op het schutbord in het motorcompartiment het volgende chassisnummer stond: WDB1680311J301213. Uit navraag bleek dat dit chassisnummer was afgegeven voor een grijze personenauto, merk Mercedes Benz, type A-140, voorzien van het kenteken [kentekennummer].11.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de door hem op 22 oktober 2013 bestuurde Mercedes hem omstreeks 18 oktober 2013 in Duitsland ter beschikking is gesteld door enkele maffiose Duitse personen om voor hen personen te vervoeren. Van deze maffiose personen mocht hij onder geen beding stoppen voor de politie.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 22 oktober 2013 te Heerlen reed in een gestolen Mercedes A140 die hij sinds ongeveer 18 oktober 2013 voorhanden had.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze van diefstal afkomstig was, nu het gaat om een auto, voorzien van Nederlandse kentekenplaten, die de verdachte in Duitsland ter beschikking is gesteld door Duitse personen die zich, in de ogen van de verdachte zelf, kennelijk ophielden in het criminele circuit, en die hem meedeelden dat hij onder geen beding mocht stoppen voor de politie. Bovendien kunnen er geen geldige papieren bij de auto zijn geweest, nu de auto niet was voorzien van de juiste kentekenplaten. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling.
De opzet- dan wel schuldheling van de kentekenplaten voorzien van de combinatie [kentekennummer 2] acht de rechtbank niet bewezen, nu er geen bewijs is dat de verdachte ook ten aanzien van die platen wist of moest vermoeden dat die van een (tweede) diefstal afkomstig waren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
feit 1 subsidiair
op 22 oktober 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto gas heeft gegeven en met toenemende snelheid vooruit is gereden, terwijl een deel van het lichaam van die [slachtoffer] door het geopende raam van het linkerportier naar binnen stak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
in de periode van 27 september 2013 tot en met 22 oktober 2013 in de provincie Limburg een personenauto, te weten een Mercedes A140, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
opzetheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.
5. De strafoplegging
5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden. Hij heeft naar voren gebracht dat een stevige straf op zijn plaats is, nu het gaat om een zeer ernstig strafbaar feit, gepleegd tegen een politieagent in de uitoefening van zijn functie.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Teneinde zich aan een verkeerscontrole en een aanhouding te onttrekken, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. In eerste instantie probeerde de verdachte aan de politie te ontkomen door met gedoofde lichten weg te rijden. In tweede instantie stopte de verdachte vanwege een verkeerscontrole, maar reed hij weg voordat de controle daadwerkelijk had plaatsgehad. Ten slotte wilde de verdachte koste wat kost vluchten toen verbalisant [slachtoffer] hem door het portierraampje van zijn auto had vastgepakt. De verdachte is met zijn personenauto met toenemende snelheid weggereden, terwijl een deel van het lichaam van [slachtoffer] door het geopende portierraam naar binnen stak. [slachtoffer] mag van geluk spreken dat zijn arm, die aanvankelijk klem zat in de auto, op het laatste moment is losgeraakt. Als dat niet was gebeurd, was de kans aanmerkelijk dat hij zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. Dit is gelet op de (mogelijke) gevolgen voor [slachtoffer], een ernstig strafbaar feit. [slachtoffer] voelde zich machteloos en bang, vreesde voor zijn leven en voelde zich ook nadien nog angstig. Zo zat maanden na het voorval nog altijd de gedachte in zijn hoofd dat hij zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen of had kunnen overlijden. De eerste weken na het voorval was [slachtoffer] op zijn werk zeer terughoudend. Hij wilde liever geen controles meer uitvoeren. Als hij toch een controle uitvoerde, voelde hij zich zeer onrustig en soms zelfs bang. Daarnaast heeft [slachtoffer] in zijn toelichting bij de door hem ingediende vordering tot schadevergoeding aangegeven dat zijn rechter bovenarm door het bewezenverklaarde feit blauw was en onder de striemen zat.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij ondanks de (mogelijke) gevolgen voor [slachtoffer] weg is gereden. Zij is dan ook van oordeel dat de ernst van het feit en het belang van normbevestiging oplegging van een gevangenisstraf rechtvaardigen.
Het oriëntatiepunt dat de rechtbank hanteert voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) – in dit geval een auto – is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar. Nu het in deze zaak niet gaat om een voltooide zware mishandeling, maar om een poging daartoe, neemt de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden als uitgangspunt.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het gegeven dat het feit is gepleegd tegen een ambtenaar van politie, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het geweld dat tijdens de aanhouding van de verdachte tegen hem is gepleegd. De rechtbank sluit niet uit dat dit geweld (mede) een reactie is geweest op verdachtes vluchtpoging en zijn gewelddadige handeling tegen [slachtoffer] en niet (alleen) noodzakelijk is geweest om hem te kunnen aanhouden.
Naast de poging tot zware mishandeling heeft de verdachte opzettelijk een auto geheeld. Hoewel dit feit in de straftoemeting minder zwaar weegt dan de poging tot zware mishandeling, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval, ook voor dit strafbare feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf van twee maanden, op zijn plaats is.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
6. Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, verzocht om de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte, hetgeen de rechtbank mocht opvatten als een verzoek tot het doen van uitspraak bij vervroeging. Gelet op de straf die de rechtbank gepast acht, zal de rechtbank niet de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte gelasten. Vervroegde uitspraak is evenmin aan de orde.
7. De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft ter zake van feit 1 een immateriële schadevergoeding gevorderd van € 527,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, de stukken met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, voldoende komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Met betrekking tot de gevorderde (immateriële) schade overweegt de rechtbank dat in gevallen waarbij geen sprake is van fysiek letsel, slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd, te weten in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in dit geval fysiek letsel opgelopen als gevolg van de door de verdachte gepleegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank acht voor de pijn die de benadeelde partij dientengevolge heeft geleden en het letsel dat hij daarbij heeft opgelopen, naar redelijkheid en billijkheid, een immateriële schadevergoeding van € 250,00 op zijn plaats.
Voorts blijkt uit de vordering dat de poging tot zware mishandeling een behoorlijke impact heeft gehad op de benadeelde partij. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij ook deze negatieve gevoelens op de dader wil verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk indien sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, machteloosheid en onrust vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal de vordering voor het meerdere dan ook afwijzen.
Resumerend wijst de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 250,00 en wijst zij de vordering voor het overige af.
Daarnaast legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op tot het bedrag van € 250,00, nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.
8. Het beslag
De inbeslaggenomen voorwerpen die op de beslaglijst prijken, zijn alle aangetroffen in de auto die de verdachte bestuurde. Een groot deel van deze voorwerpen is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als inbrekerswerktuigen. Gelet hierop en op de aard van de inbeslaggenomen kledingstukken – een pet, handschoenen, mutsen en sjaals – beschouwt de rechtbank deze kledingstukken als kleding die is bedoeld om te dragen bij het plegen van inbraken. De rechtbank vat de inbeslaggenomen voorwerpen op de beslaglijst dan ook op als een gezamenlijkheid van voorwerpen.
Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien
- -
zij aan de verdachte of een eventuele mededader, in elk geval niet aan de eigenaar van de auto, toebehoren,
- -
zij in hun gezamenlijkheid van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet, dan wel met het algemeen belang,
- -
terwijl zij zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten onder 1 subsidiair en 2 en
- -
de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van een feit soortgelijk aan feit 2.
9. De wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte voor de feiten 1 subsidiair en 2 tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
ten aanzien van feit 1 subsidiair
- -
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres], te betalen een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro);
- -
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af;
- -
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken:
- (1) Hamer (moker), voorwerpnummer 2263980;
- (2) Betonschaar, voorwerpnummer 2264008;
- (3) Mapje met autogereedschap (Mercedes), voorwerpnummer 2264010;
- (4) Handschoen, voorwerpnummer 2264011;
- (5) Pet (Nike), voorwerpnummer 2264012;
- (6) Ontstoppingsapparaat, voorwerpnummer 2264014;
- (7) Paar handschoenen, voorwerpnummer 2264015;
- (8) Zonnebril, voorwerpnummer 2264017;
- (9) Rol tapeband, voorwerpnummer 2264019;
- (10) Lamp, voorwerpnummer 2264021;
- (11) Schroevendraaier, voorwerpnummer 2264023;
- (12) Muts, voorwerpnummer 2263981;
- (13) Sjaal, voorwerpnummer 2263982;
- (14) Sjaal, voorwerpnummer 2263983;
- (15) Muts, voorwerpnummer 2263984;
- (16) Betonschaar, voorwerpnummer 2263988;
- (17) Breekijzer, voorwerpnummer 2263991;
- (18) Breekijzer, voorwerpnummer 2263995;
- (19) Waterpomptang, voorwerpnummer 2264001;
- (20) Navigator, GARMIN, voorwerpnummer 2262295;
- (21) GSM, NOKIA, voorwerpnummer 2262271;
- (22) Traangas (KO), voorwerpnummer 2264034.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.A. Ferwerda, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. A.M. Schutte, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 22 oktober 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], hoofdagent van politie, van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto, gas heeft gegeven en met toenemende snelheid vooruit is gereden, terwijl (een deel van) het lichaam van die [slachtoffer] door het geopende raam van het (linker)portier naar binnen stak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto, gas heeft gegeven en met toenemende snelheid vooruit is gereden, terwijl (een deel van) het lichaam van die [slachtoffer] door het geopende raam van het (linker)portier naar binnen stak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2013 tot en met 22 oktober 2013 in de provincie Limburg, een (personen)auto, te weten een Mercedes A140, en/of twee kentekenplaten, voorzien van de combinatie [kentekennummer 2], heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde goed(eren) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700627-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 19 februari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te[geboortegegevens],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
Omdat verdachte blijk heeft gegeven niet de Nederlandse, doch wel de Hongaarse taal te verstaan, heeft de uitspraak plaats met bijstand van een persoon, opgevende te zijn
wonende te , tolk voor de Hongaarse taal. Alvorens met zijn/haar werkzaamheden aan te vangen heeft hij/zij verklaard te zijn opgenomen in het Register beëdigde tolken en vertalers /of/ in handen van de rechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte afgelegd zijn/haar taak als tolk naar geweten te zullen vervullen.
Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolk vertolkt.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. R. Mahovic, advocaat te Maastricht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑02‑2014
Het proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer] d.d. 22 oktober 2013 op de pagina’s 23 en 24.
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 22 oktober 2013 op de pagina’s 26 en 27.
Proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] d.d. 22 oktober 2013 op de pagina’s 31 en 32.
Combinatie van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 22 oktober 2013 op pagina 20 en het proces-verbaal aanhouding d.d. 22 oktober 2013 op pagina 59.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 22 oktober 2013 op pagina 59.
Proces-verbaal aangifte van [betrokkene] d.d. 2 oktober 2013 op pagina 114.
Proces-verbaal aanhouding d.d. 22 oktober 2013 op pagina 59.
Proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] 22 oktober 2013 op de pagina’s 18 en 20.
Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 24 oktober 2013 op pagina 81.
Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 12 november 2013 op pagina 39.