Blok/Besier, Het Nederlandsche Strafproces, Tweede Deel, p. 80.
HR, 11-07-2017, nr. 16/00659
ECLI:NL:HR:2017:1312
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2017
- Zaaknummer
16/00659
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1312, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑07‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:632, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:632, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1312, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Mishandeling van een portier van een horecagelegenheid. Afwijzing van het verzoek tot het bekijken van camerabeelden ttz. in h.b., art. 309.2 en 315.1 Sv. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/00659
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 januari 2016, nummer 20/002266-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017.
Conclusie 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Mishandeling van een portier van een horecagelegenheid. Afwijzing van het verzoek tot het bekijken van camerabeelden ttz. in h.b., art. 309.2 en 315.1 Sv. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 16/00659 Zitting: 20 juni 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 29 januari 2016 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “mishandeling”, veroordeeld tot een geldboete van 750 euro, subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan 250 euro, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld. Hiertoe heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel richt zich tegen de afwijzing van het verzoek van de verdachte tot het bekijken van camerabeelden ter terechtzitting in hoger beroep.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft zich aldaar het volgende voorgedaan:
“De raadsman verklaart desgevraagd dat hij de camerabeelden op de door hem ontvangen cd niet krijgt geopend.
Een medewerker van het facilitair bedrijf deelt desgevraagd mede dat hij heeft geprobeerd de cd met daarop de camerabeelden af te spelen op de in de zittingszaal aanwezige afspeelapparatuur, maar dat dit niet mogelijk is gebleken.
(…)
De raadsman verklaart desgevraagd dat hij verzoekt om de beelden op de zitting te bekijken, omdat de verbalisanten relateren dat ze verdachte op de beelden herkennen.
De voorzitter toont verdachte de foto’s van de camerabeelden, opgenomen op dossierpagina’s 34 tot en met 40.
De verdachte verklaart als volgt.
De persoon op de foto’s lijkt wel op mij, maar ik ben ik het niet. Ik heb geen lichtkleurige jas. Dat ben ik niet.
De voorzitter deelt de raadsman het volgende mede.
Uw cliënt zegt dat hij niet de persoon op de beelden is. Waarom moeten we dan de beelden bekijken?
De raadsman verklaart als volgt.
Het zijn zwart-witfoto’s. Er bevinden zich geen kleurenfoto’s in het dossier.
De voorzitter deelt het volgende mede.
Het zijn geen haarfijne foto’s, maar op de foto’s zijn de gezichtskenmerken en de haarkleur van de persoon met de lichtkleurige jas goed te zien.
(…)
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede dat hij geen prijs stelt op het bekijken van de beelden.
De raadsman verklaart als volgt.
Ik persisteer bij het verzoek om de beelden op de zitting te kunnen bekijken. Ik heb dat verzoek al in de appelschriftuur opgegeven.
(…)
Het hof heeft zich beraden op het verzoek van de raadsman om de camerabeelden ter terechtzitting te bekijken. Het hof wijst dat verzoek af. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij niet de persoon op de foto’s van de camerabeelden is, acht het hof het bekijken van de beelden niet noodzakelijk voor enige door het hof te nemen beslissing.”
3.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende worden vooropgesteld. Art. 309 lid 2 Sv luidt:
“De voorzitter toont zo nodig de voorwerpen die als stukken van overtuiging dienen, aan de verdachte en de getuigen en hoort hen daaromtrent.”
Van oudsher vielen onder het begrip ‘stukken van overtuiging’ inbeslaggenomen voorwerpen (art. 119 Sv (oud)).1.In het huidige art. 309 lid 2 Sv is de samenhang tussen inbeslaggenomen voorwerpen en stukken van overtuiging echter niet zo strikt gehandhaafd.2.Thans wordt onder stukken van overtuiging wel verstaan: voorwerpen die ter terechtzitting kunnen bijdragen aan een deugdelijk onderzoek.3.Dit kunnen wapens zijn, maar voorts ook foto’s, plattegronden en camerabeelden.4.Schriftelijke stukken zullen doorgaans onder het bereik van 301 Sv vallen. Desalniettemin zijn er voorbeelden denkbaar waarbij schriftelijke stukken (ook) kunnen worden aangemerkt als stukken van overtuiging.5.
Een voorwerp kan worden getoond of gedemonstreerd en kan via de eigen waarneming van de rechter (art. 340 Sv) aan het bewijs meewerken. Het tonen van stukken van overtuiging en hetgeen daarover wordt verklaard moet in het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting worden opgenomen (art. 326 Sv).6.
Het tonen van stukken van overtuiging aan de verdachte en getuige en het horen van hen daaromtrent is een bevoegdheid van de voorzitter; hij kan daar zoals art. 309 lid 2 Sv stelt ‘zo nodig’ gebruik van maken. De verdachte (of officier van justitie) kan de rechtbank verzoeken tot gebruikmaking van die bevoegdheid (art. 328 Sv).7.Indien de rechter heeft verzuimd te beslissen op dit verzoek, dan heeft dit ingevolge art. 330 jo. art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.8.Uit de bewoordingen van art. 309 lid 2 Sv (“zo nodig”) kan worden afgeleid dat de rechter bij de beslissing op het verzoek tot het tonen van stukken van overtuiging het noodzaakcriterium dient aan te leggen.9.Indien de stukken van overtuiging tijdens de terechtzitting ontbreken, dan kan de rechter krachtens art. 315 lid 1 Sv de overlegging daarvan bevelen.10.Ook dan geldt als maatstaf het noodzaakcriterium.
3.4. Het middel valt blijkens de toelichting uiteen in twee deelklachten. De eerste deelklacht bestaat daaruit dat het hof een verkeerde maatstaf heeft aangelegd omdat niet art. 315 Sv, maar art. 309 lid 2 Sv van toepassing is op het verzoek tot het tonen van de camerabeelden. Voorts wordt bepleit dat de rechter aan een dergelijk verzoek dient te voldoen. Gezien het onder 3.3 vooropgestelde kan deze deelklacht evident niet slagen. Immers, blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof beslist op het verzoek tot het tonen van de camerabeelden. Bij zijn afwijzende beslissing heeft het hof het noodzaakcriterium toegepast. Weliswaar laat het hof bij zijn beslissing in het midden of hij art. 309 lid 2 of art. 315 Sv toepast, maar in weerwil van het gestelde in het middel, vermag ik niet in te zien dat, langs welke weg dan ook, de rechter een andere maatstaf dan het noodzaakcriterium had moeten hanteren.11.Het oordeel van het hof getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan de steller van het middel meent, volgt uit geen enkele rechtsregel dat de feitenrechter altijd aan een verzoek tot het tonen van stukken van overtuiging zou moeten voldoen.
3.5. De tweede deelklacht houdt in dat het hof de afwijzing van het verzoek tot het tonen van stukken van overtuiging onjuist, onbegrijpelijk en ontoereikend heeft gemotiveerd. Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep voert de verdachte aan dat hij niet degene is die is vastgelegd op de van de camerabeelden gemaakte zwart-wit foto’s, die zich (wel) in het procesdossier bevonden. De raadsman verzoekt hierop tot het bekijken van de beelden. Het hof wijst het verzoek af, omdat “het bekijken van de beelden niet noodzakelijk [is] voor enige door het hof te nemen beslissing”. Met die laatste zin heeft het hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat het bekijken van de camerabeelden gelet op de reeds getoonde foto’s geen toegevoegde waarde heeft voor de (al dan niet) herkenning van de verdachte. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk noch ontoereikend gemotiveerd.
3.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 Wet RO ontleende motivering worden afgedaan.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑06‑2017
A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a. Het Wetboek van strafvordering, artikel 309, aant. 1. Bijgewerkt tot 1 oktober 1989.
Zie noot 2.
G.J.M. Corstens bewerkt door M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 707-708 en Melai/Groenhuijsen, artikel 309, aant. 1. Bijgewerkt tot 1 oktober 1989.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2012:BW1450) bij HR 10 april 2012 ECLI:NL:HR:2012:BW1450.
Corstens/Borgers, p. 707-708.
Zie noot 6.
HR 10 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1450.
J.M. Reijntjes, Minkenhof’s Nederlandse Strafvordering, Deventer: Kluwer 2009, p. 356. Voor een andere uitleg van de woorden “zo nodig” maar uitkomend op dezelfde aan te leggen maatstaf, zie Melai/Groenhuijsen, artikel 309, aant. 1. Bijgewerkt tot 1 oktober 1989.
Melai/Groenhuijsen, artikel 309, aant. 3. Bijgewerkt tot 1 oktober 1989.
Overigens levert de enkele omstandigheid dat het hof bij de afwijzing van een verzoek niet de juiste maatstaf heeft genoemd, niet zonder meer een voldoende rechtens te respecteren belang op. Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 8e druk,p. 223.