Zie de bewezenverklaringen in HR 1 juni 2004, ECLI:2004:AO7066; HR 7 februari 2006, NJ 2007, 107 m.nt. Mevis; HR 19 september 2006, ECLI:2006:AX9184; HR 30 oktober 2012, ECLI:2012:BX1755.
HR, 20-09-2016, nr. 15/02067
ECLI:NL:HR:2016:2138
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2016
- Zaaknummer
15/02067
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2138, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:775, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:775, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2138, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0337 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 20‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Belaging, art. 285b Sr. Het opzet van verdachte hoeft niet gericht te zijn op de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen. Volgt terugwijzing voor een feit i.v.m. slagende bewijsklacht.
Partij(en)
20 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/02067
EC/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 april 2015, nummer 22/002805-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen over feit 1 en de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1.
hij in de periode van 5 maart 2013 tot en met 15 oktober 2013 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tegen de wil van [betrokkene 1] , in genoemde periode [betrokkene 1] meermalen benaderd door
- naar de woning van [betrokkene 1] te gaan (gelegen aan de [a-straat 1] ) en voor de deur van die woning te staan,
en
- naar de woning van de moeder van [betrokkene 1] te gaan (gelegen aan de [b-straat 1] ) en voor de deur van die woning te staan en (vervolgens) aan te bellen, (telkens) terwijl hij vermoedde dat [betrokkene 1] daar aanwezig was,
(telkens) terwijl hij wist dat er een civielrechtelijk contactverbod van kracht was met betrekking tot [betrokkene 1] en haar moeder en andere naaste familieleden en er een straatverbod voor bovengenoemde straten van kracht was (Rechtbank Rotterdam d.d. 13 februari 2013, zaak-/rolnummer 415790/13-17),
en
- naar het werk van [betrokkene 1] te gaan (gevestigd op diverse locaties, waarvan hij telkens wist op welke locatie zij werkzaam was)
3.
hij in de periode van 03 maart 2012 t/m 16 januari 2013 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tegen de wil van [betrokkene 1] , in genoemde periode [betrokkene 1]
- meermalen telefonisch benaderd en
- meermalen - al dan niet bedreigende - berichten/ teksten gestuurd en
- meermalen benaderd door naar de woning van [betrokkene 1] te gaan en naar de woning van de moeder van [betrokkene 1] te gaan terwijl hij vermoedde dat [betrokkene 1] daar aanwezig was en/of heeft hij (vervolgens) aangebeld en/of tegen de deur geslagen en/of geschopt."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde
1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2015 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik in de periode van 3 maart 2012 tot en met 16 januari 2013 heel veel sms'jes aan [betrokkene 1] heb gestuurd. Ik heb voor het laatst bedrijfsmatig gereden in een groene Fiat Ducato.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 juni 2014 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het klopt wel dat ik op 15 oktober 2013 bij de woning van de moeder van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) ben geweest in de [b-straat 1] . U houdt mij het kort gedingvonnis van 13 februari 2013 met daarin het contactverbod voor. Ik wist van dat vonnis.
3. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 18 oktober 2013. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 18 oktober 2013 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik op 15 oktober 2013 op de trap zat bij het huis van de moeder van [betrokkene 1] . Ik wilde het geluid horen van mijn kinderen die aan het spelen waren.
4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 28 november 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17E0 2012552831-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 28 november 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
[betrokkene 1] , [a-straat 1] te Rotterdam.
Ik word vanaf 3 maart 2012 tot en met heden lastig gevallen door [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , wonende aan het [a-plein 1] te Rotterdam. Vanaf 6 maart 2012 word ik bijna dagelijks door [verdachte] gebeld. Het kan zijn dat [verdachte] aan mijn deur komt bellen of zich ophoudt in mijn straat of in het trappenhuis, mij sms't, bij mijn moeder in de straat komt, of zich begeeft in het trappenhuis van mijn moeder.
Op 24 juni 2012 kreeg ik 5 smsjes van [verdachte] . Op 29 juni 2012 ontving ik wederom een sms van [verdachte] . Op 1 juli kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 2 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 8 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 9 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 10 juli 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 17 juli 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 20 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 27 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 28 juli 2012 kreeg ik 3 smsjes van [verdachte] . Op 4 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 14 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 15 augustus 2012 kreeg ik 4 smsjes van [verdachte] .
Op 17 augustus 2012 werd ik gebeld door [verdachte] . Ik heb duidelijk aangegeven dat onze relatie over was en dat ik liever had dat hij mij niet meer zou bellen. Op 17 augustus 2012 kreeg ik 4 smsjes van [verdachte] . Op 18 augustus 2012 ben ik meerdere keren telefonisch door [verdachte] bedreigd. Op 18 augustus 2012 was ik bij mijn moeder. Ik zag de bestelauto van [verdachte] staan. Ik zag dat [verdachte] in een portiek stond. Op 18 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 19 augustus 2012 werd ik gebeld door [verdachte] . Op 19 augustus 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 20 augustus 2012 heeft [verdachte] mij tweemaal gebeld. Op 20 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 27 augustus 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Ik ben die dag ook gebeld door [verdachte] . Op 29 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 2 september 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 13 september 2012 belde [verdachte] mij.
Op 14 september 2012 stond [verdachte] bij mijn moeder voor de deur. Ik was daar toen ook. Op 14 september 2012 werd ik 4 keer gebeld door [verdachte] uur. Op 15 september 2012 werd ik door [verdachte] gebeld. Op 15 september 2012 stond [verdachte] bij mijn moeder aan de deur te bellen. Mijn moeder woont aan de [b-straat 1] te Rotterdam. Op 17 september 2012 heb ik [verdachte] 3 keer aan de lijn gehad. Op 19 september 2012 ben ik gebeld door [verdachte] . Ik heb op 20 september 2012 een aware-systeem gekregen. Op 27 september 2012 stond [verdachte] weer bij mijn moeder voor de deur. Op 27 september 2012 heeft [verdachte] mij gebeld.
Op 28 september 2012 ben ik weer gebeld door [verdachte] . Op 1 oktober 2012 ben ik meerdere malen gebeld door [verdachte] . Op 15 oktober 2012 ben ik 6 keer gebeld door [verdachte] . Op 16 oktober 2012 ben ik 6 keer gebeld door [verdachte] . Ook heb ik die dag 2 sms'jes gekregen van [verdachte] . Op 17 oktober 2012 ben ik 4 keer gebeld door [verdachte] en heb ik een sms ontvangen. Op 18 oktober 2012 ben ik 9 keer door [verdachte] gebeld en heb ik een sms van hem gekregen. Op 19 oktober 2012 ben ik tweemaal door [verdachte] gebeld. Op 21 oktober 2012 ben ik tweemaal door [verdachte] gebeld en heb ik 3 smsjes van hem ontvangen.
Op 22 oktober 2012 stond [verdachte] bij mij voor de deur. Op 16 november 2012 stond [verdachte] bij mij voor de deur. Op 17 november 2012 zag ik [verdachte] bij mij in de straat staan. Op 18 november 2012 stond [verdachte] bij mij voor de deur. Op 19 november hoorde ik dat er meerdere keren werd aangebeld. Ik heb niet gereageerd. Van de buren hoorde ik dat zij [verdachte] hadden zien staan bij mijn woning. Op 20 november hoorde ik van de wijkagent dat hij [verdachte] in mijn straat had gezien. Op 20 november 2012 hoorde ik dat [verdachte] achter de deur stond.
Op 27 november 2012 zag ik dat [verdachte] reed in een groene bestelbus van het merk Fiat, type Ducato. Ik hoorde de deurbel en hoorde dat [verdachte] weer voor de deur stond. Ik heb duidelijk gemaakt dat ik geen contact meer wil. Ik heb mijn aware-alarmsysteem ingedrukt. Ik ben bang dat [verdachte] mij iets aan zal doen. Ik wil dat [verdachte] mij met rust laat.
5. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 16 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17EO-2013316500-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 16 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 15 oktober 2013 was ik bij mijn moeder. Mijn moeder woont op de derde verdieping aan de [b-straat 1] te Rotterdam. Ik hoorde dat mijn vriendin zei: 'Hij zit daar' en wees naar het trappenhuis. Ik zag via het kijkgaatje in de voordeur dat [verdachte] achter de deur stond. Ik hoorde dat er tegen de voordeur van de woning van mijn moeder werd getrapt. Ik schrok. Ik was enorm bang. Ik wil dat [verdachte] mij met rust laat. Mijn leven wordt beheerst door angst. [verdachte] beheerst mijn leven en maakt mij het leven zuur.
6. Een proces-verbaal van verhoor van een getuige d.d. 12 november 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nummer PL17C0-2013316500. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Als de op 12 november afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Naar aanleiding van de registratie 2012545549 d.d. 20 november 2012; Ja, 's nachts om 1 uur belde [verdachte] aan bij de voordeur. Ik keek door het raam en zag hem voor de deur staan.
Uw dochter heeft verklaard dat [verdachte] op 15 september 2012 omstreeks 23:41 weer bij u aanbelde? Hij heeft een keer om 23:00 aangebeld, maar de datum weet ik niet meer. Ik vroeg aan de buurman wie er voor de deur stond. De buurman vertelde dat het mijn schoonzoon, dus [verdachte] , was.
7. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17E0-2013308470-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 8 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 27 augustus 2013 is [verdachte] gezien in de omgeving van mijn werk. Ik zag [verdachte] langsrijden in zijn groene bestelbus van het merk Fiat, type Ducato. Ik zag ook dat hij kort daarna deze bestelbus voor de deur van mijn werk parkeerde. Op 5 september 2013 heb ik [verdachte] wederom in de omgeving van mijn werk gezien. Ik werkte toen op een ander adres, namelijk aan de [c-straat] te Rotterdam. Ik zag ook zijn groene Fiat bus weer staan. Op 30 september 2013 zag ik een bestelbus in mijn moeders straat staan. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur zat.
8. Een proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 17 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. Pl1E0-2013308470-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 17 oktober 2013 heb ik, verbalisant, als hulpofficier van justitie van Politie Rotterdam-Rijnmond te Rotterdam een klacht ontvangen terzake van stalking/belaging. De klacht werd gedaan door [betrokkene 1] . De klaagster verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17C0-2013316500-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 25 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik woon aan de [b-straat 1] te Rotterdam.
[betrokkene 1] is mijn dochter. Zij heeft al een hele tijd problemen met haar ex-man [verdachte] . Ik zie [verdachte] regelmatig bij mij in de straat. Zo heb ik hem deze maand al drie keer gezien. In de voorgaande maanden heb ik hem ook vaak gezien. Het klopt dat [verdachte] op 17 maart 2013 driemaal bij mijn woning is geweest ondanks het feit dat [verdachte] een straatverbod had. Er werd aangebeld en ik hoorde van mijn buurman dat mijn schoonzoon had aangebeld en na het aanbellen was weggerend. Op 11 oktober 2012 heeft [verdachte] voor mijn deur gestaan. Op 14 september 2012 stond [verdachte] voor mijn deur. Ik zag hem staan.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. Pl17C0-2013316500-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 17 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Mijn zus [betrokkene 1] wordt al een hele tijd bedreigd en gestalkt door haar ex-man [verdachte] . Op 15 oktober 2013 was ik bij mijn moeder thuis op de [b-straat 1] te Rotterdam. [betrokkene 1] was er ook. Een vriendin waarschuwde ons dat [verdachte] in het trappenhuis stond. [verdachte] bonkte op de deur. Ik zag dat [verdachte] voor de deur stond. Ondanks het straatverbod stond hij voor de deur.
11. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17C0-2013316500-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 15 oktober 2013 werden wij, verbalisanten, verzocht te gaan naar de [b-straat 1] te Rotterdam. Wij hoorden dat een vrouw riep: "Hij stond zojuist tegen de deur aan te trappen. Hij heeft een zwarte leren jas aan en heeft een kaal hoofd". In het portiek zagen wij een man staan met een zwarte jas aan en met een kaal hoofd. Deze man bleek te zijn [verdachte] . Wij hoorden dat [verdachte] tegen ons zei: "Ik heb inderdaad een straatverbod".
12. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17C0-2013316500-12. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
27 september 2012 [b-straat 1] Rotterdam
De navolgende mutatie werd opgemaakt:
"Gesproken met [verdachte] . Vandaag stond hij met zijn bedrijfsbus voor de deur".
27 december 2012 [a-straat 1] Rotterdam
De navolgende mutatie werd opgemaakt:
"Door de meldkamer gestuurd naar de [a-straat 1] . Zou een Aware melding van dat adres komen. [betrokkene 1] gaf aan dat de ex beneden aan de bel had gestaan. Zou rijden in een groene Fiat Ducato. Onderzoek in de omgeving leverde genoemd voertuig op. Bleek ex in het voertuig te zitten. Hem aangehouden".
5 september 2013 [d-straat 1] te Rotterdam
De navolgende mutatie werd opgemaakt:
"Kregen rapps melding van een aware alarm aan de [d-straat 1] te Rotterdam. Bleek dat ex voertuig in de straat van haar werk had geparkeerd. Ze had ex zelf niet gezien. Voertuig laten afposten. Na half uur stapte verdachte in en reed weg. Man hierop aangehouden".
13. Een geschrift, zijnde het vonnis van het team familie 1 van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2013. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Zaak-/rolnummer: 415790/13-17
Datum uitspraak: 13 februari 2013
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[betrokkene 1]
Tegen
[verdachte]
Partijen worden nader aangeduid als "de vrouw" respectievelijk "de man".
De voorzieningenrechter verbiedt de man om met ingang van de dag na die van de betekening van dit vonnis en vervolgens gedurende één jaar zich te bevinden in de [a-straat 1] te Rotterdam en de [b-straat 1] te Rotterdam.
Verbiedt de man om met ingang van de dag na die van de betekening van dit vonnis en vervolgens gedurende één jaar persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of op welke wijze dan ook contact op te nemen met de vrouw, haar moeder of andere naaste familieleden."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 3 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid, van het slachtoffer.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft in de periode van 3 maart 2012 tot en met 16 januari 2013 en in de periode van 5 maart 2013 tot en met 15 oktober 2013 de aangeefster meermalen telefonisch benaderd en berichten/teksten verstuurd. Daarnaast is de verdachte meermalen bij de woning van de aangeefster aan de [a-straat 1] te Rotterdam en die van haar moeder aan de [b-straat 1] te Rotterdam gezien. Zo is hij op 27 september 2012 alsmede begin januari 2013 voor de deur van de woning van de moeder van de aangeefster aangetroffen. Op 27 december 2012 is hij in de buurt van de woning van de aangeefster zelf gesignaleerd. Op 15 oktober 2013 is de verdachte naar eigen zeggen op de trap bij zijn schoonmoeder gaan zitten om het geluid van zijn kinderen te horen. Op 27 augustus 2013 en op 5 september 2013 is de verdachte in de omgeving van de werklocatie van de aangeefster aangetroffen.
Blijkens de gedragsaanwijzing van de officier van justitie gold met ingang van 28 november 2012 tot en met 25 februari 2013 een contactverbod met betrekking tot de aangeefster en/of personen, in haar directe omgeving. Eveneens gold op grond van die aanwijzing een locatieverbod voor de woning van de aangeefster.
Op 13 februari 2013 is voor de duur van één jaar een civielrechtelijk contactverbod van kracht geworden met betrekking tot de aangeefster, haar moeder en andere naaste familieleden alsmede een straatverbod voor bovengenoemde straten. Vast staat, dat de storing in de persoonlijke levenssfeer door de aangeefster niet werd gewenst. Ondanks dat de verdachte hiervan op de hoogte was, heeft hij zijn gedragingen voortgezet. Hierdoor heeft hij de aangeefster gedwongen feitelijk te dulden dat veelvuldig contact met haar werd gezocht en heeft hij aldus een wederrechtelijke inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer gemaakt. Dat de contacten van de verdachte volgens zijn zeggen overwegend zagen op het zien van zijn kinderen, doet aan die wederrechtelijkheid niet af. Voor de verdachte stonden hiervoor andere wegen ter beschikking, echter heeft hij daarvan geen of niet effectief gebruik gemaakt. De intensiteit, duur en frequentie van de contacten en de bezoeken door de verdachte, maken naar het oordeel van het hof dat sprake is van stelselmatigheid.
Gelet op het voorgaande acht het hof het onder 1 en 3 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
3.2.
Aangezien de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte
(i) in de bewezenverklaarde periode naar de woning van de aangeefster is gegaan, (ii) naar de woning van de moeder van de aangeefster is gegaan terwijl hij vermoedde dat die aangeefster daar aanwezig was, (iii) in deze periode wist dat er een civielrechtelijk contactverbod van kracht was en
(iv) naar het werk van de aangeefster is gegaan gevestigd op diverse locaties waarvan hij telkens wist op welke locatie zij werkzaam was, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.3.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 1 en 3 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte "wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer" van de aangeefster, ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.2.1.
Art. 285b, eerste lid, Sr luidt:
"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie."
4.2.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 27 juni 2000, Stb. 282 (strafbaarstelling van belaging), houdt onder meer in:
"Opzettelijk
In deze gedragsomschrijving hebben wij bewust de aanduiding 'opzettelijk' in de delictsomschrijving opgenomen. In het strafrecht is het zo, dat al datgene wat ná een dolusbepaling in een delictsomschrijving is opgenomen - dus alle objectieve bestanddelen - onder het bereik van het opzet valt. De dader moet op het moment van handelen kennis hebben gedragen van het bestaan van ieder bestanddeel afzonderlijk. In dit verband verwijzen wij naar T.J. Noyon, G.E. Langemeijer, Het Wetboek van Strafrecht, bewerkt door J. Remmelink, A.J.A. van Dorst, J.W. Fokkens en A.M. Machielse, Arnhem, suppl. 91 (maart 1997) aant. 9 pag. 55:
'De opzetaanduiding beheerst steeds de gehele omschrijving van het strafbare feit, zoals die daarna - na het opzet dus - volgt'.
Deze uitleg geldt met name voor Boek II, waarin de misdrijven zijn gedefinieerd. Het bestanddeel 'opzettelijk' hebben wij geplaatst na de bestanddelen 'wederrechtelijk' en 'stelselmatig'. Deze vallen dus niet onder het opzet. Hetgeen daarna in de delictsomschrijving wordt vermeld, valt er wel onder. (...)"
(Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 14-15)
4.4.
Het middel berust op de opvatting dat het opzet van de verdachte moet zijn gericht op de wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte wil sprake zijn van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr. Die opvatting is onjuist, zodat het middel in zoverre faalt.
4.5.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2016.
Conclusie 21‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Belaging, art. 285b Sr. Het opzet van verdachte hoeft niet gericht te zijn op de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen. Volgt terugwijzing voor een feit i.v.m. slagende bewijsklacht.
Partij(en)
De verdachte is bij arrest van 17 april 2015 door het gerechtshof Den Haag voor 1 en 3: “belaging, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 233 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,- en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als bepaald in het bestreden arrest.
Namens de verdachte heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Den Haag, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Bewijsvoering
3.1. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 5 maart 2013 tot en met 15 oktober 2013 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tegen de wil van [betrokkene 1] , in genoemde periode [betrokkene 1] meermalen benaderd door
- naar de woning van [betrokkene 1] te gaan (gelegen aan de [a-straat 1] ) en voor de deur van die woning te staan,
en
- naar de woning van de moeder van [betrokkene 1] te gaan (gelegen aan de [b-straat 1] ) en voor de deur van die woning te staan en (vervolgens) aan te bellen, (telkens) terwijl hij vermoedde dat [betrokkene 1] daar aanwezig was,
(telkens) terwijl hij wist dat er een civielrechtelijk contactverbod van kracht was met betrekking tot [betrokkene 1] en haar moeder en andere naaste familieleden en er een straatverbod voor bovengenoemde straten van kracht was (Rechtbank Rotterdam d.d. 13 februari 2013, zaak-/rolnummer 415790/13-17),
en
- naar het werk van [betrokkene 1] te gaan (gevestigd op diverse locaties, waarvan hij telkens wist op welke locatie zij werkzaam was)”
En
“3. hij in de periode van 03 maart 2012 t/m 16 januari 2013 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tegen de wil van [betrokkene 1] , in genoemde periode [betrokkene 1]
- meermalen telefonisch benaderd en
- meermalen – al dan niet bedreigende – berichten/teksten gestuurd en
- meermalen benaderd door naar de woning van [betrokkene 1] te gaan en naar de woning van de moeder van [betrokkene 1] te gaan terwijl hij vermoedde dat [betrokkene 1] daar aanwezig was en/of heeft hij (vervolgens) aangebeld en/of tegen de deur geslagen en/of geschopt.”
3.2. Deze bewezenverklaringen berusten op de navolgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde
Nr. 15/02067 Zitting: 21 juni 2016 | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2015 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik in de periode van 3 maart 2012 tot en met 16 januari 2013 heel veel sms'jes aan [betrokkene 1] heb gestuurd. Ik heb voor het laatst bedrijfsmatig gereden in een groene Fiat Ducati
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 juni 2014 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het klopt wel dat ik op 15 oktober 2013 bij de woning van de moeder van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) ben geweest in de [b-straat 1] . U houdt mij het kort gedingvonnis van 13 februari 2013 met daarin het contactverbod voor. Ik wist van dat vonnis.
3. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 18 oktober 2013. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 18 oktober 2013 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik op 15 oktober 2013 op de trap zat bij het huis van de moeder van [betrokkene 1] . Ik wilde het geluid horen van mijn kinderen die aan het spelen waren.
4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 28 november 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17E0 2012552831-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 28 november 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
[betrokkene 1] , [a-straat 1] te Rotterdam .
Ik word vanaf 3 maart 2012 tot en met heden lastig gevallen door [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , wonende aan het [a-plein 1] te Rotterdam. Vanaf 6 maart 2012 word ik bijna dagelijks door [verdachte] gebeld. Het kan zijn dat [verdachte] aan mijn deur komt bellen of zich ophoudt in mijn straat of in het trappenhuis, mij sms't, bij mijn moeder in de straat komt, of zich begeeft in het trappenhuis van mijn moeder.
Op 24 juni 2012 kreeg ik 5 smsjes van [verdachte] . Op 29 juni 2012 ontving ik wederom een sms van [verdachte] . Op 1 juli kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 2 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 8 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 9 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 10 juli 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 17 juli 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 20 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 27 juli 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 28 juli 2012 kreeg ik 3 smsjes van [verdachte] . Op 4 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 14 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 15 augustus 2012 kreeg ik 4 smsjes van [verdachte] .
Op 17 augustus 2012 werd ik gebeld door [verdachte] . Ik heb duidelijk aangegeven dat onze relatie over was en dat ik liever had dat hij mij niet meer zou bellen. Op 17 augustus 2012 kreeg ik 4 smsjes van [verdachte] . Op 18 augustus 2012 ben ik meerdere keren telefonisch door [verdachte] bedreigd. Op 18 augustus 2012 was ik bij mijn moeder. Ik zag de bestelauto van [verdachte] staan. Ik zag dat [verdachte] in een portiek stond. Op 18 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 19 augustus 2012 werd ik gebeld door [verdachte] . Op 19 augustus 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 20 augustus 2012 heeft [verdachte] mij tweemaal gebeld. Op 20 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 27 augustus 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Ik ben die dag ook gebeld door [verdachte] . Op 29 augustus 2012 kreeg ik een sms van [verdachte] . Op 2 september 2012 kreeg ik 2 smsjes van [verdachte] . Op 13 september 2012 belde [verdachte] mij.
Op 14 september 2012 stond [verdachte] bij mijn moeder voor de deur. Ik was daar toen ook. Op 14 september 2012 werd ik 4 keer gebeld door [verdachte] uur. Op 15 september 2012 werd ik door [verdachte] gebeld. Op 15 september 2012 stond [verdachte] bij mijn moeder aan de deur te bellen. Mijn moeder woont aan de [b-straat 1] te Rotterdam. Op 17 september 2012 heb ik [verdachte] 3 keer aan de lijn gehad. Op 19 september 2012 ben ik gebeld door [verdachte] . Ik heb op 20 september 2012 een aware-systeem gekregen. Op 27 september 2012 stond [verdachte] weer bij mijn moeder voor de deur. Op 27 september 2012 heeft [verdachte] mij gebeld.
Op 28 september 2012 ben ik weer gebeld door [verdachte] . Op 1 oktober 2012 ben ik meerdere malen gebeld door [verdachte] . Op 15 oktober 2012 ben ik 6 keer gebeld door [verdachte] . Op 16 oktober 2012 ben ik 6 keer gebeld door [verdachte] . Ook heb ik die dag 2 sms'jes gekregen van [verdachte] . Op 17 oktober 2012 ben ik 4 keer gebeld door [verdachte] en heb ik een sms ontvangen. Op 18 oktober 2012 ben ik 9 keer door [verdachte] gebeld en heb ik een sms van hem gekregen. Op 19 oktober 2012 ben ik tweemaal door [verdachte] gebeld. Op 21 oktober 2012 ben ik tweemaal door [verdachte] gebeld en heb ik 3 smsjes van hem ontvangen.
Op 22 oktober 2012 stond [verdachte] bij mij voor de deur. Op 16 november 2012 stond [verdachte] bij mij voor de deur. Op 17 november 2012 zag ik [verdachte] bij mij in de straat staan. Op 18 november 2012 stond [verdachte] bij mij voor de deur. Op 19 november hoorde ik dat er meerdere keren werd aangebeld.
Ik heb niet gereageerd. Van de buren hoorde ik dat zij [verdachte] hadden zien staan bij mijn woning. Op 20 november hoorde ik van de wijkagent dat hij [verdachte] in mijn straat had gezien. Op 20 november 2012 hoorde ik dat [verdachte] achter de deur stond.
Op 27 november 2012 zag ik dat [verdachte] reed in een groene bestelbus van het merk Fiat, type Ducato. Ik hoorde de deurbel en hoorde dat [verdachte] weer voor de deur stond. Ik heb duidelijk gemaakt dat ik geen contact meer wil. Ik heb mijn aware-alarmsysteem ingedrukt. Ik ben bang dat [verdachte] mij iets aan zal doen. Ik wil dat [verdachte] mij met rust laat.
5. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 16 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17EO-2013316500-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 16 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 15 oktober 2013 was ik bij mijn moeder. Mijn moeder woont op de derde verdieping aan de [b-straat 1] te Rotterdam. Ik hoorde dat mijn vriendin zei: "Hij zit daar" en wees naar het trappenhuis. Ik zag via het kijkgaatje in de voordeur dat [verdachte] achter de deur stond. Ik hoorde dat er tegen de voordeur van de woning van mijn moeder werd getrapt. Ik schrok. Ik was enorm bang. Ik wil dat [verdachte] mij met rust laat. Mijn leven wordt beheerst door angst. [verdachte] beheerst mijn leven en maakt mij het leven zuur.
6. Een proces-verbaal van verhoor van een getuige d.d. 12 november 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nummer PL17C0-2013316500. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven-:
Als de op 12 november afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Naar aanleiding van de registratie 2012545549 d.d. 20 november 2012; Ja, 's nachts om 1 uur belde [verdachte] aan bij de voordeur. Ik keek door het raam en zag hem voor de deur staan.
Uw dochter heeft verklaard dat [verdachte] op 15 september 2012 omstreeks 23:41 weer bij u aanbelde? Hij heeft een keer om 23:00 aangebeld, maar de datum weet ik niet meer. Ik vroeg aan de buurman wie er voor de deur stond. De buurman vertelde dat het mijn schoonzoon, dus [verdachte] , was.
7. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17E0-2013308470-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 8 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 27 augustus 2013 is [verdachte] gezien in de omgeving van mijn werk. Ik zag [verdachte] langsrijden in zijn groene bestelbus van het merk Fiat, type Dukato. Ik zag ook dat hij kort daarna deze bestelbus voor de deur van mijn werk parkeerde. Op 5 september 2013 heb ik [verdachte] wederom in de omgeving van mijn werk gezien. Ik werkte toen op een ander adres, namelijk aan de [c-straat] te Rotterdam. Ik zag ook zijn groende Fiat bus weer staan. Op 30 september 2013 zag ik een bestelbus in mijn moeders straat staan. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur zat.
8. Een proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 17 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. Pl1E0-2013308470-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 17 oktober 2013 heb ik, verbalisant, als hulpofficier van justitie van Politie Rotterdam-Rijnmond te Rotterdam een klacht ontvangen terzake van stalking/belaging. De klacht werd gedaan door [betrokkene 1] . De klaagster verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17C0-2013316500-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 25 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik woon aan de [b-straat 1] te Rotterdam. [betrokkene 1] is mijn dochter. Zij heeft al een hele tijd problemen met haar ex-man [verdachte] . Ik zie [verdachte] regelmatig bij mij in de straat. Zo heb ik hem deze maand al drie keer gezien. In de voorgaande maanden heb ik hem ook vaak gezien. Het klopt dat [verdachte] op 17 maart 2013 driemaal bij mijn woning is geweest ondanks het feit dat [verdachte] een straatverbod had. Er werd aangebeld en ik hoorde van mijn buurman dat mijn schoonzoon had aangebeld en na het aanbellen was weggerend. Op 11 oktober 2012 heeft [verdachte] voor mijn deur gestaan. Op 14 september 2012 stond [verdachte] voor mijn deur. Ik zag hem staan.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. Pl17C0- 2013316500-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 17 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Mijn zus [betrokkene 1] wordt al een hele tijd bedreigd en gestalkt door haar ex-man [verdachte] . Op 15 oktober 2013 was ik bij mijn moeder thuis op de [b-straat 1] te Rotterdam. [betrokkene 1] was er ook. Een vriendin waarschuwde ons dat [verdachte] in het trappenhuis stond. [verdachte] bonkte op de deur. Ik zag dat [verdachte] voor de deur stond. Ondanks het straatverbod stond hij voor de deur.
11. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17C0-2013316500-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 15 oktober 2013 werden wij, verbalisanten, verzocht te gaan naar de [b-straat 1] te Rotterdam. Wij hoorden dat een vrouw riep: "Hij stond zojuist tegen de deur aan te trappen. Hij heeft een zwarte leren jas aan en heeft een kaal hoofd". In het portiek zagen wij een man staan met een zwarte jas aan en met een kaal hoofd. Deze man bleek te zijn [verdachte] . Wij hoorden dat [verdachte] tegen ons zei: "Ik heb inderdaad een straatverbod".
12. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17C0-2013316500-12. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
27 september 2012 [b-straat 1] Rotterdam
De navolgende mutatie werd opgemaakt:
"Gesproken met [verdachte] . Vandaag stond hij met zijn bedrijfsbus voor de deur".
27 december 2012 [a-straat 1] Rotterdam
De navolgende mutatie werd opgemaakt:
"Door de meldkamer gestuurd naar de [a-straat 1] . Zou een Aware melding van dat adres komen. [betrokkene 1] gaf aan dat de ex beneden aan de bel had gestaan. Zou rijden in een groene Fiat Ducato. Onderzoek in de omgeving leverde genoemd voertuig op. Bleek ex in het voertuig te zitten. Hem aangehouden".
5 september 2013 [c-straat] te Rotterdam
De navolgende mutatie werd opgemaakt:
"Kregen rapps melding van een aware alarm aan de [c-straat] te Rotterdam. Bleek dat ex voertuig in de straat van haar werk had geparkeerd. Ze had ex zelf niet gezien. Voertuig laten afposten. Na half uur stapte verdachte in en reed weg. Man hierop aangehouden".
13. Een geschrift, zijnde het vonnis van het team familie 1 van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2013. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Zaak-/rolnummer: 415790/13-17
Datum uitspraak: 13 februari 2013
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[betrokkene 1]
Tegen
[verdachte]
Partijen worden nader aangeduid als "de vrouw" respectievelijk "de man".
De voorzieningenrechter verbiedt de man om met ingang van de dag na die van de betekening van dit vonnis en vervolgens gedurende één jaar zich te bevinden in de [a-straat 1] te Rotterdam en de [b-straat 1] te Rotterdam.
Verbiedt de man om met ingang van de dag na die van de betekening van dit vonnis en vervolgens gedurende één jaar persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of op welke wijze dan ook contact op te nemen met de vrouw, haar moeder of andere naaste familieleden.”
3.3.
Het bestreden arrest bevat nog de volgende (bewijs)overweging:
“Verweer
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 3 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid, van het slachtoffer.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft in de periode van 3 maart 2012 tot en met 16 januari 2013 en in de periode van 5 maart 2013 tot en met 15 oktober 2013 de aangeefster meermalen telefonisch benaderd en berichten/teksten verstuurd. Daarnaast is de verdachte meermalen bij de woning van de aangeefster aan de [a-straat 1] te Rotterdam en die van haar moeder aan de [b-straat 1] te Rotterdam gezien. Zo is hij op 27 september 2012 alsmede begin januari 2013 voor de deur van de woning van de moeder van de aangeefster aangetroffen. Op 27 december 2012 is hij in de buurt van de woning van de aangeefster zelf gesignaleerd. Op 15 oktober 2013 is de verdachte naar eigen zeggen op de trap bij zijn schoonmoeder gaan zitten om het geluid van zijn kinderen te horen. Op 27 augustus 2013 en op 5 september 2013 is de verdachte in de omgeving van de werklocatie van de aangeefster aangetroffen.
Blijkens de gedragsaanwijzing van de officier van justitie gold met ingang van 28 november 2012 tot en met 25 februari 2013 een contactverbod met betrekking tot de aangeefster en/of personen, in haar directe omgeving. Eveneens gold op grond van die aanwijzing een locatieverbod voor de woning van de aangeefster.
Op 13 februari 2013 is voor de duur van één jaar een civielrechtelijk contactverbod van kracht geworden met betrekking tot de aangeefster, haar moeder en andere naaste familieleden alsmede een straatverbod voor bovengenoemde straten. Vast staat, dat de storing in de persoonlijke levenssfeer door de aangeefster niet werd gewenst. Ondanks dat de verdachte hiervan op de hoogte was, heeft hij zijn gedragingen voortgezet. Hierdoor heeft hij de aangeefster gedwongen feitelijk te dulden dat veelvuldig contact met haar werd gezocht en heeft hij aldus een wederrechtelijke inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer gemaakt. Dat de contacten van de verdachte volgens zijn zeggen overwegend zagen op het zien van zijn kinderen, doet aan die wederrechtelijkheid niet af. Voor de verdachte stonden hiervoor andere wegen ter beschikking, echter heeft hij daarvan geen of niet effectief gebruik gemaakt. De intensiteit, duur en frequentie van de contacten en de bezoeken door de verdachte, maken naar het oordeel van het hof dat sprake is van stelselmatigheid.
Gelet op het voorgaande acht het hof het onder 1 en 3 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.”
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt – kort gezegd – dat het onder 1 bewezenverklaarde feit niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
4.2.
De tenlastelegging en bewezenverklaring van feit 1 is toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr. Deze bepaling luidt:
"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie."
4.3.
Het middel klaagt in de eerste plaats dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte in de onder 1 bewezenverklaarde periode bij de woning van aangeefster is geweest, zoals is bewezenverklaard.
4.4.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan inderdaad niet volgen dat de verdachte in de periode van 5 maart 2013 tot en met 15 oktober 2013, zoals bewezenverklaard, naar de woning van [betrokkene 1] (gelegen aan de [a-straat 1] ) is gegaan.
4.5.
Het middel klaagt in de tweede plaats dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte vermoedde dat de aangeefster aanwezig was in het huis van haar moeder, zoals is bewezenverklaard.
4.6.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan dat vermoeden bij de verdachte inderdaad niet volgen. Wel volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat verdachte op 17 maart 2013 driemaal bij de woning van de moeder van aangeefster is geweest en heeft aangebeld (bewijsmiddel 9) en dat verdachte op 15 oktober 2013 daar voor de deur stond en tegen de voordeur schopte of bonkte (bewijsmiddel 5, 10, 11). Ten overvloede wijs ik er wel op dat men iemand kan belagen door een derde lastig te vallen. Belaging kan zich indirect richten tegen het slachtoffer door derden te treffen, waardoor de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer indirect wordt aangetast. Indien een verdachte zich opdringt aan anderen die deel uitmaken van de familie of vriendenkring van het slachtoffer, kan het slachtoffer daarvan in zijn persoonlijke relaties de weerslag ondervinden. Deze persoonlijke relaties kunnen onder druk komen te staan door de acties van verdachte. Niet nodig is dus dat de verdachte zich direct richt tegen het beoogde slachtoffer.1.Zelfs kan het benaderen van willekeurige derden onderdeel uitmaken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.2.Of verdachte al dan niet wist dat zijn ex zich in haar moeders woning bevond toen verdachte zich daar ophield is dus voor belaging irrelevant, mits zijn gedragingen de strekking hadden om - indirect - de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer onder druk te zetten.
4.7.
Het middel klaagt in de derde plaats dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte “wist dat er een civielrechtelijk contactverbod van kracht was”. Het klaagt in het bijzonder dat uit die bewijsmiddelen niet kan volgen dat vaststaat dat het contactverbod van kracht was en dat de verdachte gedurende de gehele bewezenverklaarde periode van het vonnis waarbij het contactverbod is opgelegd op de hoogte was.
4.8.
Ik stel voorop dat, anders dan de steller van het middel meent, de bewezenverklaring niet inhoudt dat verdachte gedurende de gehele tenlastegelegde periode van het vonnis waarbij een contactverbod is opgelegd, op de hoogte was. Mijns inziens dient de bewezenverklaring van feit 1 aldus te worden gelezen dat verdachte van het civielrechtelijke contactverbod op de hoogte was (telkens) toen hij naar de woning van het slachtoffer en haar moeder ging.
4.9.
De als bewijsmiddel 2 gebezigde verklaring die verdachte op 4 juni 2014 ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, houdt, voor zover van belang, in: “U houdt mij het kort gedingvonnis van 13 februari 2013 met daarin het contactverbod voor. Ik wist van dat vonnis.” Uit deze verklaring, in samenhang bezien met het als bewijsmiddel 13 gebezigde vonnis van de rechtbank van 13 februari 2013 blijkt inderdaad niet a) wanneer het contactverbod is ingegaan en b) dat de verdachte van het contactverbod op de hoogte was op de momenten dat hij zich ophield bij de woningen van aangeefster en van haar moeder.
4.10.
Het middel klaagt ten slotte dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte wist op welke locatie de aangeefster werkzaam was, zoals is bewezenverklaard.
4.11.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan dat inderdaad niet volgen.
4.12.
Wat in mijn visie van de bewezenverklaring van feit 1 overblijft, te weten dat verdachte meermalen – en wel driemaal op één dag – naar de woning van de moeder van aangeefster is gegaan en voor de deur van die woning heeft gestaan en aangebeld, is te weinig om een veroordeling voor artikel 285b Sr te kunnen dragen. Het middel klaagt dan ook terecht dat het onder 1 bewezenverklaarde feit ontoereikend is gemotiveerd.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt over het onder 3 bewezenverklaarde feit. Het middel klaagt in het bijzonder dat niet uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid dat de verdachte in de periode van 3 maart 2012 tot en met 16 januari 2013 aangeefster meermalen heeft benaderd door naar de woning van de moeder van aangeefster te gaan “terwijl hij vermoedde dat aangeefster daar aanwezig was (…) en/of heeft hij tegen de deur geslagen en/of geschopt”.
5.2.
Zoals reeds onder 3.1 weergegeven, heeft het hof ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat:
“3. hij in de periode van 03 maart 2012 t/m 16 januari 2013 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tegen de wil van [betrokkene 1] , in genoemde periode [betrokkene 1]
- meermalen telefonisch benaderd en
- meermalen – al dan niet bedreigende – berichten/teksten gestuurd en
- meermalen benaderd door naar de woning van [betrokkene 1] te gaan en naar de woning van de moeder van [betrokkene 1] te gaan terwijl hij vermoedde dat [betrokkene 1] daar aanwezig was en/of heeft hij (vervolgens) aangebeld en/of tegen de deur geslagen en/of geschopt.”
5.3.
Vooropgesteld moet worden dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.3.Met betrekking tot de stelselmatigheid van het vertoonde gedrag, schreef mijn ambtgenoot Hofstee dat deze van dien aard moet zijn dat zij de gedragingen, objectief beschouwd, een indringend karakter geeft.4.Zo kan een veelheid van gedragingen die elk op zichzelf beschouwd slechts zijn aan te merken als een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, door de voortdurende herhaling of opstapeling toch als een stelselmatige inbreuk worden gekwalificeerd.5.Anderzijds sluit een geringe duur en frequentie van de gedragingen het bestaan van de vereiste stelselmatigheid niet uit, indien door de intensiteit van de gedragingen sprake is van een zeer indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.6.
5.4.
In een bewezenverklaring waarin ten aanzien van de daarin opgenomen feitelijkheden onderscheiden alternatieven zijn opengelaten, zal elk van die alternatieven door bewijsmiddelen dienen te worden geschraagd.7.De steller van het middel wijst er terecht op dat in het onderhavige geval, waarin de bewezenverklaring onder meer inhoudt “meermalen benaderd door (...) naar de woning van de moeder van [betrokkene 1] te gaan terwijl hij vermoedde dat [betrokkene 1] daar aanwezig was en/of heeft hij (vervolgens) aangebeld en/of tegen de deur geslagen en/of geschopt”, al deze gedragingen moeten worden gedekt door de gebezigde bewijsmiddelen. Uit bewijsmiddel 4 is wel op te maken dat verdachte op 14, 15 en 27 september 2012 bij de moeder van aangeefster en op 22 oktober 2012, 16 november 2012, 18 november 2012, 20 november 2012 en 27 november 2012 bij aangeefster voor de deur heeft gestaan. Het middel klaagt evenwel terecht dat het onder 3 bewezenverklaarde voor zover inhoudende dat verdachte, toen hij naar de woning van de moeder van aangeefster ging in de periode van 3 maart 2012 tot en met 16 januari 2013, vermoedde dat aangeefster daar aanwezig was en/of dat hij daar tegen de deur heeft geslagen en/of geschopt, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
5.5.
Ik meen echter dat dit niet tot cassatie behoeft te leiden, nu weglating van die feitelijke onderdelen uit de bewezenverklaring geen afbreuk doet aan het bewezenverklaarde “stelselmatig” inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De bewezenverklaring houdt immers voorts in het meermalen telefonisch benaderen van aangeefster, het meermalen sturen van berichten/teksten naar aangeefster en het meermalen benaderen van aangeefster en haar moeder door naar hun respectievelijke woning te gaan. De aard en de ernst van de bewezenverklaring als geheel wordt met andere woorden niet aangetast door weglating van de bestreden gedragingen.
5.6.
Het middel faalt.
6. Het derde middel
6.1.
Het middel klaagt dat het hof “de bewezenverklaring” – ik lees dit maar als de bewezenverklaarde feiten 1 en 3 - niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed nu het hof het bewezenverklaarde “opzettelijk stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster” niet begrijpelijk althans niet voldoende heeft gemotiveerd.
6.2.
Mede gelet op de toelichting klaagt het middel in het bijzonder over de door het hof bij de verwerping van een gevoerd verweer gebruikte motivering, voor zover inhoudende:
“Hierdoor heeft hij de aangeefster gedwongen feitelijk te dulden dat veelvuldig contact met haar werd gezocht en heeft hij aldus een wederrechtelijke inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer gemaakt. Dat de contacten van de verdachte volgens zijn zeggen overwegend zagen op het zien van zijn kinderen, doet aan die wederrechtelijkheid niet af. Voor de verdachte stonden hiervoor andere wegen ter beschikking, echter heeft hij daarvan geen of niet effectief gebruik gemaakt.”
6.3.
Het hof heeft met zijn overweging “dat de contacten van de verdachte volgens zijn zeggen overwegend zagen op het zien van zijn kinderen, aan die wederrechtelijkheid niet afdoet” kennelijk tot uitdrukking gebracht dat het gestelde (al dan niet invoelbare) motief van de verdachte om contact te zoeken met de aangeefster niet van invloed kan zijn op de wederrechtelijkheid van die gedragingen. Wederrechtelijk betekent in de context van art. 285b Sr dat de dader zonder eigen, door het stellige recht erkend, subjectief recht handelt.8.Gelet op de omstandigheid dat het opzet van de dader niet gericht hoeft te zijn op de wederrechtelijkheid van zijn inbreuk wil sprake zijn van belaging, nu het bestanddeel “opzet” in art. 285b lid 1 Sr na het bestanddeel “wederrechtelijk” is geplaatst9.en gelet op de omstandigheid dat een nobel motief om “stelselmatig opzettelijk inbreuk te maken op eens anders persoonlijke levenssfeer” nog geen “door het recht erkend subjectief recht” tot die gedragingen in het leven roept, acht ik dat oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en berust het evenmin op een onjuiste rechtsopvatting.10.Daarbij merk ik op dat de overweging van het hof dat voor de verdachte andere wegen ter beschikking stonden om zijn kinderen te zien maar dat hij daarvan geen of niet effectief gebruik heeft gemaakt zonder nadere motivering, die ontbreekt, weliswaar wat ongelukkig is, maar de gewraakte overwegingen in hun geheel nog niet onbegrijpelijk maakt.11.De gewraakte overwegingen van het hof doen mijns inziens derhalve geen afbreuk aan de begrijpelijkheid of toereikendheid van de motivering van de bewezenverklaarde feiten.
6.4.
Voor zover de steller van het middel meent dat het hof bij zijn oordeel dat sprake is van belaging mede de inhoud van de door de verdachte verstuurde berichten – en niet alleen het aantal berichten – had moeten betrekken, merk ik op dat een dergelijk feitelijk verweer niet voor het eerst in cassatie kan worden gevoerd.
6.5.
Het middel faalt.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen over feit 1 en de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑06‑2016
Bijv. HR 26 september 2006, nr. 02020/05 (niet gepubliceerd); HR 5 november 2014, ECLI:2014:3379.
HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625, NJ 2013/393 en HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1447.
ECLI:NL:PHR:2013:2601, alinea 21, en ECLI:NL:PHR:2014:2296, alinea 16.
Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Wortel, ECLI:NL:PHR:2006:AU7081.
Zie bijv. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625, NJ 2013, 393 m.nt. Reijntjes.
Vgl. onder meer HR 22 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8315, rov. 3.4.2.
Kamerstukken II 1997-1998, 25768, 5, p. 15.
Vgl. Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, artikel 285b Sr, aant. 3 en Kamerstukken II 1997-1998, 25768, 5, p. 14 en 15.
Ik merk op dat de rechtbank blijkens zijn vonnis op p. 2 de verdachte heeft vrijgesproken van (onder meer) de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten en daartoe onder meer heeft overwogen: “Dergelijk contact, hoewel dit (…) als ongewenst en onplezierig is ervaren, is tegen die achtergrond in de eerste periode na het beëindigen van de relatie niet zonder meer opzettelijk wederrechtelijk”.
Ik wijs er in dit verband op dat verdachte ter terechtzitting van de rechtbank van 4 juni 2014 heeft verklaard dat er een omgangsregeling is voor zijn dochter, dat geprobeerd is contact te leggen tussen verdachte en zijn dochter via het omgangshuis maar dat verdachte de afspraken over de omgang met zijn dochter niet is nagekomen, dat hij toen de zitting over de voogdij plaatsvond op vakantie was, en dat hij is weggelopen bij de mediator.