Deze bescherming is met ingang van 1 januari 2015 komen te vervallen (Wet van 5 november 2014 tot wijziging van de Auteurswet in verband met de afschaffing van de bescherming van geschriften zonder oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker, Stb. 2014, 428. De inwerkingtreding is gepubliceerd in Stb. 2014, 437).
Rb. Den Haag, 10-06-2015, nr. C/09/448358 / HA ZA 13/878
ECLI:NL:RBDHA:2015:6617
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
10-06-2015
- Zaaknummer
C/09/448358 / HA ZA 13/878
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
Staatsrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:6617, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 10‑06‑2015; (Bodemzaak)
Uitspraak 10‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Telegraaf verliest rechtszaak schadevergoeding programmagegevens vanwege verjaring De Telegraaf Media Groep (TMG) krijgt geen schadevergoeding van de Staat voor het jarenlang niet mogen publiceren van programmagegevens in haar krant. Volgens de rechtbank heeft TMG te lang gewacht met de rechtszaak om deze schadevergoeding af te kunnen dwingen. Waarom schadevergoeding? TMG begon eerder een aantal rechtszaken tegen de omroepen over publicatie van de programmagegevens. Het bedrijf verloor deze rechtszaken op basis van een bepaling in de Nederlandse Auteurswet. Uiteindelijk bevestigde een arrest van het Europese Hof van Justitie dat de Nederlandse regels over het gebruik van de gegevens in strijd waren met hogere regelgeving, namelijk de zogenoemde Europese databankrichtlijn. Volgens TMG heeft de Staat deze richtlijn dus niet goed ingevoerd en is de Staat daarvoor aansprakelijk. TMG wilde daarom een schadevergoeding afdwingen van de Staat. Waarom verjaring? De rechtbank verwierp de eisen van TMG omdat de Staat zich kan beroepen op verjaring. In de wet staat dat de termijn van verjaring voor dit soort rechtszaken vijf jaar is. Het mediabedrijf heeft bepleit dat een beroep van de Staat op die verjaringstermijn niet redelijk is. TMG zegt dat ze er jarenlang van uitging dat het gezien de eerdere rechtszaken zinloos was een rechtszaak te beginnen over de mogelijk onjuiste invoering van Europese regels in Nederland. Volgens de rechtbank heeft TMG ten onrechte de conclusie getrokken dat het zinloos was een rechtszaak tegen de Staat te beginnen over de vraag of Nederland de Europese regels over databanken goed had ingevoerd. Het bedrijf had dit wel degelijk bij de rechter ter discussie kunnen stellen. In deze situatie is het volgens de rechtbank niet onredelijk dat TMG aan de verjaringstermijn van vijf jaar wordt gehouden. Over welke programmagegevens ging het? TMG publiceert in De Telegraaf een dagelijks overzicht van televisieprogramma’s op de zenders van de NPO (Nederland 1, 2 en 3), RTL (RTL 4, 5, 7 en 8) en SBS (SBS6, Net5 en Veronica). TMG wil echter al een lange tijd een weekoverzicht van de programma's en de dag en het tijdstip van uitzending kunnen publiceren. De omroeporganisaties hebben zich hiertegen in het verleden altijd verzet.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
C/09/451790 / HA ZA 13-110521 mei 2014
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/448358 / HA ZA 13/878
Vonnis van 10 juni 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TMG LANDELIJKE MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Drijber te Den Haag.
Partijen zullen hierna TMG en de Staat genoemd worden.
De procedure is voor TMG behandeld door mr. J.A. Schaap en mr. P.J. Kreijger, advocaten te Amsterdam en voor de Staat door haar procesadvocaat en mede door mr. T. Novakovski, advocaat te Den Haag.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 25 juli 2013;
- -
de akte houdende overlegging producties van de zijde van TMG van 7 augustus 2013, met producties 1 tot en met 8;
- -
de conclusie van antwoord van 13 november 2013;
- -
het tussenvonnis van 11 december 2013 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 13 november 2014 bij welke gelegenheid partijen tevens hun standpunten hebben bepleit;
- -
de door partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Voor zover van belang voor deze beslissing kan daarbij worden uitgegaan van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
2.1.2.
TMG publiceert in De Telegraaf een dagelijks overzicht van televisieprogramma’s op de zenders van de NPO (Nederland 1, 2 en 3), RTL (RTL 4, 5, 7 en 8) en SBS (SBS6, Net5 en Veronica). TMG wil echter een weekoverzicht van de programma's en de dag en het tijdstip van uitzending (verder te noemen: de programmagegevens) kunnen publiceren. De omroeporganisaties hebben zich hiertegen in het verleden verzet, onder andere op grond van auteursrechtelijke bescherming voor geschriften.1.
2.1.2.
Sinds 1998 heeft TMG meerdere civiele en bestuursrechtelijke procedures over publicatie van de programmagegevens tegen de omroeporganisaties gevoerd. TMG is in deze procedures in het ongelijk gesteld.
2.1.3.
Op 16 april 1996 is Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (verder te noemen: Dbrl) in werking getreden (Pb EG L77). Deze richtlijn is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd door de Wet van 8 juli 1999, houdende aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (Databankenwet).
2.1.4.
In de Mediawet 2008 (en voorheen in de Mediawet en de Omroepwet) waren tot 1 januari 2013 bepalingen opgenomen die een beroep op geschriftenbescherming van de programmagegevens vereenvoudigen door een omkering van de bewijslast.
3. Het geschil
3.1.
TMG stelt zich op het navolgende standpunt.
3.1.1.
In de in 2.1.2. genoemde procedures is telkens aangenomen dat de omroeporganisaties zich uitsluitend met succes kunnen beroepen op bescherming voor niet-oorspronkelijk geschriften als bedoeld in artikel 10 lid 1 sub 1 van de Auteurswet (“alle andere geschriften”, welke geschriften dus geen volwaardig werk zijn in de zin van de Auteurswet). TMG is steeds op die grond in het ongelijk gesteld. Dit is in lijn met de jarenlange en bestendige jurisprudentie inhoudende dat de programmagegevens weliswaar worden beschermd, maar uitsluitend door de geschriftenbescherming en niet door het volle auteursrecht of een andere vorm van bescherming.
3.1.2.
De Dbrl is van toepassing op alle in die richtlijn gedefinieerde databanken, maar kent alleen exclusieve rechten toe aan databanken waarin substantieel is geïnvesteerd. De programmagegevens van de omroeporganisaties zijn databanken in de zin van de Dbrl. In de programmagegevens is niet substantieel geïnvesteerd. Bij de implementatie van de Dbrl in 1999 is de geschriftenbescherming voor die databanken desondanks ten onrechte gehandhaafd. Nationale regelingen die aan databanken auteursrechtelijke bescherming toekennen op grond van andere criteria dan die van de richtlijn zijn namelijk onverenigbaar met de richtlijn. Dit is bevestigd door het arrest Football Dataco (HvJEU 1 maart 2012, zaak C-604/10). De Staat heeft dus een fout gemaakt bij de implementatie van de Dbrl. Indien de Staat de richtlijn juist zou hebben geïmplementeerd, zou de geschriftenbescherming voor die databanken zijn beëindigd en ook de procesrechtelijke aanvulling van die bescherming door de Mediawet 2008 (en voorheen de Mediawet en de Omroepwet) zijn verdwenen.
3.1.3.
Nu de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, is hij op grond van artikel 6:162 BW (Burgerlijk Wetboek) en het Europese recht aansprakelijk voor de schade die TMG heeft geleden doordat zij jarenlang geen programmagegevens in haar krant heeft kunnen publiceren. De schade bestaat zowel uit verlies aan inkomsten door lagere verkoop van de krant als verminderde advertentie-inkomsten.
3.2.
Op grond van deze stellingen vordert TMG, zakelijk weergeven:
I. een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens TMG heeft gehandeld door de onjuiste wijze van implementatie van de Dbrl als gevolg waarvan de geschriftenbescherming en, tot 1 januari 2013, voormelde bepalingen van de Mediawet 2008 (en voorheen de Mediawet en de Omroepwet) ten onrechte zijn gehandhaafd;
II. vergoeding van de daardoor door TMG geleden schade, nader op te maken bij staat, althans een billijke compensatie voor de geleden schade;
III. met veroordeling van de Staat in de proceskosten en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis.
3.3.
De Staat beroept zich primair op verjaring. Naar hij stelt, geldt zowel voor de gevorderde vergoeding van schade als de daarmee verbonden gevorderde verklaring voor recht op grond van artikel 3:310 lid 1 BW een verjaringstermijn van vijf jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon. TMG was, aldus de Staat, op 1 januari 1998, althans op 21 juli 1999 bekend met de wijze waarop de Dbrl in de nationale wetgeving zou worden geïmplementeerd en ervan op de hoogte dat de geschriftenbescherming voor niet-originele databanken gehandhaafd zou worden. Dat blijkt volgens de Staat ook daaruit dat TMG zich al in 2000 op de beweerdelijke onjuiste implementatie heeft beroepen. Vanaf dat moment had zij de Staat aansprakelijk kunnen stellen voor de schade die zij door de handhaving van de geschriftenbescherming stelt te lijden. Zij heeft de Staat echter voor het eerst bij brief van 21 september 2012 aansprakelijk gesteld, in de opmaat naar de onderhavige procedure. De vorderingen waren toen, naar de Staat stelt, ruimschoots verjaard.
4. De beoordeling
4.1.
Op de onderhavige vorderingen is de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW van toepassing, wat overigens niet door TMG is bestreden. De in die bepaling vermelde termijn van vijf jaren, zo is ook tussen partijen niet in geschil, is inmiddels verstreken.
4.2.
TMG meent dat het beroep van de Staat op verjaring in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niettemin onaanvaardbaar is. Die omstandigheden zijn volgens TMG de volgende.
4.2.1.
TMG mocht ervan uitgaan dat het zinloos was een discussie over de al dan niet juiste implementatie van de Dbrl in een afzonderlijke procedure tegen de Staat uit te lokken. De Staat had publiekelijk het standpunt ingenomen dat de geschriftenbescherming rechtmatig was. Bovendien had de Hoge Raad nog in zijn arrest van 22 maart 2002 (ECLI:NL:HR: 2002:AD9138, NVM / Telegraaf - 'El Cheapo'), bij welke procedure TMG zelf partij was, impliciet het standpunt ingenomen dat de geschriftenbescherming naast de Dbrl kon blijven bestaan. Dat was destijds vaste rechtspraak en vormde ook het uitgangspunt voor de beslissingen van de rechterlijke colleges in de vele procedures die TMG heeft gevoerd om de programmagegevens te verkrijgen. Die vaste rechtspraak is door de Hoge Raad pas verlaten in het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:88, Ryanair / PR Aviation) naar aanleiding van het arrest Football Dataco.
4.2.2.
In die situatie kon van TMG niet worden gevergd dat zij naast alle andere procedures ook nog een procedure aan zou spannen tegen de Staat wegens onjuiste implementatie van de Dbrl omdat de uitkomst op voorhand vast zou staan. Bedoelde rechtspraak blokkeerde een succesvolle aansprakelijkstelling van de Staat.
4.3.
De rechtbank onderschrijft de stellingen van TMG niet. TMG lijkt allereerst uit het oog te verliezen dat de vraag of geschriftenbescherming als geldend recht moet worden aangemerkt een andere is dan de vraag of de Staat de Dbrl juist heeft geïmplementeerd.
4.4.
In het eerdergenoemde El Cheapo-arrest, waarnaar TMG verwijst, is die laatste vraag niet aan de orde. Uit dat arrest heeft TMG niet meer kunnen afleiden dan dat de Hoge Raad er met het Gerechtshof kennelijk vanuit is gegaan dat geschriftenbescherming geldend recht is. Over de vraag of dit in overeenstemming is met de Dbrl zegt het arrest niets.
4.5.
In de door TMG overgelegde beslissing van de voorzieningenrechter Amsterdam van 13 juni 2012 in een kort geding-procedure die de omroeporganisaties tegen Telegraaf-groepsmaatschappijen (niet TMG) hadden aangespannen (ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8334) wordt evenmin beoordeeld of de Dbrl juist is geïmplementeerd. De voorzieningenrechter wijst slechts een richtlijnconforme interpretatie die zou neerkomen op het ontzeggen van geschriftenbescherming af, onder meer omdat dit op gespannen voet zou staan met het beginsel dat de rechter de nationale wetgeving niet contra legem mag uitleggen om die wetgeving in overeenstemming met de richtlijn te brengen. TMG kan in die beslissing geen bevestiging vinden van haar standpunt dat het voorafgaand aan de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Football Dataco zinloos was om de Staat aan te spreken op grond van onjuiste implementatie van de Dbrl. Integendeel, de beslissing maakt duidelijk dat TMG zich in het kader van een beroep op onjuiste implementatie van de Dbrl tot de Staat moet wenden.
4.6.
Uit de overige rechtspraak waarnaar TMG heeft verwezen, zou volgens TMG blijken dat er steevast van wordt uitgegaan dat de programmagegevens - al dan niet uitsluitend - door de geschriftenbescherming worden beschermd, maar daaruit is niet af te leiden dat de Staat de Dbrl op correcte wijze heeft geïmplementeerd, nu daaromtrent geen uitspraak is gedaan.
4.7.
Uit de stukken die TMG in het geding heeft gebracht van de procedures die zij tegen derden heeft gevoerd, blijkt dat zij in die procedures één keer (in een bezwaarprocedure bij de NMA in 2000) het betoog heeft gevoerd dat de geschriftenbescherming in strijd is met de Dbrl. Dat zij dat standpunt herhaaldelijk zonder succes ter beoordeling aan de rechter heeft voorgelegd, kan echter niet worden vastgesteld.
4.8.
Uit de eigen stellingen van TMG blijkt voorts dat er in de juridische literatuur al tijdens het implementatietraject van de Dbrl (in 1998 en 1999) op is gewezen op dat de voortzetting van de geschriftenbescherming niet in overeenstemming was met de Dbrl.
4.9.
Het valt aldus niet in te zien waarom TMG heeft moeten menen dat in een procedure tegen de Staat de stelling dat de Nederlandse geschriftenbescherming niet in overeenstemming is met de Dbrl op voorhand kansloos zou zijn, daargelaten dat het Hof van Justitie van de Europese Unie en niet de nationale rechter in laatste instantie beslist over de uitleg van deze richtlijn.
4.10.
Zelfs indien TMG terecht zou hebben gemeend dat gezien de vaste rechtspraak een procedure jegens de Staat kansloos zou zijn, dan nog is vraag waarom deze, in dat geval onjuist gebleken rechtspraak, met succes aan de Staat als wetgever kan worden tegengeworpen in het kader van het verjaringsverweer dat de Staat in de onderhavige procedure voert. Een inzichtelijk motivering van TMG op dit punt ontbreekt.
4.11.
Gezien het voorgaande is er geen steekhoudende reden om te oordelen dat het beroep van de Staat op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. De Staat heeft gesteld dat het verjaringsverweer ook aan toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht in de weg staat. In het midden kan blijven of dat zo is, omdat die vordering niet toewijsbaar is bij gebrek aan belang indien zij niet is verjaard. Immers, niet valt in te zien welk (zelfstandig) belang TMG heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, terwijl haar vordering tot schadevergoeding is verjaard. De vorderingen van TMG dienen daarom te worden afgewezen met haar veroordeling in de proceskosten, als gevorderd vermeerderd met de wettelijke rente. De proceskostenveroordeling levert ook voor de gevorderde nakosten een executoriale titel op (vergelijk HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116), zodat de nakosten niet apart in het dictum zullen worden opgenomen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt TMG in de proceskosten, tot dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.356 aan salaris van de advocaat en € 589 aan verschotten, in totaal € 1.945, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij, W.A.G.J.W. Ferenschild en F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Bus op 10 juni 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑06‑2015