HR, 05-03-2013, nr. 12/00976
ECLI:NL:HR:2013:BZ2961
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2013
- Zaaknummer
12/00976
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BZ2961
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ2961, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ2961
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2012:BV3803, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2013:BZ2961, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑02‑2013
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2012:BV3803
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ2961
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑03‑2013
Inhoudsindicatie
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk.
5 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/00976
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 februari 2012, nummer 21/004386-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 5 maart 2013.
Conclusie 05‑02‑2013
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 12/00976
Mr. Knigge
Zitting: 5 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het beroep in cassatie van verdachte heeft betrekking op een arrest van het Gerechtshof Arnhem.
2.
De bestreden uitspraak vormt het vervolg op HR 4 oktober 2011, LJN BR2329, waarin de Hoge Raad de zaak terugwees na vernietiging wegens een ontoereikende weerlegging van een gedaan beroep op noodweer. Het Hof heeft het verweer thans op een andere grond verworpen, namelijk dat de feitelijke gang van zaken die aan het verweer ten grondslag is gelegd niet aannemelijk is geworden en dat derhalve, zo stelt het Hof expliciet met betrekking tot het gedane beroep op noodweerexces, niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de kant van het slachtoffer. Dat oordeel is door het Hof uitvoerig gemotiveerd.
3.
Tegen dat feitelijke oordeel komt het middel tevergeefs op. Voor zover het middel daarbij niet miskent dat de waardering van de feiten is voorbehouden aan het Hof, lijkt het te berusten op de onjuiste opvatting dat van een toereikende "weerlegging" van het gevoerde verweer eerst sprake is als onomstotelijk komt vast te staan dat de gestelde feiten niet kloppen. De aan te leggen maatstaf is of de gestelde feiten aannemelijk zijn geworden. Al hetgeen het Hof in aanmerking heeft genomen, kan diens oordeel dat dit niet het geval is, ruimschoots dragen. Daarbij geldt dat een enkele onnauwkeurigheid op een ondergeschikt punt aan de begrijpelijkheid van 's Hofs oordeel niet af kan doen.
4.
Voor zover het middel ook nog de zelfstandige klacht bevat dat het Hof ten onrechte het gedane verzoek heeft afgewezen om een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken die heeft geleid tot het eerdere arrest van het Hof Arnhem in deze zaak, faalt het eveneens. Het oordeel van het Hof op dit punt getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
5.
Een en ander brengt mee dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden.
6.
Op grond van het voorgaande stel ik mij op het standpunt dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet ontvankelijk kan worden verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG