HR, 06-10-2020, nr. 18/02118
ECLI:NL:HR:2020:1555
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2020
- Zaaknummer
18/02118
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1555, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:898
ECLI:NL:PHR:2020:898, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1555
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Rangorde niet-ontvankelijkheden in cassatie. Betrokkene n-o in beroep nu geen middelen zijn ingediend of OM n-o in vordering wegens overlijden betrokkene in cassatie? Volgens aan HR overgelegd uittreksel van akte van burgerlijke stand is betrokkene na 60-dagentermijn voor indiening schriftuur overleden. Mede gelet op wetsgeschiedenis moet art. 69 Sr zo worden uitgelegd dat door dood van betrokkene niet alleen recht tot instellen of voortzetten van strafvervolging tegen hem vervalt maar ook recht tot aanvangen of voortzetten van procedure tegen hem tot ontneming van w.v.v. (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BC6732). OM n-o in vordering. Samenhang met 18/00173, 18/00190 P en 18/02120.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/02118
Datum 6 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 5 december 2017, nummer 22/005375-15, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep en bij aanvullende conclusie tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag en van het vonnis van de rechtbank Den Haag en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vordering.
2. Overlijden van de betrokkene
2.1
Volgens een aan de Hoge Raad overgelegd, door de directeur van de Dienst Publieke Zaken van de gemeente Den Haag gewaarmerkt uittreksel van een akte van de burgerlijke stand van de gemeente Altea (Spanje) is de betrokkene op 29 september 2019 te Altea (Spanje) overleden.
2.2
Mede gelet op de wetsgeschiedenis moet artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht zo worden uitgelegd dat door de dood van de betrokkene niet alleen het recht tot het instellen of voortzetten van een strafvervolging tegen hem vervalt, maar ook het recht tot het aanvangen of voortzetten van een procedure tegen hem tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (vgl. HR 18 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6732).
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2015;
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2020.
Conclusie 25‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. HR ambtshalve: OM n-o in vordering. Verdachte overleden (art. 69 Sr). Samenhang tussen 18/00173, 18/00190, 18/02118 en 18/02120.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/02118 P
Zitting 25 augustus 2020
AANVULLENDE CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
hierna: de betrokkene.
Op 3 december 2019 heb ik een conclusie genomen in deze zaak, waarin ik de Hoge Raad adviseerde de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep.
Inmiddels is echter volgens een aan de Hoge Raad overgelegd, door de gemeente Den Haag [gewaarmerkt] afschrift van een [vertaalde] akte van de burgerlijke stand van Spanje gebleken dat de betrokkene op 29 september 2019 te Altea (Spanje) is overleden.
Mede gelet op de wetsgeschiedenis moet art. 69 Sr zo worden uitgelegd dat door de dood van de betrokkene niet alleen het recht tot het instellen of voortzetten van een strafvervolging tegen hem vervalt, maar ook het recht tot het aanvangen of voortzetten van een procedure tegen hem tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Zie HR 18 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6732.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat de officier van justitie alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Deze aanvullende conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag en van het vonnis van de rechtbank Den Haag en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vordering.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden