Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) Nr. 200/2012 vaststelling doelstelling terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels slachtkuikens
Bijlage Testschema om na te gaan of de doelstelling van de Unie is verwezenlijkt, als bedoeld in artikel 1, lid 2
Geldend
Geldend vanaf 10-03-2019
- Redactionele toelichting
Tot en met 31-12-2021 mogen exploitanten van levensmiddelenbedrijven de vóór deze wijziging toepasselijke methoden, zoals bedoeld in de punten 3.2 en 3.4, toepassen.
- Bronpublicatie:
15-02-2019, PbEU 2019, L 46 (uitgifte: 18-02-2019, regelingnummer: 2019/268)
- Inwerkingtreding
10-03-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-02-2019, PbEU 2019, L 46 (uitgifte: 18-02-2019, regelingnummer: 2019/268)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Algemeen
1. Steekproefkader
Het steekproefkader omvat alle koppels slachtkuikens van Gallus gallus (‘slachtkuikens’) in het kader van de nationale bestrijdingsprogramma's als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2160/2003.
2. Monitoring bij slachtkuikens
2.1. Bemonsteringsfrequentie
- a)
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven bemonsteren alle koppels slachtkuikens binnen drie weken vóór de slacht.
In afwijking van de in de eerste alinea vastgestelde bemonsteringsverplichting kan de bevoegde autoriteit bepalen dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven ten minste één koppel slachtkuikens per ronde moeten bemonsteren in bedrijven met meer dan één koppel waar:
- i)
een ‘all in/all out’-systeem wordt toegepast bij alle koppels van het bedrijf;
- ii)
voor alle koppels hetzelfde managementsysteem geldt;
- iii)
de voeder- en watervoorziening voor alle koppels gemeenschappelijk is;
- iv)
gedurende ten minste de laatste zes ronden tests op Salmonella spp. overeenkomstig het in de eerste alinea vastgestelde bemonsteringsschema zijn uitgevoerd bij alle koppels in het bedrijf en door de bevoegde autoriteit monsters van alle koppels van ten minste één ronde zijn genomen;
- v)
alle resultaten van de tests overeenkomstig de eerste alinea en punt b) voor Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium negatief waren.
In afwijking van de in dit punt vastgestelde bemonsteringsverplichtingen kan de bevoegde autoriteit een bemonstering toestaan in de laatste zes weken vóór de datum van de slacht, indien de slachtkuikens meer dan 81 dagen worden gehouden of onder biologische slachtkuikensproductie vallen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie (1).
- b)
De bevoegde autoriteit bemonstert elk jaar ten minste één koppel slachtkuikens in 10 % van de bedrijven met meer dan 5 000 dieren. Die bemonstering kan plaatsvinden op basis van een risicobeoordeling en telkens wanneer de bevoegde autoriteit dit nodig acht.
Een door de bevoegde autoriteit uigevoerde bemonstering kan de bemonstering door de exploitant van een levensmiddelenbedrijf, als voorgeschreven in punt a), vervangen
2.2. Bemonsteringsprotocol
2.2.1. Algemene bemonsteringsinstructies
De bevoegde autoriteit of de exploitant van het levensmiddelenbedrijf zorgt ervoor dat de monsters worden genomen door daartoe opgeleide personen.
Er worden ten minste twee paar overschoenmonsters genomen. De overschoenen worden over de laarzen aangetrokken en het monster wordt genomen door rond te lopen in de pluimveestal. De overschoenmonsters van één koppel slachtkuikens kunnen tot één monster worden samengevoegd.
Voordat de overschoenen worden aangetrokken, moet het oppervlak daarvan worden bevochtigd door:
- a)
de toepassing van oplosmiddelen voor maximale terugwinning (MRD: 0,8% keukenzout, 0,1% pepton in gesteriliseerd gedeïoniseerd water);
- b)
de toepassing van steriel water;
- c)
de toepassing van andere oplosmiddelen die zijn goedgekeurd door het nationale referentielaboratorium, als bedoeld in artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2160/2003; of
- d)
worden geautoclaveerd in een recipiënt tezamen met oplosmiddelen.
De overschoenen worden bevochtigd door de vloeistof in de overschoenen te gieten voordat zij worden aangetrokken of door hen in een recipiënt met een oplosmiddel te schudden.
Er wordt voor gezorgd dat alle afdelingen van een stal op evenredige wijze bij de bemonstering worden vertegenwoordigd. Elk paar overschoenen moet circa 50% van het oppervlak van de stal bestrijken.
Als de bemonstering voltooid is, worden de overschoenen voorzichtig uitgetrokken zodat het aanhangend materiaal niet loskomt. De overschoenen kunnen binnenstebuiten worden gekeerd zodat er geen materiaal van afvalt. Zij worden in een zak of een pot gedaan en van een etiket voorzien.
De bevoegde autoriteit kan besluiten om het minimumaantal monsters te verhogen om een representatieve bemonstering te garanderen aan de hand van een evaluatie per geval van de epidemiologische parameters, zoals de bioveiligheidsvoorwaarden en de verdeling of omvang van het koppel.
Als de bevoegde autoriteit haar toestemming daartoe verleent, kan één paar overschoenen worden vervangen door een stofmonster van 100 g, op verschillende plaatsen in de stal verzameld van oppervlakken waar stof zichtbaar aanwezig is. Bij wijze van alternatief kunnen een of meer bevochtigde veegdoekjes met een gecombineerd oppervlak van ten minste 900 cm2 worden gebruikt voor de verzameling van stof op verscheidene plaatsen in de gehele stal. Beide zijden van het veegdoekje moeten goed met stof zijn bedekt.
2.2.2. Specifieke instructies voor bepaalde soorten bedrijven
- a)
Bij koppels slachtkuikens met vrije uitloop worden de monsters alleen binnen de stal verzameld.
- b)
Wanneer de toegang tot de stallen wegens de beperkte ruimte niet mogelijk is bij koppels met minder dan 100 slachtkuikens en het daarom niet mogelijk is om gebruik te maken van overschoenen bij het rondlopen in de stallen, mogen deze worden vervangen door de soort veegdoekjes die worden gebruikt voor stofmonsters, waarbij de doekjes over met verse feces vervuilde oppervlakken worden gewreven of als dit niet haalbaar is, door andere voor het beoogde doel geschikte bemonsteringstechnieken voor feces.
2.2.3. Bemonstering door de bevoegde autoriteit
De bevoegde autoriteit gaat door het verrichten van verdere tests en/of, zo nodig, door documentencontroles na of de resultaten niet worden beïnvloed door de aanwezigheid van antimicrobiële of andere stoffen die de groei van bacteriën afremmen.
Indien geen Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium wordt gevonden, maar wel antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect, wordt het koppel ten aanzien van de in artikel 1, lid 2, bedoelde doelstelling van de Unie als een besmet koppel slachtkuikens beschouwd.
2.2.4. Vervoer
De monsters worden onverwijld per expresse of koeriersdienst verzonden naar de in de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 bedoelde laboratoria. Tijdens het vervoer worden zij tegen temperaturen van meer dan 25 °C en blootstelling aan zonlicht beschermd.
Wanneer het niet mogelijk is om de monsters binnen 24 uur na de bemonstering te verzenden, worden zij gekoeld opgeslagen.
3. Laboratoriumanalyse
3.1. Monstervoorbereiding
In het laboratorium worden de monsters tot het onderzoek koel bewaard. Het onderzoek begint binnen 48 uur na het tijdstip van ontvangst van de monsters en binnen vier dagen na de datum van de bemonstering.
De stofmonsters worden afzonderlijk geanalyseerd. De bevoegde autoriteit kan echter besluiten hen voor de analyse bij het paar overschoenen te voegen.
Het monster wordt omgezwenkt zodat het volledig verzadigd is en de kweek wordt voortgezet volgens de in punt 3.2. beschreven detectiemethode.
De twee paar overschoenen worden zorgvuldig uitgepakt om te vermijden dat aanhangend fecaal materiaal loskomt, en worden tezamen ondergedompeld in 225 ml gebufferd peptonwater (BPW) dat op kamertemperatuur is gebracht, of er wordt 225 ml oplosmiddel rechtstreeks toegevoegd aan de twee paar overschoenen in de recipiënt die het laboratorium ontvangt.
De overschoenen worden volledig ondergedompeld in BPW om ervoor te zorgen dat zich rond het monster voldoende vrije vloeistof bevindt voor de migratie van salmonella uit het monster en daarom kan zo nodig meer BPW worden toegevoegd.
Indien EN/ISO-normen betreffende de voorbereiding van feces voor de detectie van salmonella worden vastgesteld, worden die, zo nodig, toegepast in plaats van de in dit punt vastgestelde voorschriften voor de monstervoorbereiding.
3.2. Detectiemethode
De detectie van Salmonella spp. wordt uitgevoerd overeenkomstig EN ISO 6579-1.
3.3. Serotypering
Ten minste één isolaat van elk positief monster, dat door de bevoegde autoriteit is genomen, wordt geserotypeerd aan de hand van het huidige Kaufmann-White-LeMinorschema.
De exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen ervoor dat voor alle isolaten ten minste wordt uitgesloten dat zij niet behoren tot de serotypen Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium.
3.4. Alternatieve methoden
Er mogen alternatieve analysemethoden worden gebruikt in plaats van de in de punten 3.1 tot en met 3.3 van deze bijlage beschreven methoden voor detectie en serotypering, mits zij overeenkomstig EN ISO 16140-2 gevalideerd zijn (voor alternatieve detectiemethoden).
3.5. Opslag van de stammen
De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat ten minste één geïsoleerde stam van de serotypen van salmonella uit bemonstering bij officiële controles per stal en per jaar wordt opgeslagen om eventueel op een later tijdstip gefaagtypeerd of op antimicrobiële gevoeligheid getest te worden, onder gebruikmaking van de gangbare methoden voor kweekverzameling, waardoor de integriteit van de stammen gedurende ten minste twee jaar na de datum van de analyse wordt gegarandeerd.
De bevoegde autoriteit kan besluiten dat isolaten uit de bemonstering door exploitanten van levensmiddelenbedrijven ook worden opgeslagen om op een later tijdstip gefaagtypeerd of op antimicrobiële gevoeligheid getest te worden om te voorzien in isolaten die worden getest overeenkomstig artikel 2 van Beschikking 2007/407/EG van de Commissie (3).
4. Resultaten en rapportage
4.1. Berekening van de prevalentie voor de verificatie van de doelstelling van de Unie
Een koppel slachtkuikens wordt met het oog op de verificatie van de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie als positief aangemerkt als in het koppel de aanwezigheid van Salmonella enteritidis en/of Salmonella typhimurium (andere dan vaccinstammen) is geconstateerd.
Positieve koppels slachtkuikens worden slechts éénmaal per ronde geteld, ongeacht het aantal bemonsteringen en tests, en worden alleen gerapporteerd in het jaar van de eerste positieve bemonstering.
4.2. Rapportage
De rapportage omvat:
- a)
het totale aantal koppels slachtkuikens dat tijdens het rapportagejaar ten minste één keer is getest;
- b)
het totale aantal koppels dat in de lidstaat positief was voor een serotype van salmonella;
- c)
het aantal koppels slachtkuikens dat ten minste één keer positief was voor Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium, inclusief monofasische stammen met de antigene formule 1,4,[5],12:i:-;
- d)
het aantal positieve koppels slachtkuikens voor elk salmonellaserotype of voor niet-gespecificeerde salmonella (niet-typeerbare of niet-geserotypeerde isolaten).
De informatie wordt afzonderlijk verstrekt voor de bemonstering in het kader van het algemene nationale salmonellabestrijdingsprogramma, als bedoeld in punt 2.1, onder a) en b), de bemonstering door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven, als bedoeld in punt 2.1, onder a), en de bemonstering door de bevoegde autoriteiten, als bedoeld in punt 2.1, onder b).
De resultaten van de tests worden beschouwd als relevante informatie over de voedselketen, als bedoeld in sectie III van bijlage II bij Verordening nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4).
Ten minste de volgende informatie wordt voor elk getest koppel slachtkuikens aan de bevoegde autoriteit verstrekt:
- a)
referentie van het bedrijf, die uniek blijft;
- b)
referentie van de stal, die uniek blijft;
- c)
maand van de bemonstering.
Over de resultaten en aanvullende relevante informatie wordt gerapporteerd in het verslag over de tendensen en bronnen als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG (5).
De exploitant van het levensmiddelenbedrijf stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van de bevestigde detectie van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium. De exploitant van het levensmiddelenbedrijf draagt het analyselaboratorium op dienovereenkomstig te handelen.