Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 853/2004 vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong
Bijlage II Voorschriften betreffende verscheidene producten van dierlijke oorsprong
Geldend
Geldend vanaf 09-05-2024
- Bronpublicatie:
14-12-2023, PbEU L 2024, 2024/1141 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: 2024/1141)
- Inwerkingtreding
09-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2023, PbEU L 2024, 2024/1141 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: 2024/1141)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Sectie I. Identificatiemerken
Wanneer zulks overeenkomstig de artikelen 5 en 6 vereist is, moeten, onverminderd het bepaalde in bijlage III, exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor zorgen dat producten van dierlijke oorsprong een identificatiemerk dragen in overeenstemming met de onderstaande bepalingen.
A. Aanbrengen van het identificatiemerk
1
Het identificatiemerk wordt aangebracht voordat het product de productie-inrichting verlaat.
2
Als de verpakking en/of de onmiddellijke verpakking van een product wordt verwijderd of als het product verder wordt verwerkt in een andere inrichting; moet echter een nieuw merk op het product worden aangebracht. In dat geval moet het nieuwe merk het erkenningsnummer vermelden van de inrichting waar deze bewerkingen plaatsvinden.
3
Een identificatiemerk is niet nodig op verpakkingen van eieren wanneer een pakstationcode wordt aangebracht overeenkomstig deel A van bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1).
4
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten, overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002, beschikken over systemen en procedures om de exploitanten van levensmiddelenbedrijven van wie zij producten van dierlijke oorsprong hebben ontvangen of aan wie zij dergelijke producten hebben geleverd, te identificeren.
B. Vorm van het identificatiemerk
5
Het merk moet leesbaar en onuitwisbaar en in duidelijke cijfer- en lettertekens worden aangebracht. Het moet duidelijk zichtbaar zijn voor de bevoegde autoriteiten.
6
Het merk moet de naam van het land vermelden waar de inrichting gevestigd is, voluit geschreven of aangegeven met een uit twee letters bestaande code overeenkomstig de desbetreffende ISO-norm.
Voor de lidstaten (3) luiden deze codes evenwel als volgt: BE, BG, CZ, DK, DE, EE, GR, ES, FR, HR, IE, IT, CY, LV, LT, LU, HU, MT, NL, AT, PL, PT, RO, SI, SK, FI, SE en UK(NI).
7
Het merk moet het erkenningsnummer van de inrichting vermelden. Indien een inrichting zowel levensmiddelen waarop deze verordening van toepassing is, als levensmiddelen waarvoor dat niet het geval is, produceert, kan de exploitant van het levensmiddelenbedrijf hetzelfde identificatiemerk op beide soorten levensmiddelen aanbrengen.
8
Wanneer het merk in een in de Unie gevestigde inrichting wordt aangebracht, moet het ovaal zijn en de afkorting van de Europese Unie (‘EU’) bevatten in een van de officiële talen van de Unie, en wel als volgt: EC, EU, EL, UE, EE, AE, ES, EÚ.
Deze afkortingen mogen niet worden opgenomen in merken die door buiten de Unie gevestigde inrichtingen worden aangebracht op producten die in de Unie worden ingevoerd.
8 bis
De voorschriften inzake de vorm van het identificatiemerk in dit deel B kunnen worden vervangen door de voorschriften voor een speciaal identificatiemerk overeenkomstig artikel 65, lid 1, punt h), van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad(4), en de voorschriften die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 67, punt a), artikel 71, lid 3 of lid 4, of artikel 259, lid 1 of lid 2, van die verordening.
C. Methode voor het aanbrengen van de merken
9
Het merk mag, naar gelang van de aanbiedingsvorm van de verschillende producten van dierlijke oorsprong, worden aangebracht op het product zelf, op de onmiddellijke verpakking of op de verpakking, dan wel worden gedrukt op een etiket dat wordt aangebracht op het product, op de onmiddellijke verpakking of op de verpakking. Het merk mag ook een plaatje van duurzaam materiaal zijn dat niet kan worden verwijderd.
10
In geval van een verpakking die uitgesneden vlees of slachtafval bevat, moet het merk worden aangebracht op een etiket dat op de verpakking is bevestigd, dan wel op de verpakking worden gedrukt, en wel zodanig dat het bij het openen van de verpakking wordt vernietigd. Dit is evenwel niet vereist wanneer door het openen de verpakking wordt vernietigd. Wanneer een onmiddellijke verpakking dezelfde bescherming biedt als een verpakking, mag het etiket op de onmiddellijke verpakking worden bevestigd.
11
Voor producten van dierlijke oorsprong die in vervoerscontainers of grote verpakkingen zijn geplaatst en bestemd zijn voor verdere hantering, verwerking, onmiddellijke verpakking of verpakking in een andere inrichting, mag het merk worden aangebracht op de buitenkant van de container of de verpakking.
12
Voor vloeibare, korrelvormige en poedervormige producten van dierlijke oorsprong die in bulk worden vervoerd, en voor visserijproducten die in bulk worden vervoerd, is een identificatiemerk niet vereist indien de begeleidende documenten de in de punten 6, 7 en, zo nodig, 8 bedoelde gegevens bevatten.
13
Wanneer producten van dierlijke oorsprong zich bevinden in een verpakking bedoeld voor rechtstreekse levering aan de eindverbruiker, hoeft het merk alleen op de buitenkant van die verpakking te worden aangebracht.
14
Als het merk rechtstreeks wordt aangebracht op producten van dierlijke oorsprong, mogen slechts die kleuren worden gebruikt die zijn toegestaan op grond van de communautaire voorschriften inzake het gebruik van kleurstoffen in levensmiddelen.
Sectie II. Doelstellingen van de op HACCP gebaseerde procedures
1
Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf die een slachthuis beheren, zorgen ervoor dat de procedures die zij hebben ingevoerd in overeenstemming met de algemene eisen van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004 voldoen aan de eisen die blijkens de risico-analyse noodzakelijk zijn, alsook aan de specifieke eisen vermeld onder punt 2.
2
De procedures moeten garanderen dat elk dier c.q. elke groep dieren dat c.q. die op het terrein van het slachthuis wordt aanvaard, aan de volgende eisen voldoet:
- a)
de dieren zijn naar behoren geïdentificeerd;
- b)
de relevantie informatie van het in sectie III bedoelde bedrijf van herkomst is bij het binnenbrengen van de dieren aanwezig;
- c)
de dieren komen niet van een bedrijf of een gebied waarvoor met het oog op de gezondheid van mens en dier een verplaatsingsverbod dan wel een andere beperking geldt, tenzij de bevoegde autoriteit daarvoor toestemming gegeven heeft;
- d)
de dieren zijn schoon;
- e)
de dieren zijn gezond, voorzover dit door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf kan worden beoordeeld,
en
- f)
het welzijn van de dieren bij aankomst in het slachthuis is bevredigend.
3
Wanneer een van de onder punt 2 genoemde eisen niet kan worden nageleefd, moet de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de officiële dierenarts daarvan in kennis stellen en passende maatregelen treffen.
Sectie III. Informatie over de voedselketen
Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf die een slachthuis of wildbewerkingsinrichting beheren, moeten de in deze sectie bedoelde informatie over de voedselketen aangaande alle andere dieren dan vrij wild die naar het slachthuis of de wildbewerkingsinrichting worden gebracht of daarvoor bestemd zijn, naargelang van het geval, opvragen, ontvangen, controleren en er actief gebruik van maken.
1
Exploitanten van slachthuizen mogen geen dieren tot het terrein van het slachthuis of wildbewerkingsinrichting toelaten zonder dat zij de relevante informatie over de voedselketen, die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 bijgehouden wordt in de registers van het bedrijf van herkomst, hebben opgevraagd en ontvangen.
2
Slachthuisexploitanten moeten ten minste 24 uur voordat de dieren bij het slachthuis of wildbewerkingsinrichting aankomen, in het bezit zijn van de informatie, behalve in de in punt 7 genoemde omstandigheden.
3
De in punt 1 bedoelde relevante informatie over de voedselketen dient met name betrekking te hebben op het volgende:
- a)
de gezondheidstoestand op het bedrijf van herkomst of de regionale diergezondheidsstatus, en of het bedrijf officieel erkend is voor de toepassing van gecontroleerde huisvestingsomstandigheden voor Trichinella overeenkomstig bijlage IV, hoofdstuk I, punt A, van Verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie (2);
- b)
de gezondheidsstatus van de dieren;
- c)
de toegediende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik of andere behandelingen die de dieren binnen een relevante periode hebben ondergaan, tezamen met de data van toediening of behandeling en wachttijden, wanneer er een wachttijd is;
- d)
de aanwezigheid van ziekten die de veiligheid van het vlees in het gedrang kunnen brengen;
- e)
indien relevant voor de bescherming van de volksgezondheid, de resultaten van de analyses van de bij de dieren genomen monsters of van andere voor het diagnosticeren van ziekten die de veiligheid van vlees in het gedrang brengen, genomen monsters, met inbegrip van monsters die in het kader van de bewaking en de bestrijding van zoönoses en residuen worden genomen;
- f)
de relevante verslagen van slachthuizen over de resultaten van eerdere antemortem- en postmortemkeuringen van dieren van hetzelfde bedrijf van herkomst, met name verslagen van de officiële dierenarts;
- g)
de productiegegevens, wanneer die ziekten aan het licht kunnen brengen,
en
- h)
naam en adres van de dierenarts die normaliter het bedrijf van herkomst diensten verleent.
4
- a)
slachthuis of wildbewerkingsinrichting exploitanten hoeven echter niet in kennis te worden gesteld van:
- i)
de informatie bedoeld in punt 3 a), b), f) en h), indien de exploitant al over deze informatie beschikt (bv. via een lopende overeenkomst of een kwaliteitsborgingssysteem),
of
- ii)
de informatie bedoeld in punt 3, onder a), b), f) en g), indien de producent verklaart dat er geen relevante informatie te melden valt.
- b)
De verstrekte informatie hoeft geen woordelijk afschrift van de registers van het bedrijf van herkomst te zijn. De informatie mag elektronisch of in de vorm van een door de producent ondertekende standaardverklaring worden verstrekt.
5
Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf die na de beoordeling van de relevante gegevens over de voedselketen besluiten op het terrein van het slachthuis of wildbewerkingsinrichting dieren toe te laten, moeten de gegevens onmiddellijk en ten minste 24 uur voordat de dieren of de groep dieren bij het slachthuis of wildbewerkingsinrichting aankomen/aankomt (uitgezonderd in de in punt 7 genoemde omstandigheden) ter beschikking stellen van de officiële dierenarts. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf dienen voorafgaand aan de antemortemkeuring van het betrokken dier de officiële dierenarts in kennis te stellen van alle informatie die kan duiden op een gezondheidsprobleem.
6
Wanneer een dier bij het slachthuis of wildbewerkingsinrichting aankomt zonder gegevens over de voedselketen, dient de exploitant onmiddellijk de officiële dierenarts daarvan in kennis te stellen. Het dier mag niet worden geslacht zolang de officiële dierenarts daarvoor geen toestemming heeft gegeven.
7
Indien de bevoegde autoriteit dit toestaat en voor zover dit geen afbreuk doet aan de doelstellingen van deze verordening, mag de informatie over de voedselketen minder dan 24 uur vóór de aankomst van de dieren van alle soorten waarop zij betrekking heeft, aan het slachthuis worden verstrekt of die dieren naar het slachthuis of wildbewerkingsinrichting vergezellen.
De exploitant van een levensmiddelenbedrijf die een slachthuis of wildbewerkingsinrichting beheert, moet voldoende tijd vóór de aankomst van de dieren in het slachthuis of wildbewerkingsinrichting in kennis worden gesteld van informatie over de voedselketen waarvan de kennis kan leiden tot een ernstige ontwrichting van de werkzaamheden van het slachthuis of wildbewerkingsinrichting, om de exploitant van het levensmiddelenbedrijf in staat te stellen de werkzaamheden van het slachthuis of wildbewerkingsinrichting dienovereenkomstig te plannen.
De exploitant van een levensmiddelenbedrijf die een slachthuis of wildbewerkingsinrichting beheert, moet de relevante informatie evalueren en moet de ontvangen informatie over de voedselketen aan de officiële dierenarts voorleggen. De dieren mogen niet geslacht of verder behandeld worden zolang de officiële dierenarts daarvoor geen toestemming heeft gegeven.
8
Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf dienen de paspoorten van eenhoevige landbouwhuisdieren te controleren om zich ervan te vergewissen dat het dier bestemd is om te worden geslacht voor menselijke consumptie. Indien zij het dier voor slachting aanvaarden, dienen zij het paspoort aan de officiële dierenarts te overhandigen.
Sectie IV. Voorschriften voor bevroren levensmiddelen van dierlijke oorsprong
1
Voor de uitvoering van deze sectie wordt onder ‘productiedatum’ verstaan:
- a)
de datum van het slachten voor karkassen, halve karkassen en voor- en achtervoeten;
- b)
de datum van het doden voor vrij wild;
- c)
de datum van het oogsten of vangen voor visserijproducten;
- d)
de datum van het verwerken, uitsnijden, hakken of bereiden, naargelang het geval, voor andere levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
2
Tot de fase waarin het levensmiddel overeenkomstig Richtlijn 2000/13/EG wordt geëtiketteerd of voor verdere verwerking wordt gebruikt, moeten de exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor zorgen dat voor bevroren levensmiddelen van dierlijke oorsprong die voor menselijke consumptie zijn bestemd, aan de exploitant van het levensmiddelenbedrijf waaraan het levensmiddel wordt geleverd en op verzoek aan de bevoegde autoriteit de volgende informatie wordt verstrekt:
- a)
de productiedatum, en
- b)
de datum van invriezing, indien verschillend van de productiedatum.
Wanneer een levensmiddel wordt gemaakt van een partij grondstoffen met verschillende productie- en invriesdata, moet de oudste productie- en/of invriesdatum, naargelang het geval, worden verstrekt.
3
De leverancier van het bevroren levensmiddel kiest vrij de passende vorm waarin de informatie moet worden verstrekt, zolang de in lid 2 verlangde informatie duidelijk en ondubbelzinning[lees: ondubbelzinnig] ter beschikking gesteld wordt van en kan worden opgezocht door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf waaraan het levensmiddel wordt geleverd.
Voetnoten
PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
Voor de toepassing van deze bijlage wordt, overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, bij verwijzingen naar de lidstaten ook het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland bedoeld.
Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).
PB L 338 van 22.12.2005, blz. 60.