Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 853/2004 vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong
Bijlage III Specifieke voorschriften
Geldend
Geldend vanaf 09-05-2024
- Bronpublicatie:
14-12-2023, PbEU L 2024, 2024/1141 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: 2024/1141)
- Inwerkingtreding
09-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2023, PbEU L 2024, 2024/1141 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: 2024/1141)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Sectie I. Vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren
Hoofdstuk I. Vervoer van levende dieren naar het slachthuis
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levende dieren naar slachthuizen vervoeren, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- 1.
Bij het verzamelen en tijdens het vervoer moet met de dieren voorzichtig worden omgegaan, zonder onnodig leed te veroorzaken.
- 2.
Dieren die ziektesymptomen vertonen, of afkomstig zijn uit beslagen waarvan bekend is dat zij zijn besmet met agentia die relevant zijn voor de volksgezondheid, mogen alleen naar het slachthuis worden vervoerd wanneer de bevoegde autoriteit dit toestaat.
Hoofdstuk II. Voorschriften voor slachthuizen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat de bouw, de indeling en de uitrusting van slachthuizen waar als huisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, aan de eisen van de volgende punten 1 tot en met 9 voldoen. Mobiele partiële slachthuizen moeten samenwerken met aanvullende permanente slachtfaciliteiten om een volledig slachthuis te vormen dat voldoet aan de eisen van de volgende punten 1 tot en met 9. Mobiele partiële slachthuizen kunnen werken met meerdere aanvullende slachtfaciliteiten, waardoor zij meerdere slachthuizen vormen.
- 1
- a)
Slachthuizen moeten beschikken over adequate en hygiënische stallen of, voorzover het weer dat mogelijk maakt, over omheinde terreinen die gemakkelijk kunnen worden schoongemaakt en ontsmet. De nodige voorzieningen moeten aanwezig zijn om de dieren te drenken en, zo nodig, te voederen. De afvoer van het afvalwater mag de voedselveiligheid niet in het gedrang brengen.
- b)
Zij moeten ook beschikken over afzonderlijke afsluitbare stallen of, voorzover het weer dat mogelijk maakt, over omheinde terreinen voor zieke of verdachte dieren, met een afzonderlijk waterafvoersysteem en zo gelegen dat verontreiniging van andere dieren wordt vermeden, tenzij de bevoegde autoriteit zulke faciliteiten niet nodig acht.
- c)
De stallen moeten ruim genoeg zijn om het welzijn van de dieren te kunnen garanderen. Zij moeten zo ontworpen zijn dat de antemortemkeuringen, inclusief de identificatie van de dieren of groepen dieren, gemakkelijk kunnen plaatsvinden.
- 2.
Om verontreiniging van het vlees te vermijden, moeten zij:
- a)
beschikken over een voldoende aantal lokalen die geschikt zijn om er de nodige bewerkingen uit te voeren;
- b)
beschikken over een afzonderlijk lokaal voor het ledigen en schoonmaken van magen en darmen, tenzij de bevoegde autoriteit per geval toestaat dat deze bewerkingen in een bepaald slachthuis in tijd worden gescheiden;
- c)
zorgen voor een scheiding in lokaal of tijd tussen de volgende bewerkingen:
- i)
het bedwelmen en verbloeden;
- ii)
in het geval van varkens, het broeien, het ontharen, het afschrapen en het schroeien;
- iii)
het verwijderen van de ingewanden en verdere behandeling;
- iv)
het verwerken van schoongemaakte magen en darmen;
- v)
het bereiden en schoonmaken van andere slachtafvallen, in het bijzonder het hanteren van van de huid ontdane koppen indien deze bewerking niet aan de slachtlijn plaatsvindt;
- vi)
het verpakken van slachtafval,
en
- vii)
het verzenden van het vlees;
- d)
de nodige voorzieningen hebben om te vermijden dat het vlees in contact komt met vloeren, muren of installaties,
en
- e)
(indien van toepassing) beschikken over slachtlijnen die zo zijn ontworpen dat het slachtproces niet wordt onderbroken en dat kruisverontreiniging tussen de verschillende onderdelen van de slachtlijn wordt vermeden. Indien in hetzelfde lokaal meer dan één slachtlijn wordt gebruikt, dient tussen deze lijnen een adequate scheiding te zijn aangebracht om kruisverontreiniging te voorkomen.
- 3.
Zij moeten beschikken over de nodige voorzieningen om gereedschap te ontsmetten met heet water van ten minste 82 °C of over een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect.
- 4.
Voorzieningen voor het wassen van de handen, die worden gebruikt door personeel dat omgaat met onverpakt vlees, moeten uitgerust zijn met kranen die zo zijn ontworpen dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen.
- 5.
Er moeten afsluitbare voorzieningen zijn voor de gekoelde opslag van voor nadere keuring aangehouden vlees, en aparte afsluitbare voorzieningen voor de opslag van voor menselijke consumptie ongeschikt verklaard vlees.
- 6.
Er moet een apart lokaal zijn met de nodige voorzieningen voor het reinigen, wassen en ontsmetten van de veetransportmiddelen. Slachthuizen zijn evenwel niet verplicht over dit soort lokalen en voorzieningen te beschikken indien de bevoegde autoriteit dit toestaat en in de directe omgeving officieel erkende lokalen en voorzieningen beschikbaar zijn.
- 7.
Er moeten afsluitbare voorzieningen zijn voor het slachten van zieke en verdachte dieren. Een dergelijke afsluitbare voorziening is niet absoluut noodzakelijk indien de betrokken dieren worden geslacht in andere daartoe door de bevoegde autoriteit erkende inrichtingen, of na beëindiging van de normale slachtwerkzaamheden.
- 8.
Indien in het slachthuis mest en de inhoud van het spijsverteringskanaal worden opgeslagen, moet een speciaal daarvoor bestemde plaats of lokaal beschikbaar zijn.
- 9.
Er moet een afsluitbare voorziening of, waar nodig, een apart lokaal zijn met een adequate uitrusting die uitsluitend door de veterinaire dienst gebruikt mag worden.
Hoofdstuk III. Voorschriften voor uitsnijderijen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat uitsnijderijen waar vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren wordt bewerkt:
- 1.
zo gebouwd zijn dat verontreiniging van het vlees voorkomen wordt, in het bijzonder door:
- a)
het mogelijk te maken dat de diverse bewerkingen elkaar zonder onderbreking kunnen opvolgen,
of
- b)
ervoor te zorgen dat twee opeenvolgende productiepartijen van elkaar gescheiden blijven;
- 2.
beschikken over lokalen om verpakt en onverpakt vlees gescheiden op te slaan, tenzij verpakt en onverpakt vlees nooit tegelijk worden opgeslagen of zodanig dat het verpakkingsmateriaal en de wijze van opslag geen bron van verontreiniging van het vlees kunnen zijn;
- 3.
uitsnijlokalen hebben met de nodige voorzieningen om ervoor te zorgen dat de eisen van hoofdstuk V nageleefd worden;
- 4.
voor het personeel dat met onverpakt vlees omgaat voorzieningen hebben voor het wassen van de handen, uitgerust met kranen die zo zijn ontworpen dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen,
en
- 5.
beschikken over voorzieningen om gereedschap te ontsmetten met heet water van ten minste 82 °C, of over een alternatief systeem dat een gelijkwaardig effect heeft.
Hoofdstuk IV. Hygiëne bij het slachten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan:
- 1.
Als de dieren bij het slachthuis zijn aangekomen, mag het slachten niet onnodig worden uitgesteld. Wanneer dat om welzijnsredenen vereist is, moeten de dieren evenwel kunnen rusten vóórdat zij worden geslacht. Dieren die bij een slachthuis worden aangeboden om te worden geslacht, worden daar geslacht en rechtstreekse verplaatsingen naar een ander slachthuis mogen alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegestaan overeenkomstig artikel 43, lid 6, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627.
- 2
- a)
Vlees van andere dan de onder b) en c) vermelde dieren mag niet voor menselijke consumptie worden gebruikt indien zij op een andere manier sterven dan door slachting in het slachthuis.
- b)
In de slachtinrichting mogen alleen voor de slacht bestemde levende dieren worden binnengebracht, met uitzondering van:
- i)
dieren waarbij overeenkomstig hoofdstuk VI een noodslachting is uitgevoerd buiten het slachthuis,
- ii)
dieren die overeenkomstig hoofdstuk VI bis van deze sectie of sectie III, punt 3, op het bedrijf van herkomst zijn geslacht;
en
- iii)
vrij wild, als bedoeld in sectie IV, hoofdstuk II.
- c)
Vlees van dieren die worden geslacht na een ongeval in een slachthuis mag voor menselijke consumptie worden gebruikt als bij inspectie geen andere ernstige laesies zijn gevonden dan die welke bij het ongeval opgelopen zijn.
- 3.
Naar het slachthuis verzonden dieren of partijen dieren, moeten zo worden geïdentificeerd dat hun oorsprong kan worden getraceerd.
- 4.
De dieren moeten schoon zijn.
- 5.
Exploitanten van een slachthuis dienen de instructies van de door de bevoegde autoriteit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004 aangewezen dierenarts te volgen om te garanderen dat de antemortemkeuring van ieder te slachten dier onder adequate omstandigheden wordt uitgevoerd.
- 6.
Dieren die in de slachtlokaal[lees: het slachtlokaal] zijn binnengebracht, moeten onverwijld worden geslacht.
- 7.
Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt het volgende:
- a)
de luchtpijp en de slokdarm moeten tijdens het verbloeden intact blijven, behalve bij rituele slachtingen;
- b)
tijdens het verwijderen van huiden en vachten:
- i)
mag de buitenkant daarvan niet in aanraking komen met het karkas,
en
- ii)
mogen personeelsleden en apparatuur die met de buitenkant van huiden en vachten in contact zijn geweest, niet meer in aanraking komen met het vlees;
- c)
er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat bij en na het verwijderen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst en om het verwijderen van de ingewanden zo snel mogelijk na het bedwelmen te voltooien,
en
- d)
het verwijderen van de uier mag niet leiden tot verontreiniging van het karkas met melk of colostrum.
- 8.
Het karkas van de dieren en de andere voor menselijke consumptie bestemde delen moeten volledig worden gevild, behalve wat betreft varkens, de koppen van schapen, geiten en kalveren, de snuit en lippen van runderen en de poten van runderen, schapen en geiten. Koppen, met inbegrip van snuit en lippen, en poten moeten zo worden gehanteerd dat verontreiniging wordt voorkomen.
- 9.
Wanneer varkens niet worden gevild, moeten de haren onmiddellijk worden verwijderd. Het risico van verontreiniging van het vlees met broeiwater moet zo klein mogelijk zijn. Hierbij mogen alleen erkende additieven worden gebruikt. Nadien moeten de varkens grondig met drinkwater worden afgespoeld.
- 10.
Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
- 11.
Karkassen en slachtafval mogen niet in contact komen met vloeren, wanden of werktafels.
- 12.
Exploitanten van een slachthuis dienen de instructies van de bevoegde autoriteit te volgen om te garanderen dat de postmortemkeuring van alle geslachte dieren onder adequate omstandigheden wordt uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004.
- 13.
Zolang de postmortemkeuring niet is voltooid, moet van de delen van een geslacht dier dat aan die keuring wordt onderworpen:
- a)
op elk moment kunnen worden bepaald bij welk karkas zij horen,
en
- b)
mag geen van die delen in aanraking komen met een ander karkas, met slachtafval of met ingewanden, met inbegrip van die waarop al een postmortemkeuring is uitgevoerd.
De penis mag evenwel onmiddellijk worden weggegooid, tenzij er sprake is van door een ziekte veroorzaakte laesies.
- 14.
Beide nieren moeten van alle aanhangend vet worden ontdaan. Bij runderen, varkens en eenhoevigen moet ook het nierkapsel worden verwijderd.
- 15.
Wanneer het bloed of ander slachtafval van verschillende dieren in dezelfde recipiënt worden verzameld vóórdat de postmortemkeuring is voltooid, wordt de volledige inhoud ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard indien het karkas van één of meer van de betrokken dieren ongeschikt voor menselijke consumptie is verklaard.
- 16.
Na de postmortemkeuring:
- a)
moeten bij runderen, varkens en eenhoevigen de tonsillen op hygiënische wijze worden verwijderd;
- b)
moeten de niet voor menselijke consumptie geschikte delen zo spoedig mogelijk uit de schone afdeling van de inrichting worden verwijderd;
- c)
mogen voor nadere keuring aangehouden vlees, vlees dat ongeschikt voor menselijke consumptie is verklaard en niet voor consumptie geschikte bijproducten niet in contact komen met vlees dat geschikt is verklaard voor menselijke consumptie,
en
- d)
moeten ingewanden of delen van ingewanden die in het karkas blijven, met uitzondering van nieren, in hun geheel en zo spoedig mogelijk worden verwijderd, tenzij de bevoegde autoriteit iets anders toestaat.
- 17.
Na het slachten en de postmortemkeuring moet het vlees overeenkomstig hoofdstuk VII worden opgeslagen.
- 18.
Tenzij zij bestemd zijn voor gebruik als dierlijke bijproducten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1), moeten:
- a)
magen worden gebroeid of schoongemaakt; wanneer de magen echter bestemd zijn voor de productie van stremsel:
- i)
hoeven zij in het geval van jonge runderen enkel te worden leeggemaakt;
- ii)
hoeven zij in het geval van jonge schapen en geiten niet te worden leeggemaakt, gebroeid of schoongemaakt;
- b)
darmen worden geledigd en schoongemaakt,
- c)
koppen en poten worden gevild of gebroeid en onthaard; wanneer de bevoegde autoriteit daar echter toestemming voor geeft, mogen de koppen die duidelijk schoon zijn, wanneer die geen gespecificeerd risicomateriaal bevatten overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2), en poten die duidelijk schoon zijn, en bestemd zijn voor verwerking tot levensmiddelen, vervoerd worden naar en gevild of gebroeid en onthaard worden in een erkende inrichting.
- 19.
Als inrichtingen zijn erkend voor het slachten van verschillende diersoorten of voor het hanteren van karkassen van gekweekt wild en vrij wild, zijn er voorzorgsmaatregelen nodig om kruisverontreiniging te voorkomen; de werkzaamheden bij de verschillende diersoorten worden ook op verschillende tijdstippen of plaatsen verricht. Er moeten aparte voorzieningen zijn voor de ontvangst en de opslag van niet gevilde karkassen van op het bedrijf geslacht gekweekt wild en voor vrij wild.
- 20.
Indien het slachthuis niet over afsluitbare voorzieningen voor het slachten van zieke of verdachte dieren beschikt, dienen de voorzieningen voor het slachten van deze dieren onder officieel toezicht te worden gereinigd, gewassen en ontsmet, vóórdat het slachten van andere dieren wordt hervat.
Hoofdstuk V. Hygiëne bij het uitsnijden en het uitbenen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat het uitsnijden en uitbenen van vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren geschiedt volgens de volgende eisen:
- 1.
Karkassen van als huisdier gehouden hoefdieren mogen in slachthuizen worden verdeeld in halve karkassen of in kwartieren, en halve karkassen in ten hoogste drie voor de groothandel bestemde deelstukken. Het verder uitsnijden en uitbenen moeten plaatsvinden in een uitsnijderij.
- 2.
De bewerkingen van het vlees moeten zo worden georganiseerd dat verontreiniging wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt. Daartoe moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven er in het bijzonder voor zorgen dat:
- a)
voor uitsnijding bestemd vlees slechts naar gelang van de behoefte in de uitsnijlokalen wordt binnengebracht;
- b)
tijdens het uitsnijden, het uitbenen, het schoonsnijden, het in plakken snijden, het in dobbelstenen snijden, het aanbrengen van een onmiddellijke verpakking en het verpakken, het vlees op ten hoogste 3 °C voor slachtafvallen en 7 °C voor ander vlees wordt gehouden, door middel van een omgevingstemperatuur van ten hoogste 12 °C of een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect,
en
- c)
als een uitsnijderij is erkend voor het uitsnijden van vlees van verschillende diersoorten, voorzorgen worden genomen om kruisverontreiniging te voorkomen, indien nodig door de werkzaamheden naar gelang van de diersoort op een andere plaats of op een ander tijdstip uit te voeren.
- 3.
Vlees mag evenwel uitgebeend en uitgesneden worden voordat het de in punt 2, onder b), genoemde temperatuur heeft bereikt overeenkomstig hoofdstuk VII, punt 3.
- 4.
Vlees mag eveneens uitgebeend en uitgesneden worden voordat het de in punt 2, onder b), genoemde temperatuur heeft bereikt indien het uitsnijlokaal zich op dezelfde locatie bevindt als het slachtlokaal. In dat geval wordt het vlees rechtstreeks van het slachtlokaal naar het uitsnijlokaal, dan wel na een wachttijd naar een koel- of vrieslokaal gebracht. Zodra het is uitgesneden en, waar nodig, verpakt, moet het worden gekoeld tot de in punt 2, onder b), genoemde temperatuur.
- 5.
Karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in ten hoogste drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen mogen worden uitgebeend en versneden voordat zij de in punt 2, onder b), genoemde temperatuur hebben bereikt, wanneer zij zijn vervoerd onder de in sectie I, hoofdstuk VII, punt 3, onder b), bedoelde afwijking. In dat geval moet het vlees tijdens het versnijden of het uitbenen worden blootgesteld aan luchttemperaturen die een continue daling van de temperatuur van het vlees waarborgen. Zodra het is versneden en, waar nodig, verpakt, moet het vlees worden gekoeld tot de in punt 2, onder b), bedoelde temperatuur, indien het niet reeds onder deze temperatuur is.
Hoofdstuk VI. Noodslachtingen buiten het slachthuis
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten erop toezien dat vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren waarbij een noodslachting buiten het slachthuis is uitgevoerd, alleen voor menselijke consumptie kan worden aangewend indien aan de volgende voorwaarden voldaan is:
- 1.
Een voor het overige gezond dier moet een ongeval gehad hebben waardoor het om welzijnsredenen niet naar het slachthuis kon worden vervoerd.
- 2.
De officiële dierenarts moet een antemortemkeuring van het dier verrichten.
- 3.
Het geslachte en verbloede dier is zonder nodeloos uitstel onder hygiënische omstandigheden naar het slachthuis vervoerd. Maag en darmen mogen ter plaatse onder toezicht van de officiële dierenarts worden verwijderd, evenwel zonder verdere uitslachting. Verwijderde ingewanden moeten het geslachte dier naar het slachthuis vergezellen, en worden aangeduid als afkomstig van dat dier.
- 4.
Indien er tussen de slacht en de aankomst bij het slachthuis meer dan twee uur verstrijkt, moet het dier gekoeld worden. Actieve koeling is niet nodig wanneer de weersomstandigheden dit toelaten.
- 5.
Een verklaring van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die het dier heeft gefokt, waarin de identiteit van het dier, de toegediende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik of andere behandelingen die het dier heeft ondergaan, de data van toediening of behandeling en wachttijden zijn vermeld, dient het naar het slachthuis gebrachte geslachte dier te vergezellen.
- 6.
Het officiële certificaat van bijlage IV, hoofdstuk 5, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 van de Commissie (3) wordt samen met het geslachte dier naar het slachthuis gebracht of van tevoren verzonden in welke vorm dan ook.
- 7.
Het geslachte dier dient geschikt te zijn bevonden voor menselijke consumptie na een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004 in het slachthuis verrichte postmortemkeuring, inclusief eventuele extra tests in geval van een noodslachting.
- 8.
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen eventuele instructies van de officiële dierenarts na de postmortemkeuring over het gebruik van het vlees op te volgen.
Hoofdstuk VI bis. Andere slacht dan noodslachtingen op het bedrijf van herkomst van als landbouwhuisdier gehouden runderen, met uitzondering van bizons, en schapen, geiten, varkens en als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen
Ten hoogste drie als landbouwhuisdier gehouden runderen, met uitzondering van bizons, ten hoogste drie als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, ten hoogste zes als landbouwhuisdier gehouden varkens of ten hoogste negen schapen of geiten mogen bij dezelfde gelegenheid op het bedrijf van herkomst worden geslacht, mits de bevoegde autoriteit daarvoor toestemming heeft gegeven overeenkomstig de volgende voorschriften:
- a)
Vervallen.
- b)
het slachthuis en de eigenaar van het voor de slacht bestemde dier hebben een overeenkomst gesloten; de eigenaar moet de bevoegde autoriteit schriftelijk van een dergelijke overeenkomst in kennis stellen;
- c)
het slachthuis of de eigenaar van de voor de slacht bestemde dieren moet de officiële dierenarts ten minste drie dagen van tevoren in kennis stellen van de datum en het tijdstip van de voorgenomen slacht;
- d)
de officiële dierenarts die de antemortemkeuring van het voor de slacht bestemde dier verricht, moet bij het slachten aanwezig zijn;
- e)
de voor het verbloeden en het vervoer van de geslachte dieren naar het slachthuis te gebruiken mobiele eenheid moet het hygiënisch hanteren en verbloeden van de dieren mogelijk maken, alsmede de correcte verwijdering van hun bloed en moet deel uitmaken van een slachthuis dat overeenkomstig artikel 4, lid 2, door de bevoegde autoriteit is erkend; de bevoegde autoriteit mag evenwel verbloeding buiten de mobiele eenheid toestaan indien het bloed niet voor menselijke consumptie bestemd is en het slachten niet plaatsvindt in beperkingszones als gedefinieerd in artikel 4, punt 41, van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (4) of inrichtingen waar overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 en de op basis daarvan vastgestelde handelingen veterinairrechtelijke beperkingen gelden;
- f)
de geslachte en verbloede dieren moeten zonder nodeloos uitstel onder hygiënische omstandigheden rechtstreeks naar het slachthuis worden vervoerd; maag en darmen mogen ter plaatse onder toezicht van de officiële dierenarts worden verwijderd, evenwel zonder verdere uitslachting; verwijderde ingewanden moeten het geslachte dier naar het slachthuis vergezellen, en worden aangeduid als afkomstig van het afzonderlijke dier;
- g)
indien er tussen de slacht van het eerste dier en de aankomst bij het slachthuis van de geslachte dieren meer dan twee uur verstrijkt, moeten de geslachte dieren gekoeld worden; actieve koeling is niet nodig wanneer de weersomstandigheden dit toelaten;
- h)
de eigenaar van het dier moet het slachthuis vooraf in kennis stellen van het geplande tijdstip van aankomst van de geslachte dieren, die na aankomst in het slachthuis onverwijld moeten worden gehanteerd;
- (i)
naast de informatie over de voedselketen die overeenkomstig sectie III van bijlage II bij deze verordening moet worden ingediend, moet het in bijlage IV, hoofdstuk 3, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 vastgestelde officiële certificaat samen met de geslachte dieren naar het slachthuis worden gebracht of van tevoren worden verzonden in welke vorm dan ook.
Hoofdstuk VII. Opslag en vervoer
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat de opslag en het vervoer van vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren geschiedt volgens de volgende eisen:
- 1
- a)
Tenzij andere specifieke bepalingen in een andere regeling voorzien, moet de postmortemkeuring onmiddellijk worden gevolgd door koeling in het slachthuis om via een continue daling van de temperatuur overal in het vlees een temperatuur van niet meer dan 3 °C voor slachtafvallen en 7 °C voor ander vlees te verzekeren. Vlees mag evenwel overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V, punt 4, tijdens het koelen worden versneden en uitgebeend.
- b)
Tijdens het koelen dient voldoende ventilatie aanwezig te zijn om condensvorming aan de oppervlakte van het vlees te voorkomen.
- 2.
Vlees moet de in punt 1 bedoelde temperatuur hebben bereikt en moet die temperatuur behouden tijdens de opslag.
- 2 bis.
Voor de toepassing van dit punt wordt onder ‘droogrijping’ (dry-aging) verstaan de opslag van vers vlees in aerobe omstandigheden waarbij karkassen of deelstukken onverpakt of verpakt in voor waterdamp doorlaatbare zakken in een gekoelde ruimte of koelbewaarkast worden gehangen en enkele weken droogrijpen in gecontroleerde omgevingsomstandigheden van temperatuur, relatieve vochtigheid en luchtstroom.
Vóór het in de handel brengen of invriezen moet drooggerijpt rundvlees worden opgeslagen bij een oppervlaktetemperatuur van – 0,5 tot 3,0 °C, met een relatieve vochtigheid van maximaal 85 % en een luchtstroom van 0,2 tot 0,5 m/s in een speciale ruimte of kast, en wel maximaal 35 dagen te rekenen vanaf het einde van de stabilisatieperiode na het slachten. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen echter andere combinaties van oppervlaktetemperatuur, relatieve vochtigheid, luchtstroom en duur toepassen, of vlees van andere diersoorten droogrijpen, indien zij ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantonen dat gelijkwaardige garanties voor de veiligheid van het vlees worden geboden.
Daarnaast worden de volgende specifieke maatregelen toegepast:
- i)
het droogrijpingsproces begint onmiddellijk na de stabilisatieperiode na het slachten en het onverwijld versnijden en/of vervoer naar een inrichting waar de droogrijping plaatsvindt;
- ii)
het vlees wordt pas in de ruimte of in de kast geladen nadat de in de tweede alinea bedoelde temperatuur en relatieve vochtigheid zijn bereikt;
- iii)
het vlees moet aan het bot worden opgehangen of op toereikend geperforeerde schappen voor een goede doorstroming van de lucht worden gelegd en moet regelmatig worden gedraaid met inachtneming van hygiënische methoden;
- iv)
aan het begin van het droogrijpingsproces kan een sterkere luchtstroom worden toegepast zodat de korstvorming wordt bevorderd en de activiteit van het oppervlaktewater wordt verminderd;
- v)
thermometers, sondes voor het meten van de relatieve vochtigheid en andere apparatuur moeten worden gebruikt voor een nauwkeurige controle van de omstandigheden van de ruimte of de kast;
- vi)
de lucht die de verdamper verlaat, naar de verdamper terugkeert en in contact komt met het rundvlees, moet worden gefilterd of UV-behandeling ondergaan;
- vii)
het verwijderen van de korst moet op hygiënische wijze worden uitgevoerd.
- 3.
Vlees moet de in punt 1 bedoelde temperatuur hebben bereikt alvorens het kan worden vervoerd, en moet die temperatuur tijdens het vervoer behouden.
De punten a) en b) hieronder zijn evenwel van toepassing:
- a)
vlees voor de productie van specifieke producten mag worden vervoerd vóór de in punt 1 bedoelde temperatuur is bereikt als de bevoegde autoriteit zulks toestaat, op voorwaarde dat:
- i)
het vervoer plaatsvindt overeenkomstig de voorschriften die de bevoegde autoriteiten van oorsprong en van bestemming vaststellen met betrekking tot het vervoer van de ene inrichting naar de andere;
- ii)
het vlees onmiddellijk het slachthuis of een zich aldaar bevindende uitsnijderij verlaat en het vervoer niet meer dan twee uur duurt;
en
- iii)
dit vervoer om technische redenen gerechtvaardigd is;
- b)
vervoer van hele karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen van schapen, geiten, runderen en varkens mag beginnen vóór de in punt 1 bedoelde temperatuur is bereikt, op voorwaarde dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
- i)
de temperatuur wordt gecontroleerd en geregistreerd in het kader van procedures die op de HACCP-beginselen zijn gebaseerd;
- ii)
de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen verzenden en vervoeren, hebben van de bevoegde autoriteit van de plaats van vertrek gedocumenteerde toestemming gekregen om van deze afwijking gebruik te maken;
- iii)
het voertuig waarmee de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen worden vervoerd, is uitgerust met een instrument dat de luchttemperaturen waaraan de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen worden blootgesteld op zodanige wijze meet en registreert dat de bevoegde instanties kunnen controleren of de in punt viii) neergelegde voorwaarden inzake duur en temperatuur zijn nageleefd;
- iv)
per transport verzamelt het voertuig waarmee de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen worden vervoerd, vlees uit maximaal drie slachthuizen of uit één koelhuis dat vlees rechtstreeks van slachthuizen betrekt; alle in dit punt b) vastgestelde voorschriften zijn van toepassing op alle ladingen karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen die worden verzonden vanuit het slachthuis en het koelhuis dat vlees van de bovengenoemde slachthuizen betrekt;
- v)
de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen moeten bij het begin van het vervoer een kerntemperatuur van 15 °C hebben als zij worden vervoerd in hetzelfde compartiment als vlees dat voldoet aan de in punt 1 vastgestelde temperatuur voor slachtafval en 7 °C voor ander vlees;
- vi)
de zending gaat vergezeld van een verklaring van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf; die verklaring vermeldt de duur van koeling vóór de eerste laadhandeling, het tijdstip waarop met het eerste laden van de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen is begonnen, de oppervlaktetemperatuur op dat tijdstip, de maximale luchttemperatuur waaraan de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen mogen worden blootgesteld, de maximaal toegestane vervoersduur, de datum van de toestemming en de naam van de bevoegde autoriteit die het vervoer in overeenstemming met punt ii) heeft toegestaan;
- vii)
de exploitant van het levensmiddelenbedrijf van bestemming die voor het eerst karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen ontvangt die de in punt 1 bedoelde temperatuur niet hebben bereikt voorafgaand aan het begin van het vervoer, moet de bevoegde autoriteit hiervan in kennis stellen vóór ontvangst;
- viii)
het vlees moet in overeenstemming met de volgende parameters worden vervoerd:
- -
voor een maximale vervoersduur (5) van zes uur:
Soort
Oppervlaktetemperatuur (1)
Maximale tijdsduur voor het koelen tot de oppervlaktetemperatuur (2)
Maximale luchttemperatuur tijdens het vervoer (3)
Maximaal dagelijks gemiddeld aeroob kiemgetal van het karkas (4)
Schapen en geiten
7 °C
8 uur
6 °C
log10 3,5 kve/cm2
Runderen
20 uur
log10 3,5 kve/cm2
Varkens
16 uur
log10 4 kve/cm2
De maximale vervoersduur kan worden verlengd tot dertig uur indien vóór het begin van het vervoer een kerntemperatuur van minder dan 15 °C wordt bereikt.
- -
voor een maximale vervoersduur (5)van zestig uur:
Soort
Oppervlaktetemperatuur (1)
Maximale tijdsduur voor het koelen tot de oppervlaktetemperatuur (2)
Kerntemperatuur (3)
Maximale luchttemperatuur tijdens het vervoer (4)
Maximaal dagelijks gemiddeld aeroob kiemgetal van het karkas (5)
Schapen en geiten
7 °C
12 uur
15 °C
6 °C
log10 3 kve/cm2
Runderen
24 uur
- ix)
methoden voor het meten van de oppervlaktetemperatuur moeten worden gevalideerd en de volgende methode moet als referentiemethode worden gebruikt:
- —
er moet een thermometer worden gebruikt die is gekalibreerd in overeenstemming met de recentste versie van ISO 13485;
- —
de sensor moet loodrecht in het dikste gedeelte doordringen tot een diepte van 0,5 tot 1 cm van het buitenste deel van:
- a)
de schouder, of
- b)
de poot voor runderen, schapen en geiten of van de ham, of van de binnenzijde van de ham in het middelste bovenste deel voor varkens;
- —
er moeten vijf temperatuurmetingen als volgt worden uitgevoerd:
- —
ten minste een van de vijf metingen moet onder de in punt viii) vastgestelde eisen inzake oppervlaktetemperatuur liggen.
- 4.
Vlees dat bestemd is om te worden ingevroren, moet onverwijld worden ingevroren, zo nodig na een stabilisatieperiode.
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een activiteit met betrekking tot de detailhandel uitvoeren, mogen vlees evenwel met het oog op latere herverdeling als voedseldonaties overeenkomstig de volgende voorwaarden invriezen:
- i)
in het geval van vlees waarvoor overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6) een uiterste consumptiedatum is toegepast, vóór het verstrijken van die datum;
- ii)
onverwijld tot een temperatuur van - 18 °C of lager;
- iii)
er wordt voor gezorgd dat de datum van invriezing wordt gedocumenteerd en op het etiket of op andere wijze wordt vermeld;
- iv)
vlees dat eerder bevroren is geweest (ontdooid vlees) is, wordt uitgesloten, en
- v)
overeenkomstig de door de bevoegde autoriteiten gestelde voorwaarden voor invriezing en verder gebruik als levensmiddel.
- 5.
Onverpakt vlees mag niet samen met verpakt vlees worden opgeslagen en vervoerd, tenzij de opslag of het vervoer in verschillende periodes plaatsvindt of op een dergelijke wijze dat het verpakkingsmateriaal en de wijze van opslag of vervoer geen bron van verontreiniging van het vlees kunnen zijn.
Sectie II. Vlees van pluimvee en lagomorfen
Hoofdstuk I. Vervoer van levende dieren naar het slachthuis
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levende dieren naar slachthuizen vervoeren, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- 1.
Bij het verzamelen en tijdens het vervoer moet met de dieren voorzichtig worden omgegaan, zonder onnodig leed te veroorzaken.
- 2.
Dieren die ziektesymptomen vertonen, of afkomstig zijn uit beslagen waarvan bekend is dat zij zijn besmet met agentia die relevant zijn voor de volksgezondheid, mogen alleen naar het slachthuis worden vervoerd wanneer dat is toegestaan door de bevoegde autoriteit.
- 3.
Kratten voor de levering van dieren aan het slachthuis en modules, zo die worden gebruikt, moeten zijn vervaardigd uit niet-corrosief materiaal dat gemakkelijk kan worden schoongemaakt en ontsmet. Al het materieel dat is gebruikt om levende dieren te verzamelen en af te leveren, moet onmiddellijk na lediging en, indien van toepassing, vóór hergebruik worden gereinigd, gewassen en ontsmet.
Hoofdstuk II. Voorschriften voor slachthuizen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat de bouw, de indeling en de uitrusting van slachthuizen waar pluimvee en lagomorfen worden geslacht, aan de eisen van de volgende punten 1 tot en met 7 voldoen. Mobiele partiële slachthuizen moeten samenwerken met aanvullende permanente slachtfaciliteiten om een volledig slachthuis te vormen dat voldoet aan de eisen van de volgende punten 1 tot en met 7. Mobiele partiële slachthuizen kunnen werken met meerdere aanvullende slachtfaciliteiten, waardoor zij meerdere slachthuizen vormen.
- 1.
Zij moeten beschikken over een lokaal of overdekt lokaal om de dieren te verzamelen en vóór het slachten te keuren.
- 2.
Om verontreiniging van het vlees te vermijden, moeten zij:
- a)
beschikken over een voldoende aantal lokalen die geschikt zijn om er de nodige bewerkingen uit te voeren;
- b)
beschikken over een afzonderlijk lokaal voor het verwijderen van ingewanden en verder bewerken, waaronder de toevoeging van kruiderijen aan pluimveekarkassen, tenzij de bevoegde autoriteit per geval toestaat dat deze bewerkingen in een bepaald slachthuis in tijd worden gescheiden;
- c)
zorgen voor een scheiding in lokaal of tijd tussen de volgende bewerkingen:
- i)
het bedwelmen en verbloeden;
- ii)
het plukken of onthuiden en het broeien;
- iii)
het verzenden van het vlees;
- d)
de nodige voorzieningen hebben om te vermijden dat het vlees in contact komt met vloeren, muren of installaties,
en
- e)
(indien van toepassing) beschikken over slachtlijnen die zo zijn ontworpen dat het slachtproces niet wordt onderbroken en dat kruisverontreiniging tussen de verschillende onderdelen van de slachtlijn wordt vermeden. Indien in dezelfde lokaal[lees: hetzelfde lokaal] meer dan één slachtlijn wordt gebruikt, dient tussen deze lijnen een adequate scheiding te zijn aangebracht om kruisverontreiniging te voorkomen.
- 3.
Zij moeten beschikken over de nodige voorzieningen om gereedschap te ontsmetten met heet water van ten minste 82 °C of over een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect.
- 4.
De voorzieningen voor het wassen van de handen, die worden gebruikt door personeel dat omgaat met onverpakt vlees, moeten uitgerust zijn met kranen die zo zijn ontworpen dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen.
- 5.
Zij moeten beschikken over afsluitbare voorzieningen voor de gekoelde opslag van voor nadere keuring aangehouden vlees, en aparte afsluitbare voorzieningen voor de opslag van voor menselijke consumptie ongeschikt verklaard vlees.
- 6.
Zij moeten beschikken over een apart lokaal met de nodige voorzieningen voor het reinigen, wassen en ontsmetten van:
- a)
bij het transport gebruikte voorzieningen, bijvoorbeeld kratten,
en
- b)
vervoermiddelen.
Deze lokalen en voorzieningen zijn niet vereist voor b) wanneer in de directe omgeving officieel erkende lokalen en voorzieningen beschikbaar zijn.
- 7.
Zij moeten beschikken over een afsluitbare voorziening of, waar nodig, een apart lokaal met een adequate uitrusting die uitsluitend door de veterinaire dienst gebruikt mag worden.
Hoofdstuk III. Voorschriften voor uitsnijderijen
- 1.
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat uitsnijderijen waar vlees van pluimvee of lagomorfen wordt bewerkt:
- a)
zo gebouwd zijn dat verontreiniging van het vlees voorkomen wordt, in het bijzonder door:
- i)
het mogelijk te maken dat de diverse bewerkingen elkaar zonder onderbreking kunnen opvolgen,
of
- ii)
ervoor te zorgen dat twee opeenvolgende productiepartijen van elkaar gescheiden blijven;
- b)
beschikken over lokalen om verpakt en onverpakt vlees gescheiden op te slaan, tenzij verpakt en onverpakt vlees nooit tegelijk worden opgeslagen of zodanig dat het verpakkingsmateriaal en de wijze van opslag geen bron van verontreiniging van het vlees kunnen zijn;
- c)
uitsnijlokalen hebben met de nodige voorzieningen om ervoor te zorgen dat de eisen van hoofdstuk V nageleefd worden;
- d)
voor het personeel dat met onverpakt vlees omgaat, beschikken over voorzieningen voor het wassen van de handen, uitgerust met kranen die zo zijn ontworpen dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen,
en
- e)
beschikken over voorzieningen om gereedschap te ontsmetten met heet water van ten minste 82 °C, of over een alternatief systeem dat een gelijkwaardig effect heeft.
- 2.
Voorzover de onderstaande bewerkingen in de uitsnijderij plaatsvinden:
- a)
het verwijderen van de ingewanden van ganzen en eenden die voor de productie van ‘foie gras’ zijn gehouden en die op het mestbedrijf bedwelmd en na verbloeding geplukt zijn,
of
- b)
het verwijderen van de ingewanden van pluimvee waarvan de verwijdering van de ingewanden uitgesteld is,
moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor zorgen dat daarvoor afzonderlijke lokalen beschikbaar zijn.
Hoofdstuk IV. Hygiëne bij het slachten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waarin pluimvee of lagomorfen worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan:
- 1
- a)
Vlees van andere dan de onder b) vermelde dieren mag niet voor menselijke consumptie gebruikt worden indien zij op een andere manier gestorven zijn dan door slachting in het slachthuis.
- b)
In de slachtinrichting mogen alleen voor de slacht bestemde levende dieren worden binnengebracht, met uitzondering van:
- i)
pluimvee waarvan de verwijdering van de ingewanden uitgesteld is, ganzen en eenden die voor de productie van ‘foie gras’ zijn gehouden en vogels die niet als landbouwhuisdier worden beschouwd, maar wel als landbouwhuisdier worden gekweekt, indien zij overeenkomstig hoofdstuk VI op het bedrijf geslacht zijn;
- ii)
gekweekt wild dat op de productieplaats overeenkomstig sectie III is geslacht,
en
- iii)
klein vrij wild, als bedoeld in sectie IV, hoofdstuk III.
- 2.
Exploitanten van een slachthuis dienen de instructies van de bevoegde autoriteit te volgen om te garanderen dat de antemortemkeuring onder adequate omstandigheden wordt uitgevoerd.
- 3.
Als inrichtingen zijn erkend voor het slachten van verschillende diersoorten of voor het bewerken van gekweekte loopvogels en klein vrij wild, moeten voorzorgen worden genomen om kruisverontreiniging te voorkomen, door ervoor te zorgen dat de werkzaamheden bij de verschillende diersoorten worden verricht op een ander tijdstip of op een andere plaats. Er moeten aparte voorzieningen zijn voor de ontvangst en de opslag van karkassen van op het bedrijf geslachte gekweekte loopvogels en voor vrij wild.
- 4.
Dieren die in het slachtlokaal worden gebracht, moeten zonder onnodig uitstel worden geslacht.
- 5.
Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zonder onnodig uitstel plaatsvinden op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. Met name moeten maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat bij het uitnemen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst.
- 6.
Exploitanten van een slachthuis dienen de instructies van de bevoegde autoriteit te volgen om te garanderen dat de verplichte postmortemkeuring onder adequate omstandigheden kan worden uitgevoerd; zij zien er met name op toe dat geslachte dieren naar behoren kunnen worden gekeurd.
- 7.
Na de postmortemkeuring:
- a)
moeten de niet voor menselijke consumptie geschikte delen zo spoedig mogelijk uit de reine afdeling van de inrichting worden verwijderd;
- b)
mogen voor nadere keuring aangehouden vlees, vlees dat ongeschikt voor menselijke consumptie is verklaard en niet voor consumptie geschikte bijproducten niet in contact komen met vlees dat geschikt is verklaard voor menselijke consumptie,
en
- c)
moeten ingewanden of delen van ingewanden die in het karkas blijven, met uitzondering van nieren, indien mogelijk in hun geheel, zo spoedig mogelijk worden verwijderd, tenzij door de bevoegde autoriteit anders is toegestaan.
- 8.
Na keuring en verwijdering van de ingewanden moeten geslachte dieren zo spoedig mogelijk worden schoongemaakt en gekoeld tot een temperatuur van ten hoogste 4 °C, tenzij het vlees warm wordt uitgesneden.
- 9.
Voor karkassen die door onderdompeling worden gekoeld, dient rekening te worden gehouden met de onderstaande voorschriften.
- a)
De nodige voorzorgen moeten worden genomen om verontreiniging van de karkassen te voorkomen, rekening houdend met factoren als karkasgewicht, watertemperatuur, volume en stroomrichting van het water, en koeltijd.
- b)
De apparatuur moet telkens als dat nodig is en ten minste eenmaal per dag, volledig worden leeggemaakt, gereinigd en ontsmet.
- 10.
Zieke of verdachte dieren en dieren die worden geslacht in het kader van een programma voor de bestrijding en de uitroeiing van een dierziekte mogen niet in de inrichting worden geslacht, tenzij de bevoegde autoriteit daarvoor toestemming heeft gegeven. In dat geval moet het slachten onder officieel toezicht plaatsvinden en moeten er maatregelen worden genomen om verontreiniging te voorkomen. De gebouwen moeten worden gereinigd en ontsmet voordat zij opnieuw worden gebruikt.
Hoofdstuk V. Hygiëne tijdens en na het uitsnijden en het uitbenen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat het uitsnijden en uitbenen van het vlees van pluimvee en lagomorfen geschiedt volgens de volgende eisen:
- 1.
De bewerkingen van het vlees moeten zo worden georganiseerd dat verontreiniging wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt. Daartoe moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven er in het bijzonder voor zorgen dat:
- a)
voor uitsnijding bestemd vlees slechts naar gelang van de behoefte in de uitsnijlokalen wordt binnengebracht;
- b)
tijdens het uitsnijden, het uitbenen, het trimmen, het in plakken snijden, het in dobbelstenen snijden, het aanbrengen van een onmiddellijke verpakking en het verpakken, het vlees op ten hoogste 4 °C wordt gehouden door middel van een omgevingstemperatuur van 12 °C of een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect,
en
- c)
als een uitsnijderij is erkend voor het uitsnijden van vlees van verschillende diersoorten, voorzorgen worden genomen om kruisverontreiniging te voorkomen, indien nodig door de werkzaamheden naar gelang van de diersoort op een andere plaats of op een ander tijdstip uit te voeren.
- 2.
Vlees mag evenwel uitgebeend en uitgesneden worden voordat het de in punt 1, onder b), genoemde temperatuur heeft bereikt, indien het uitsnijlokaal zich op dezelfde locatie als het slachtlokaal bevindt en het vlees:
- a)
rechtstreeks van het slachtlokaal naar het uitsnijlokaal worden[lees: wordt] gebracht,
of
- b)
na een wachttijd naar een koel- of vrieslokaal wordt gebracht.
- 3.
Zodra het vlees is uitgesneden en, waar nodig, verpakt, moet het worden gekoeld tot een temperatuur van niet meer dan 4 °C.
- 4.
Het vlees moet vóór het vervoer een temperatuur van niet meer dan 4 °C bereiken en moet tijdens het vervoer op die temperatuur worden gehouden. Als de bevoegde autoriteit dat toestaat, mogen levers voor de vervaardiging van foie gras worden vervoerd op een temperatuur van meer dan 4 °C, op voorwaarde dat:
- a)
het vervoer plaatsvindt overeenkomstig de voorschriften die de bevoegde autoriteit vaststelt met betrekking tot het vervoer van de ene inrichting naar de andere, en
- b)
het vlees het slachthuis of een uitsnijruimte onmiddellijk verlaat en het vervoer niet meer dan twee uur duurt.
- 5.
Vlees dat bestemd is om te worden ingevroren, moet onverwijld worden ingevroren.
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een activiteit met betrekking tot de detailhandel uitvoeren, mogen vlees evenwel met het oog op latere herverdeling als voedseldonaties overeenkomstig de volgende voorwaarden invriezen:
- i)
in het geval van vlees waarvoor overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1169/2011 een uiterste consumptiedatum is toegepast, vóór het verstrijken van die datum;
- ii)
onverwijld tot een temperatuur van - 18 °C of lager;
- iii)
er wordt voor gezorgd dat de datum van invriezing wordt gedocumenteerd en op het etiket of op andere wijze wordt vermeld;
- iv)
vlees dat eerder bevroren is geweest (ontdooid vlees) is, wordt uitgesloten, en
- v)
overeenkomstig de door de bevoegde autoriteiten gestelde voorwaarden voor invriezing en verder gebruik als levensmiddel.
- 6.
Onverpakt vlees mag niet samen met verpakt vlees worden opgeslagen en vervoerd, tenzij de opslag of het vervoer in verschillende perioden plaatsvindt of op een dergelijke wijze dat het verpakkingsmateriaal en de wijze van opslag of vervoer geen bron van verontreiniging van het vlees kunnen zijn.
Hoofdstuk VI. Slachting op het bedrijf
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen het in hoofdstuk IV, punt 1, onder b), i), bedoelde pluimvee alleen op het bedrijf slachten met toestemming van de bevoegde autoriteit en mits aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
- 1.
Op het bedrijf worden regelmatig veterinaire inspecties verricht.
- 2.
De exploitant van het levensmiddelenbedrijf stelt de bevoegde autoriteit vooraf in kennis van de datum en het tijdstip waarop de dieren worden geslacht.
- 3.
Het bedrijf beschikt over voorzieningen voor het bijeenbrengen van de dieren teneinde bij de groep een antemortemkeuring te verrichten.
- 4.
Het bedrijf beschikt over de nodige lokalen om de dieren hygiënisch te slachten en verder uit te slachten.
- 5.
Aan alle eisen betreffende het welzijn van de dieren is voldaan.
- 6.
Vervallen.
- 7.
Naast de informatie over de voedselketen die overeenkomstig sectie III van bijlage II bij deze verordening moet worden ingediend, moet het in bijlage IV, hoofdstuk 2, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 vastgestelde diergezondheidscertificaat samen met het geslachte dier naar het slachthuis of de uitsnijderij worden gebracht of van tevoren worden verzonden in welke vorm dan ook.
- 8.
In het geval van pluimvee dat is gekweekt voor de productie van ‘foie gras’ worden de niet van de ingewanden ontdane dieren onmiddellijk, en zo nodig gekoeld, naar een pluimveeslachterij of een uitsnijderij vervoerd. Zij worden binnen 24 uur na het slachten onder toezicht van de bevoegde autoriteit van de ingewanden ontdaan.
- 9.
Pluimvee waarvan de verwijdering van de ingewanden is uitgesteld en dat is verkregen op het bedrijf van herkomst, kan tot 15 dagen worden bewaard bij een temperatuur van ten hoogste 4 °C. Vervolgens wordt het van de ingewanden ontdaan in een pluimveeslachthuis of een uitsnijderij die gelegen is in dezelfde lidstaat als het productiebedrijf.
Hoofdstuk VII. Watervasthoudende stoffen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen ervoor dat vlees van pluimvee dat speciaal is behandeld om het vasthouden van water te bevorderen, niet als vers vlees in de handel wordt gebracht, maar hetzij als vleesbereidingen in de handel wordt gebracht, hetzij voor de productie van verwerkte producten wordt gebruikt.
Sectie III. Vlees van gekweekt wild
1
De bepalingen van sectie I zijn van toepassing op de productie en het in de handel brengen van vlees van evenhoevige gekweekte wilde zoogdieren, tenzij deze door de bevoegde autoriteit ongeschikt worden geacht.
2
De bepalingen van sectie II zijn van toepassing op de productie en het in de handel brengen van vlees van loopvogels. De bepalingen van sectie I zijn evenwel van toepassing indien de bevoegde autoriteit deze dienstig acht. De voorzieningen moeten aangepast zijn aan de grootte van de dieren.
3
Onverminderd de punten 1 en 2, mogen exploitanten van levensmiddelenbedrijven met toestemming van de bevoegde autoriteit de in punt 1 bedoelde gekweekte loopvogels en gekweekte hoefdieren op de plaats van oorsprong slachten, indien:
- a)
de dieren niet vervoerd kunnen worden vanwege een mogelijk risico voor de personen die met de dieren in contact komen of om het welzijn van de dieren te beschermen;
- b)
op het beslag regelmatig veterinaire inspecties verricht worden;
- c)
de eigenaar van de dieren een verzoek indient;
- d)
de bevoegde autoriteit vooraf in kennis wordt gesteld van de datum en het tijdstip waarop de dieren worden geslacht;
- e)
het bedrijf beschikt over procedures voor het bijeenbrengen van de dieren, teneinde bij de groep een antemortemkeuring te verrichten;
- f)
het bedrijf beschikt over de nodige voorzieningen voor het slachten, het verbloeden en, indien loopvogels geplukt moeten worden, het plukken van de dieren;
- g)
aan de eisen betreffende het welzijn van de dieren wordt voldaan;
- h)
geslachte en verbloede dieren zonder nodeloos uitstel onder hygiënische voorwaarden naar het slachthuis of naar een wildbewerkingsinrichting, naargelang het geval, worden vervoerd. Indien het vervoer meer dan twee uur duurt, moeten de dieren worden gekoeld; wanneer de weersomstandigheden het toelaten, is actieve koeling niet vereist. De ingewanden mogen ter plaatse onder toezicht van de officiële dierenarts worden verwijderd;
- i)
Vervallen.
- j.
het door de officiële dierenarts afgegeven en ondertekende gezondheidscertificaat van hoofdstuk 3 van bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235, waarmee het gunstige resultaat van de antemortemkeuring alsmede een correcte slachting en bloeding en datum en tijdstip van de slachting worden gestaafd, moet samen met het geslachte dier, naargelang van het geval, naar het slachthuis of een wildbewerkingsinrichting worden gebracht of van tevoren verzonden in welke vorm dan ook.
3 bis
In afwijking van punt 3, j), mag de bevoegde autoriteit toestaan dat het certificaat ter staving van de correcte slachting en bloeding en datum en tijdstip van de slachting alleen wordt opgenomen in de informatie over de voedselketen overeenkomstig sectie III van bijlage II bij deze verordening, op voorwaarde dat:
- a)
het bedrijf niet in een beperkingszone ligt als bedoeld in artikel 4, punt 41, van Verordening (EU) 2016/429;
- b)
de exploitant van het levensmiddelenbedrijf heeft aangetoond dat hij beschikt over het passende vakbekwaamheidsniveau voor het slachten van dieren zonder daarbij enige vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bij de dieren te veroorzaken overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 en onverminderd artikel 12 van die verordening.
4
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen in uitzonderlijke omstandigheden onder naleving van het bepaalde in punt 3 ook bizons op het bedrijf slachten.
Sectie IV. Vlees van vrij wild
Voor de toepassing van deze sectie wordt onder ‘verzamelcentrum’ een inrichting verstaan waar de karkassen en ingewanden van vrij wild worden opgeslagen voordat zij naar een wildbewerkingsinrichting worden vervoerd.
Hoofdstuk I. Opleiding van jagers op het gebied van gezondheid en hygiëne
1
Personen die op vrij wild jagen om dat wild voor menselijke consumptie in de handel te brengen, moeten over voldoende kennis van de pathologie van vrij wild en van de productie en het hanteren van vrij wild en vlees van vrij wild na de jacht beschikken om dat wild ter plaatse aan een eerste onderzoek te kunnen onderwerpen.
2
Het is echter voldoende als ten minste één persoon per jachtgezelschap over de in punt 1 bedoelde kennis beschikt. In deze sectie wordt met ‘gekwalificeerd persoon’ naar die persoon verwezen.
3
De gekwalificeerde persoon zou ook de wildbeheerder of de jachtopziener kunnen zijn, indien deze tot het jachtgezelschap behoort of zich in de onmiddellijke nabijheid van het jachtterrein bevindt. In het laatste geval moet de jager het wild aan de wildbeheerder of de jachtopziener tonen en hem meedelen of hij vóór het doden ongewoon gedrag heeft waargenomen.
4
Er dient ten genoegen van de bevoegde autoriteit een opleiding te worden verstrekt om jagers tot gekwalificeerde personen op te leiden. Daarin komen ten minste de volgende onderwerpen aan bod:
- a)
normale anatomie, fysiologie en gedrag van vrij wild;
- b)
abnormaal gedrag en pathologische veranderingen bij vrij wild als gevolg van ziekten, milieuverontreiniging of andere factoren die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de mens als het vlees wordt geconsumeerd;
- c)
hygiënevoorschriften en adequate technieken om vrij wild na het doden te hanteren, te vervoeren, van de ingewanden te ontdoen, enz.,
en
- d)
wetgeving, voorschriften en administratieve bepalingen op het gebied van gezondheid en hygiëne van dier en mens, waaraan moet worden voldaan om vrij wild in de handel te mogen brengen.
5
De bevoegde autoriteit moedigt de jagersverenigingen aan om in een dergelijke opleiding te voorzien.
Hoofdstuk II. Hanteren van grof vrij wild
1
Grof vrij wild moet na het doden zo snel mogelijk van maag en darmen worden ontdaan en zo nodig worden verbloed.
2
De gekwalificeerde persoon moet het gedode dier en de weggehaalde ingewanden onderzoeken om na te gaan of er kenmerken zijn die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico voor de gezondheid vormt. Het onderzoek moet zo spoedig mogelijk na het doden worden uitgevoerd.
3
Vlees van grof vrij wild kan alleen in de handel worden gebracht indien het gedode dier na het in punt 2 bedoelde onderzoek zo spoedig mogelijk naar een wildbewerkingsinrichting wordt gebracht. De ingewanden moeten het gedode dier vergezellen, zoals nader bepaald in punt 4. Er moet kunnen worden vastgesteld van welk dier de ingewanden afkomstig zijn.
4
- a)
Wanneer tijdens het in punt 2 bedoelde onderzoek geen abnormale kenmerken worden vastgesteld, er vóór het doden geen abnormaal gedrag is geconstateerd en er geen effecten van milieuverontreiniging worden vermoed, moet de gekwalificeerde persoon een genummerde verklaring waarin dit wordt gestaafd aan het gedode dier bevestigen. In die verklaring moeten ook datum, tijdstip en plaats van het doden worden vermeld.
De verklaring hoeft niet aan het gedode dier te worden bevestigd en mag betrekking hebben op meer dan één gedood dier, als elk gedood dier naar behoren wordt geïdentificeerd en de verklaring de vermelding van het identificatienummer bevat van elk gedood dier waarop zij betrekking heeft, tezamen met datum, tijdstip en plaats van het doden. Alle gedode dieren waarvoor slechts één verklaring wordt afgegeven, mogen alleen naar één bepaalde wildbewerkingsinrichting worden verzonden.
De kop en de ingewanden hoeven het dode dier niet naar de wildbewerkingsinrichting te vergezellen, tenzij bij voor Trichinella spiralis vatbare soorten (varkens, eenhoevigen en andere dieren), waarvan de kop (behalve de slagtanden) en het middenrif het dode dier moeten vergezellen.
De bevoegde autoriteit mag echter toestaan dat koppen van voor besmetting met Trichinella vatbare soorten worden verzonden naar een technische installatie voor de productie van jachttrofeeën, die is erkend overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1774/2002. De technische installatie moet worden vermeld in de verklaring van de gekwalificeerde persoon. Een kopie van deze verklaring moet naar de technische installatie worden gestuurd. Wanneer de resultaten van het Trichinella-onderzoek van het karkas positief zijn, voert de bevoegde autoriteit een officiële controle uit om na te gaan of de kop in de technische installatie naar behoren is bewerkt.
Jagers moeten evenwel voldoen aan alle aanvullende eisen die in de lidstaten waar de jacht plaatsvindt worden opgelegd, met name om overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG de controle van bepaalde residuen en stoffen te kunnen uitvoeren.
- b)
In de andere gevallen dienen de kop (behalve de slagtanden, geweien en horens) en alle ingewanden, met uitzondering van maag en darmen, het gedode dier te vergezellen. De gekwalificeerde persoon die het onderzoek heeft verricht moet de bevoegde autoriteit in kennis stellen van de abnormale kenmerken, het abnormale gedrag of het vermoeden van effecten van milieuverontreiniging die hem of haar ervan weerhouden heeft een verklaring conform punt a) op te stellen.
- c)
Indien in een specifiek geval geen gekwalificeerd persoon beschikbaar is om het in punt 2 bedoelde onderzoek te verrichten, moeten de kop, behalve de slagtanden, geweien en horens, en alle ingewanden behalve maag en darmen zo spoedig mogelijk na het doden naar een wildverwerkingsinrichting worden vervoerd.
5
Na het doden moet binnen een redelijke tijd met koeling worden begonnen en moet er gekoeld worden tot een temperatuur die overal in het vlees ten hoogste 7 °C bedraagt. Actieve koeling is niet nodig wanneer de weersomstandigheden dit toelaten.
6
Tijdens het vervoer naar de wildbewerkingsinrichting moet stapelen worden vermeden.
7
Grof vrij wild dat aan een wildbewerkingsinrichting wordt afgeleverd moet aan de bevoegde autoriteit ter keuring worden aangeboden.
8
Bovendien mag niet-gevild grof vrij wild:
- a)
alleen worden gevild en in de handel worden gebracht wanneer:
- i)
het vóór het villen tijdens de opslag en de hantering gescheiden wordt gehouden van andere levensmiddelen en niet wordt ingevroren;
- ii)
het na het villen een eindkeuring in een wildbewerkingsinrichting ondergaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004;
- b)
alleen naar een wildbewerkingsinrichting in een andere lidstaat worden verzonden wanneer het tijdens het vervoer naar die wildbewerkingsinrichting vergezeld gaat van een door de officiële dierenarts afgegeven en ondertekend officieel certificaat overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk 2, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 van de Commissie, waarin wordt verklaard dat is voldaan aan de voorschriften van punt 4 van dit hoofdstuk met betrekking tot de beschikbaarheid van een verklaring, voor zover van toepassing, en de begeleiding van de relevante delen van het kadaver.
In geval de wildbewerkingsinrichting in de buurt van het jachtterrein zich in een andere lidstaat bevindt, moet het vervoer naar de wildbewerkingsinrichting niet vergezeld gaan van het certificaat, maar van de verklaring van de in punt 2 bedoelde deskundige teneinde te voldoen aan artikel 3, lid 1, van Richtlijn 89/662/EEG, rekening houdend met de diergezondheidsstatus van de lidstaat van oorsprong.
9
De voorschriften van sectie I, hoofdstuk V, zijn van toepassing op het uitsnijden en uitbenen van grof vrij wild.
10
De karkassen en ingewanden van grof vrij wild mogen worden vervoerd naar en opgeslagen in een verzamelcentrum voordat zij naar een wildbewerkingsinrichting worden verzonden, mits:
- a)
het verzamelcentrum:
- 1)
hetzij bij de bevoegde autoriteit geregistreerd staat als levensmiddelenbedrijf waarin uitsluitend handelingen worden verricht met betrekking tot primaire productie als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a), wanneer het alleen als eerste verzamelcentrum karkassen ontvangt,
- 2)
hetzij door de bevoegde autoriteit is erkend als levensmiddelenbedrijf overeenkomstig artikel 4, lid 2, wanneer het van andere verzamelcentra karkassen ontvangt;
- b)
indien de dieren van de ingewanden worden ontdaan, het tijdens het vervoer naar en de opslag in het verzamelcentrum verboden is deze dieren te stapelen;
- c)
de gedode dieren onder hygiënische omstandigheden en onverwijld naar het verzamelcentrum worden vervoerd;
- d)
aan de in punt 5 vastgestelde temperatuursomstandigheden wordt voldaan;
- e)
de opslagduur tot een minimum wordt beperkt;
- f)
de karkassen en ingewanden van het grof vrij wild niet ook op een andere manier worden gehanteerd; het onderzoek door een gekwalificeerde persoon en de verwijdering van de ingewanden mogen echter onder de in de punten 2, 3 en 4 vastgestelde voorwaarden plaatsvinden.
Hoofdstuk III. Hanteren van klein vrij wild
1
De gekwalificeerde persoon moet onderzoeken of er kenmerken zijn die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico voor de gezondheid vormt. Het onderzoek moet zo spoedig mogelijk na het doden worden uitgevoerd.
2
Wanneer tijdens het onderzoek abnormale kenmerken worden vastgesteld, vóór het doden abnormaal gedrag werd geconstateerd of effecten van milieuverontreiniging worden vermoed, moet de gekwalificeerde persoon de bevoegde autoriteit daarvan in kennis stellen.
3
Vlees van klein vrij wild mag uitsluitend in de handel gebracht worden indien het gedode dier zo spoedig mogelijk na het in punt 1 bedoelde onderzoek naar een wildbewerkingsinrichting wordt gebracht of, indien in een specifiek geval geen gekwalificeerd persoon beschikbaar is om dat onderzoek te verrichten, zo spoedig mogelijk na het doden.
4
Na het doden moet binnen een redelijke tijd met koeling worden begonnen en moet er gekoeld worden tot een temperatuur die overal in het vlees ten hoogste 4 °C bedraagt. Actieve koeling is niet nodig wanneer de weersomstandigheden dit toelaten.
5
Bij aankomst in de wildbewerkingsinrichting worden zonder onnodig uitstel de ingewanden verwijderd of wordt de verwijdering ervan afgerond, tenzij de bevoegde autoriteit anders toestaat.
6
Klein vrij wild dat aan een wildbewerkingsinrichting wordt afgeleverd moet aan de bevoegde autoriteit ter keuring worden aangeboden.
7
De voorschriften van sectie II, hoofdstuk V, zijn van toepassing op het uitsnijden en uitbenen van klein vrij wild.
8
De karkassen, inclusief ingewanden, van klein vrij wild mogen worden vervoerd naar en opgeslagen in een verzamelcentrum voordat zij naar een wildbewerkingsinrichting worden verzonden, mits:
- a)
het verzamelcentrum:
- 1)
hetzij bij de bevoegde autoriteit geregistreerd staat als levensmiddelenbedrijf waarin uitsluitend handelingen worden verricht met betrekking tot primaire productie als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a), wanneer het alleen als eerste verzamelcentrum karkassen ontvangt,
- 2)
hetzij door de bevoegde autoriteit is erkend als levensmiddelenbedrijf overeenkomstig artikel 4, lid 2, wanneer het van andere verzamelcentra karkassen ontvangt;
- b)
indien de dieren van de ingewanden worden ontdaan, het tijdens het vervoer naar en de opslag in het verzamelcentrum verboden is deze dieren te stapelen;
- c)
de gedode dieren onder hygiënische omstandigheden en onverwijld naar het verzamelcentrum worden vervoerd;
- d)
aan de in punt 4 vastgestelde temperatuursomstandigheden wordt voldaan;
- e)
de opslagduur tot een minimum wordt beperkt;
- f)
de karkassen, met inbegrip van ingewanden, van het klein vrij wild niet ook op een andere manier worden gehanteerd; het onderzoek door een gekwalificeerde persoon en de verwijdering van de ingewanden mogen echter onder de in de punten 1 en 2 vastgestelde voorwaarden plaatsvinden.
Sectie V. Gehakt vlees, vleesbereidingen en separatorvlees
Hoofdstuk I. Voorschriften voor productie-inrichtingen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die inrichtingen beheren waar gehakt vlees, vleesbereidingen en separatorvlees worden geproduceerd, moeten erop toezien dat deze:
- 1.
zo gebouwd zijn dat verontreiniging van vlees en producten voorkomen wordt, in het bijzonder door:
- a)
het mogelijk te maken dat de diverse bewerkingen elkaar zonder onderbreking kunnen opvolgen,
of
- b)
ervoor te zorgen dat twee opeenvolgende productiepartijen van elkaar gescheiden blijven;
- 2.
beschikken over lokalen om verpakt en onverpakt vlees en verpakte en onverpakte producten gescheiden op te slaan, tenzij verpakt en onverpakt vlees of verpakte en onverpakte producten nooit tegelijk worden opgeslagen of zodanig dat het verpakkingsmateriaal en de wijze van opslag geen bron van verontreiniging van het vlees of de producten kunnen zijn;
- 3.
over lokalen met de nodige voorzieningen beschikken om te kunnen garanderen dat wordt voldaan aan de eisen inzake temperatuur van hoofdstuk III;
- 4.
voor het personeel dat met onverpakt vlees en onverpakte producten omgaat, beschikken over voorzieningen voor het wassen van de handen, uitgerust met kranen die zo zijn ontworpen dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen,
en
- 5.
beschikken over voorzieningen om gereedschap te ontsmetten met heet water van ten minste 82 °C, of over een alternatief systeem dat een gelijkwaardig effect heeft.
Hoofdstuk II. Voorschriften met betrekking tot de grondstoffen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven waar gehakt vlees, vleesbereidingen en separatorvlees worden geproduceerd, moeten erop toezien dat de gebruikte grondstoffen aan onderstaande eisen voldoen:
- 1.
De grondstoffen die worden gebruikt bij de vervaardiging van gehakt vlees moeten aan onderstaande eisen voldoen.
- a)
Zij moeten voldoen aan de voorschriften voor vers vlees.
- b)
Zij moeten afkomstig zijn van skeletspieren (met inbegrip van het aanhangend vetweefsel).
- c)
Zij mogen niet afkomstig zijn van:
- i)
snijresten of afsnijdsels (met uitzondering van volledige spieren);
- ii)
separatorvlees;
- iii)
vlees met beensplinters of huid,
of
- iv)
hoofdvlees (behalve de kauwspieren), het niet-musculaire deel van de linea alba, vlees uit de omgeving van het voorkniegewricht en het spronggewricht, en vleesresten die van de beenderen zijn geschraapt, en de spieren van het middenrif (tenzij het sereus vlies is weggenomen).
- 2.
De volgende grondstoffen mogen bij de productie van vleesbereidingen worden gebruikt:
- a)
vers vlees;
- b)
vlees dat voldoet aan de in punt 1 genoemde voorwaarden, en
- c)
indien de vleesbereiding duidelijk niet bestemd is om te worden geconsumeerd zonder eerst een hittebehandeling te hebben ondergaan:
- i)
vlees, verkregen door het hakken of vermalen van vlees dat voldoet aan de in punt 1 genoemde voorwaarden, met uitzondering van die van punt 1, onder c), i),
en
- ii)
separatorvlees dat voldoet aan de in hoofdstuk III, punt 3, onder d), genoemde voorwaarden.
- 3.
De grondstoffen die worden gebruikt bij de bereiding van separatorvlees moeten aan onderstaande eisen voldoen.
- a)
Zij moeten voldoen aan de voorschriften voor vers vlees.
- b)
De volgende grondstoffen mogen bij de productie van separatorvlees niet worden gebruikt:
- i)
bij pluimvee: poten, nekvel en kop,
en
- ii)
bij andere dieren: de beenderen van de kop, de poten, de staart, de beenderen femur, tibia, fibula, humerus, radius en ulna.
Hoofdstuk III. Hygiënevoorschriften tijdens en na de productie
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven waar gehakt vlees, vleesbereidingen en separatorvlees worden geproduceerd, moeten ervoor zorgen dat aan de onderstaande eisen wordt voldaan:
- 1.
De bewerkingen van het vlees moeten zo worden georganiseerd dat verontreiniging wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt. Daartoe moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven er in het bijzonder voor zorgen dat vlees wordt gebruikt:
- a)
met een temperatuur van ten hoogste 4 °C voor pluimvee, 3 °C voor slachtafval en 7 °C voor ander vlees,
en
- b)
slechts naar gelang van de behoefte in het productielokaal wordt gebracht.
- 2.
De volgende voorschriften zijn van toepassing op de productie van gehakt vlees en vleesbereidingen:
- a)
tenzij de bevoegde autoriteit toestaat dat er onmiddellijk vóór het hakken wordt uitgebeend, moet bevroren of diepgevroren vlees dat voor de bereiding van gehakt vlees of vleesbereidingen is bestemd, vóór het invriezen zijn uitgebeend. Het vlees mag slechts gedurende een beperkte tijd worden opgeslagen;
- b)
indien het is bereid met gekoeld vlees, moet het gehakt vlees worden bereid:
- i)
in het geval van pluimvee, ten hoogste drie dagen nadat de dieren zijn geslacht;
- ii)
in het geval van andere dieren dan pluimvee, ten hoogste zes dagen nadat de dieren zijn geslacht,
of
- iii)
ten hoogste 15 dagen nadat de dieren zijn geslacht, wanneer het gaat om uitgebeend en vacuümverpakt rund- en kalfsvlees.
- c)
Onmiddellijk na de productie moeten gehakt vlees en vleesbereidingen van een onmiddellijke verpakking en/of een verpakking worden voorzien,
en
- i)
gekoeld worden tot een inwendige temperatuur van ten hoogste 2 °C voor gehakt vlees en 4 °C voor vleesbereidingen,
of
- ii)
ingevroren worden tot een inwendige temperatuur van ten hoogste − 18 °C.
Deze temperaturen moeten tijdens de opslag en het vervoer worden aangehouden.
- 3.
De volgende voorwaarden zijn van toepassing op de productie en het gebruik van separatorvlees dat geproduceerd is met technieken die de structuur van de voor de productie van het separatorvlees gebruikte beenderen niet wijzigen en waarvan het calciumgehalte niet aanzienlijk hoger is dan dat van gehakt vlees.
- a)
Grondstoffen die voor uitbening bestemd zijn en afkomstig zijn van een ter plaatste gevestigd slachthuis, mogen niet ouder zijn dan zeven dagen; andere voor uitbening bestemde grondstoffen mogen niet ouder zijn dan vijf dagen. Pluimveekarkassen mogen echter niet ouder zijn dan drie dagen.
- b)
Het separatorvlees moet onmiddellijk na het uitbenen zijn verkregen.
- c)
Wanneer separatorvlees niet onmiddellijk na de productie gebruikt wordt, moet het van een onmiddellijke verpakking of een verpakking voorzien worden en vervolgens gekoeld worden tot een temperatuur van ten hoogste 2 °C of bevroren worden tot een inwendige temperatuur van ten hoogste − 18 °C. Deze voorschriften betreffende de temperatuur moeten ook tijdens de opslag en het vervoer nageleefd worden.
- d)
Wanneer de exploitant van een levensmiddelenbedrijf analyses heeft uitgevoerd waaruit blijkt dat het separatorvlees voldoet aan de microbiologische criteria voor gehakt vlees van Verordening (EG) nr. 852/2004, mag het gebruikt worden in vleesbereidingen die duidelijk niet bestemd zijn om te worden geconsumeerd zonder eerst een hittebehandeling te hebben ondergaan, en in vleesproducten.
- e)
Separatorvlees waarvoor niet is aangetoond dat het aan de in punt d) bedoelde criteria voldoet, mag alleen gebruikt worden voor de productie van hittebehandelde vleesproducten in inrichtingen die overeenkomstig deze verordening erkend zijn.
- 4.
De volgende voorschriften zijn van toepassing op de productie en het gebruik van separatorvlees dat geproduceerd is met andere dan de in punt 3 genoemde technieken.
- a)
Grondstoffen die voor uitbening bestemd zijn en afkomstig zijn van een ter plaatste gevestigd slachthuis, mogen niet ouder zijn dan zeven dagen; andere voor uitbening bestemde grondstoffen mogen niet ouder zijn dan vijf dagen. Pluimveekarkassen mogen echter niet ouder zijn dan drie dagen.
- b)
Wanneer het separatorvlees niet onmiddellijk na het uitbenen wordt verkregen, moeten de beenderen met het restvlees opgeslagen en vervoerd worden bij een temperatuur van ten hoogste 2 °C of indien bevroren, bij een temperatuur van ten hoogste − 18 °C.
- c)
Beenderen met restvlees die van bevroren karkassen afkomstig zijn, mogen niet opnieuw worden ingevroren.
- d)
Als het separatorvlees niet binnen één uur nadat het is verkregen wordt gebruikt, moet het onmiddellijk worden gekoeld tot een temperatuur van ten hoogste 2 °C.
- e)
Indien het separatorvlees na koeling niet binnen 24 uur gebruikt wordt, moet het binnen twaalf uur na de productie worden bevroren en binnen zes uur een inwendige temperatuur van ten hoogste − 18 °C bereiken.
- f)
Ingevroren separatorvlees moet vóór opslag of vervoer van een onmiddellijke verpakking of een verpakking worden voorzien, mag niet langer dan drie maanden worden opgeslagen en moet tijdens de opslag en het vervoer op een temperatuur van ten hoogste − 18 °C worden gehouden.
- g)
Separatorvlees mag alleen worden gebruik[lees: worden gebruikt] voor de productie van hittebehandelde vleesproducten in inrichtingen die overeenkomstig deze verordening erkend zijn.
- 5.
Gehakt vlees, vleesbereidingen en separatorvlees mogen na ontdooien niet opnieuw worden ingevroren.
- 6.
Vleesbereidingen die drooggerijpt zijn, moeten voldoen aan de voorschriften van sectie I, hoofdstuk VII, punt 2 bis, van deze bijlage III.
Hoofdstuk IV. Etikettering
1
Naast de voorschriften van Richtlijn 2000/13/EG (7) moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor zorgen dat zij voldoen aan het voorschrift van punt twee, indien en voorzover de nationale regels van de lidstaat op het grondgebied waarvan het product in de handel wordt gebracht dit voorschrijven.
2
Pakketten die bestemd zijn voor de eindgebruiker en die gehakt vlees bevatten van gevogelte of eenhoevigen, of vleesbereidingen die separatorvlees bevatten, moeten een opschrift dragen waarop staat dat dergelijke producten vóór consumptie gekookt moeten worden.
Sectie VI. Vleesproducten
1
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat de volgende producten niet worden gebruikt voor de bereiding van vleesproducten:
- a)
de voortplantingsorganen van zowel vrouwelijke als mannelijke dieren, met uitzondering van de testikels;
- b)
de organen van het urinaire apparaat, met uitzondering van de nieren en de blaas;
- c)
het kraakbeen van het strottenhoofd, de luchtpijp en de extralobulaire bronchiën;
- d)
de ogen en de oogleden;
- e)
de externe gehoorgang;
- f)
het hoornachtige weefsel,
en
- g)
bij pluimvee, de kop — met uitzondering van de kam en de oorschelpen, de lellen en de caruncula —, de slokdarm, de krop, de darmen en de voortplantingsorganen.
2
Al het vlees, inclusief gehakt vlees en vleesbereidingen, dat wordt gebruikt voor de vervaardiging van vleesproducten, moet voldoen aan de voorschriften voor vers vlees. Gehakt vlees en vleesbereidingen die bestemd zijn voor de productie van vleesproducten behoeven evenwel niet te voldoen aan andere specifieke voorschriften van sectie V.
Sectie VII. Levende tweekleppige weekdieren
1
Deze sectie is van toepassing op levende tweekleppige weekdieren. Behoudens de bepalingen inzake zuivering, is deze sectie ook van toepassing op levende stekelhuidigen, levende manteldieren en levende mariene buikpotigen. De bepalingen inzake de indeling van de productiegebieden, vastgesteld in hoofdstuk II, deel A, van die sectie, zijn niet van toepassing op mariene buikpotigen en stekelhuidigen die geen filtrerende dieren zijn.
1 bis
Voor de toepassing van deze sectie wordt onder ‘tussenliggende exploitant’ verstaan: een andere exploitant van een levensmiddelenbedrijf, met inbegrip van handelaren, dan de eerste leverancier, al dan niet met eigen bedrijfsruimte, die zijn activiteiten verricht tussen productiegebieden, heruitzettingsgebieden of inrichtingen.
2
De hoofdstukken I tot en met VIII zijn van toepassing op dieren die verzameld worden in productiegebieden die door de bevoegde autoriteit zijn ingedeeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004. Hoofdstuk IX is van toepassing op pectinidae die buiten die gebieden worden verzameld.
3
De hoofdstukken V, VI, VIII en IX en punt 3 van hoofdstuk VII zijn van toepassing op de kleinhandel.
4
De voorschriften van deze sectie zijn een aanvulling op Verordening (EG) nr. 852/2004.
- a)
Voor handelingen die plaatsvinden voordat levende tweekleppige dieren in een verzendings- of zuiveringscentrum aankomen, vormen zij een aanvulling op de voorschriften van bijlage I bij die verordening.
- b)
Voor andere handelingen vormen zij een aanvulling op de voorschriften van bijlage II bij die verordening.
Hoofdstuk I. Algemene voorschriften voor het in de handel brengen van levende tweekleppige weekdieren
1
Levende tweekleppige weekdieren mogen alleen voor detailverkoop in de handel worden gebracht via een verzendingscentrum waar een identificatiemerk moet worden aangebracht overeenkomstig hoofdstuk VII.
2
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen een partij levende tweekleppige weekdieren alleen aanvaarden indien aan de documentatievereisten van de punten 3 tot en met 7 is voldaan.
3
Wanneer een exploitant van een levensmiddelenbedrijf een partij levende tweekleppige weekdieren tussen productiegebieden, heruitzettingsgebieden of inrichtingen van enige aard verplaatst, moet die partij vergezeld gaan van een registratiedocument.
4
Het registratiedocument moet zijn opgesteld in ten minste één officiële taal van de lidstaat waar de ontvangende inrichting is gevestigd, en ten minste de hieronder vermelde gegevens bevatten.
- a)
Wanneer een partij levende tweekleppige weekdieren vanuit een productiegebied wordt verstuurd, bevat het registratiedocument ten minste de volgende gegevens:
- i)
identiteit en adres van de producent;
- ii)
datum van verzameling;
- iii)
ligging van het productiegebied, zo nauwkeurig mogelijk beschreven dan wel aangegeven door een codenummer;
- iv)
gezondheidsstatus van het productiegebied;
- v)
soort weekdier en de hoeveelheid,
en
- vi)
bestemming van de partij.
- b)
Wanneer een partij levende tweekleppige weekdieren vanuit een heruitzettingsgebied wordt verstuurd, bevat het registratiedocument ten minste de in punt a) bedoelde gegevens alsook de volgende gegevens:
- i)
de ligging van het heruitzettingsgebied,
en
- ii)
de duur van de heruitzetting.
- c)
Wanneer een partij levende tweekleppige weekdieren vanuit een zuiveringscentrum wordt verstuurd, bevat het registratiedocument ten minste de in punt a) bedoelde gegevens alsook de volgende gegevens:
- i)
het adres van het zuiveringscentrum;
- ii)
de duur van de zuivering,
en
- iii)
de data waarop de partij weekdieren het zuiveringscentrum is binnengekomen en weer heeft verlaten.
- d)
Wanneer een partij levende tweekleppige weekdieren door een tussenliggende exploitant wordt verzonden, moet de partij vergezeld gaan van een nieuw, door de tussenliggende exploitant ingevuld registratiedocument. Het registratiedocument moet ten minste de in de punten a), b) en c) bedoelde gegevens bevatten, alsook de volgende gegevens:
- i)
de naam en het adres van de tussenliggende exploitant;
- ii)
in het geval van verwatering of opnieuw onderdompelen in water met het oog op opslag, de begindatum, de einddatum en de plaats van de verwatering of het opnieuw onderdompelen in water;
- iii)
indien de verwatering in een natuurgebied heeft plaatsgevonden, moet de tussenliggende exploitant bevestigen dat het natuurgebied waar de verwatering heeft plaatsgevonden op het moment van verwatering was ingedeeld als productiegebied van klasse A waar mag worden verzameld;
- iv)
indien het opnieuw onderdompelen in water in een natuurgebied heeft plaatsgevonden, moet de tussenliggende exploitant bevestigen dat het natuurgebied waar het opnieuw onderdompelen in water heeft plaatsgevonden op het moment van het opnieuw onderdompelen in water in dezelfde klasse was ingedeeld als het productiegebied waar de levende tweekleppige weekdieren zijn verzameld;
- v)
indien het opnieuw onderdompelen in een inrichting heeft plaatsgevonden, moet de tussenliggende exploitant bevestigen dat de inrichting op het moment van het opnieuw onderdompelen erkend was. Het opnieuw onderdompelen mag niet resulteren in extra verontreiniging van de levende tweekleppige weekdieren;
- vi)
in het geval van groepage, de soort, de datum waarop de groepage is begonnen, de datum waarop de groepage is beëindigd, de status van het gebied waar de levende tweekleppige weekdieren zijn verzameld, en de partij van de groepage, die altijd uit dezelfde soort bestaat, die op dezelfde datum en in hetzelfde productiegebied is gevangen.
5
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die partijen levende tweekleppige weekdieren verzenden, moeten de desbetreffende onderdelen van het registratiedocument zo invullen dat ze gemakkelijk leesbaar zijn en niet gewijzigd kunnen worden. De exploitanten van de levensmiddelenbedrijven die de partijen ontvangen, moeten het document bij ontvangst van de partij van een datumstempel voorzien, of de ontvangstdatum op een andere wijze registreren.
6
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten een afschrift van het registratiedocument bewaren gedurende ten minste twaalf maanden na de verzending of de ontvangst van de partij (of zoveel langer als de bevoegde autoriteit vaststelt).
7
Indien echter:
- a)
het personeel voor het verzamelen van levende tweekleppige weekdieren, tevens is belast met het beheer van het verzendingscentrum, het zuiveringscentrum, het heruitzettingsgebied of de verwerkingsinrichting van ontvangst van de levende tweekleppige weekdieren,
en
- b)
één enkele bevoegde autoriteit toezicht houdt op alle betrokken inrichtingen,
zijn er geen registratiedocumenten vereist, op voorwaarde dat de betrokken autoriteit met het achterwege blijven van deze documenten instemt.
8
Tussenliggende exploitanten moeten:
- a)
bij de bevoegde autoriteit geregistreerd staan als levensmiddelenbedrijf waarin uitsluitend handelingen worden verricht met betrekking tot primaire productie als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a), indien zij geen eigen bedrijfsruimte hebben of indien zij bedrijfsruimte hebben waar zij alleen levende tweekleppige weekdieren bij omgevingstemperatuur hanteren, wassen en opslaan, zonder groepage of verwatering, of
- b)
door de bevoegde autoriteit als exploitant van een levensmiddelenbedrijf zijn erkend overeenkomstig artikel 4, lid 2, indien zij naast de onder a) bedoelde activiteiten ook een koelhuis hebben of partijen levende tweekleppige weekdieren groeperen of splitsen of verwatering of opnieuw onderdompelen toepassen.
9
Tussenliggende exploitanten mogen uit productiegebieden van klasse — A, B of C, uit heruitzettingsgebieden of van andere tussenliggende exploitanten levende tweekleppige weekdieren ontvangen. Tussenliggende exploitanten kunnen levende tweekleppige weekdieren:
- a)
van productiegebieden van klasse A naar verzendingscentra of een andere tussenliggende exploitant verzenden;
- b)
van productiegebieden van klasse B uitsluitend naar zuiveringscentra, verwerkingsinrichtingen of een andere tussenliggende exploitant verzenden;
- c)
van productiegebieden van klasse C naar verwerkingsinrichtingen of naar een andere tussenliggende exploitant met bedrijfsruimte verzenden.
Hoofdstuk II. Hygiënevoorschriften voor de productie en het verzamelen van levende tweekleppige weekdieren
A. Voorschriften voor productiegebieden
1
Producenten mogen levende tweekleppige weekdieren alleen verzamelen in productiegebieden met een vaste ligging en vaste grenzen die door de bevoegde autoriteit, waar nodig in samenwerking met de exploitanten van levensmiddelenbedrijven, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004 in klasse A, klasse B of klasse C zijn ingedeeld.
2
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen levende tweekleppige weekdieren die in een klasse A-productiegebied zijn verzameld voor menselijke consumptie in de handel brengen als zij aan de voorschriften van hoofdstuk V voldoen.
3
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen levende tweekleppige weekdieren die in een klasse B-productiegebied zijn verzameld alleen na behandeling in een zuiveringscentrum of na heruitzetting voor menselijke consumptie in de handel brengen.
4
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen levende tweekleppige weekdieren die in een klasse C-productiegebied zijn verzameld alleen na een ruime heruitzettingsperiode overeenkomstig punt C van dit hoofdstuk voor menselijke consumptie in de handel brengen.
5
Na zuivering of heruitzetting moeten levende tweekleppige weekdieren uit de productiegebieden van klasse B en klasse C aan de voorschriften van hoofdstuk V voldoen. Uit dergelijke gebieden afkomstige levende tweekleppige weekdieren die niet gezuiverd of heruitgezet zijn, mogen evenwel naar een verwerkende inrichting worden verzonden, waar zij een behandeling ondergaan om pathogene micro-organismen te elimineren (in voorkomend geval, na verwijdering van zand, slik of slijm in dezelfde of een andere inrichting). De toegestane behandelingsmethoden zijn de volgende:
- a)
sterilisatie in hermetisch afgesloten recipiënten,
en
- b)
warmtebehandelingen:
- i)
onderdompeling in kokend water zolang als nodig is om ervoor te zorgen dat de kerntemperatuur van het vlees van de weekdieren ten minste 90° bedraagt, en handhaving van deze minimale kerntemperatuur gedurende ten minste 90 seconden,
- ii)
koken gedurende drie tot vijf minuten in een gesloten recipiënt waarin de temperatuur tussen 120 en 160 °C en de druk tussen 2 en 5 kg/cm2 ligt, gevolgd door verwijdering van de schelpen en vriezen van het vlees tot een kerntemperatuur van − 20 °C,
- iii)
koken met stoom onder druk in een gesloten recipiënt waarbij ten minste wordt voldaan aan de onder i) bedoelde eisen inzake kooktijd en kerntemperatuur van het vlees van de weekdieren. Er moet een gevalideerde methode worden gebruikt. Er moeten procedures worden ingevoerd die gebaseerd zijn op de HACCP-beginselen, om er zeker van te zijn dat de warmte gelijkmatig wordt verdeeld.
6
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen geen levende tweekleppige weekdieren produceren of verzamelen in gebieden die niet door de bevoegde autoriteit ingedeeld zijn of om gezondheidsredenen ongeschikt zijn. Zij moeten rekening houden met alle informatie over de geschiktheid van gebieden voor productie en verzameling, waaronder informatie uit eigen onderzoek en van de bevoegde autoriteit. Zij moeten die informatie, met name informatie over milieutechnische en meteorologische omstandigheden, gebruiken om te bepalen welke behandeling het best op de verzamelde partijen kan worden toegepast.
B. Voorschriften voor het verzamelen en hanteren na het verzamelen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levende tweekleppige weekdieren verzamelen of onmiddellijk na het verzamelen, hanteren, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan.
- 1.
De verzameltechnieken en de verdere behandeling mogen niet resulteren in extra verontreiniging of te sterke beschadiging van de schelpen of de weefsels van de levende tweekleppige weekdieren, en mogen niet leiden tot andere wijzigingen die ernstig afbreuk doen aan de mogelijkheid om de weekdieren te zuiveren, te verwerken of opnieuw uit te zetten. De exploitanten van levensmiddelenbedrijven:
- a)
moeten de levende tweekleppige weekdieren op adequate wijze beschermen tegen overdreven druk, schuring of trilling;
- b)
mogen de levende tweekleppige weekdieren niet blootstellen aan extreme temperaturen;
- c)
mogen de levende tweekleppige weekdieren niet opnieuw onderdompelen in water dat de oorzaak kan zijn van extra verontreiniging,
en
- d)
moeten, wanneer de verwatering op natuurlijke gronden plaatsvindt, alleen gebieden gebruiken die de bevoegde autoriteit heeft ingedeeld als gebied van klasse A.
- 2.
De vervoermiddelen moeten een adequate waterafvoer mogelijk maken en zo uitgerust zijn dat de dieren maximale overlevingskansen hebben en verontreiniging wordt voorkomen.
C. Voorschriften voor het heruitzetten van levende tweekleppige weekdieren
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levende tweekleppige weekdieren heruitzetten, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan.
- 1.
Zij mogen alleen gebieden gebruiken die door de bevoegde autoriteit voor heruitzetting van levende tweekleppige weekdieren zijn erkend. Deze gebieden moeten duidelijk zijn afgebakend met boeien, palen en andere verankerde materialen. Tussen heruitzettingsgebieden onderling en tussen heruitzettingsgebieden en productiegebieden moet een minimumafstand in acht genomen worden om ervoor te zorgen dat het risico van verspreiding van een verontreiniging zo klein mogelijk is.
- 2.
Bij het heruitzetten toegepaste technieken moeten optimale zuiveringsomstandigheden garanderen. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven:
- a)
moeten bij het hanteren van levende tweekleppige weekdieren die bestemd zijn om weer te worden uitgezet technieken gebruiken die hervatting van de voedselopname via filtrering na onderdompeling in natuurlijk water mogelijk maken;
- b)
mogen levende tweekleppige weekdieren niet in een zodanige concentratie uitzetten dat zuivering onmogelijk wordt;
- c)
moeten levende tweekleppige weekdieren in het heruitzettingsgebied in zeewater onderdompelen gedurende een passende periode die wordt vastgesteld naar gelang van de temperatuur van het water, doch die ten minste twee maanden moet bedragen, tenzij de bevoegde autoriteit op basis van de risicoanalyse van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf instemt met een kortere periode,
en
- d)
moeten ervoor zorgen dat gebieden met een heruitzettingsgebied voldoende van elkaar gescheiden worden zodat vermenging van partijen voorkomen wordt; het ‘all in, all out’-systeem moet worden gebruikt zodat een nieuwe partij niet binnengebracht kan worden voordat de vorige partij helemaal verwijderd is.
- 3.
Exploitanten van heruitzettingsgebieden dienen permanent de gegevens te registreren die betrekking hebben op de oorsprong van de levende tweekleppige weekdieren, de periode waarin de weekdieren in het heruitzettingsgebied blijven, het heruitzettingsgebied en de verdere bestemming van de partij, zodat deze gegevens door de bevoegde autoriteit kunnen worden gecontroleerd.
Hoofdstuk III. Structurele voorschriften voor verzendingscentra en zuiveringscentra
1
De gebouwen aan de wal moeten zo gelegen zijn dat zij niet kunnen overstromen bij gewone vloed, noch door water uit omliggende gebieden.
2
Bassins en watercontainers moeten aan de volgende eisen voldoen:
- a)
de inwendige oppervlakken moeten glad, hard en ondoordringbaar zijn en gemakkelijk gereinigd kunnen worden;
- b)
zij moeten zo gebouwd zijn dat alle water kan worden afgevoerd;
- c)
elk punt voor watertoevoer moet zo gelegen zijn dat verontreiniging van het water voorkomen wordt.
3
Bovendien moeten zuiveringsbassins van zuiveringscentra geschikt zijn voor de hoeveelheid die en het soort producten dat gezuiverd moet worden.
Hoofdstuk IV. Hygiënevoorschriften voor verzendingscentra en zuiveringscentra
A. Voorschriften voor zuiveringscentra
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levende tweekleppige weekdieren zuiveren moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan.
- 1.
Voordat met de zuivering wordt begonnen, moeten de levende tweekleppige weekdieren vrij van slik en andere vervuiling zijn en indien nodig worden gewassen, met schoon water.
- 2.
De zuiveringsinstallatie moet zo werken dat de levende tweekleppige weekdieren snel weer voedsel kunnen (blijven) opnemen via filtrering, residuaire verontreiniging kunnen elimineren, niet opnieuw kunnen worden verontreinigd en na zuivering in goede omstandigheden in leven kunnen blijven met het oog op onmiddellijke verpakking, opslag en vervoer voordat zij in de handel worden gebracht.
- 3.
De te zuiveren hoeveelheid levende tweekleppige weekdieren mag de capaciteit van het zuiveringscentrum niet overschrijden. Levende tweekleppige weekdieren moeten continu worden gezuiverd gedurende een periode die lang genoeg is om ze te laten voldoen aan de gezondheidsnormen van hoofdstuk V en aan de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 aangenomen microbiologische normen.
- 4.
Indien een zuiveringsbassin verscheidene partijen levende tweekleppige weekdieren bevat, moeten deze van dezelfde soort zijn en moet de duur van de behandeling gebaseerd zijn op de tijd die nodig is voor de partij die het langste zuiveringsproces behoeft.
- 5.
De containers voor levende tweekleppige weekdieren in zuiveringsinstallaties moeten zo gebouwd zijn dat er schoon zeewater doorheen kan stromen. De levende tweekleppige weekdieren mogen niet in te dikke lagen worden gestapeld, zodat de schelpen zich tijdens het zuiveringsproces ongehinderd kunnen openen.
- 6.
In de zuiveringsbassins mogen op het moment waarop levende tweekleppige weekdieren er een zuiveringsproces ondergaan, geen schaaldieren, vissen of andere mariene diersoorten aanwezig zijn.
- 7.
Elke verpakking met gezuiverde levende tweekleppige weekdieren die naar een verzendingscentrum wordt gezonden, moet worden voorzien van een etiket waaruit blijkt dat de weekdieren zijn gezuiverd.
B. Voorschriften voor verzendingscentra
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een verzendingscentrum exploiteren moeten aan de volgende voorschriften voldoen.
- 1.
Het hanteren van levende tweekleppige weekdieren, met name verwatering, groottesortering, onmiddellijke verpakking en verpakking, mag geen verontreiniging van het product veroorzaken, noch de houdbaarheid van de weekdieren aantasten.
- 2.
Vóór verzending moeten de schelpen van levende tweekleppige weekdieren grondig gewassen worden met schoon water.
- 3.
Levende tweekleppige weekdieren moeten afkomstig zijn van:
- a)
een productiegebied van klasse A;
- b)
een heruitzettingsgebied;
- c)
een zuiveringscentrum,
of
- d)
een ander verzendingscentrum.
- 4.
De voorschriften van de punten 1 en 2 zijn ook van toepassing op verzendingscentra aan boord van schepen. Weekdieren die in zulke centra gehanteerd worden moeten afkomstig zijn van een productiegebied van klasse A of een heruitzettingsgebied.
Hoofdstuk V. Gezondheidsnormen voor levende tweekleppige weekdieren
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat levende tweekleppige weekdieren die in de handel worden gebracht voor menselijke consumptie niet alleen voldoen aan de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 aangenomen microbiologische criteria, maar ook aan de normen van dit hoofdstuk.
- 1.
De weekdieren moeten de organoleptische kenmerken vertonen die in verband worden gebracht met versheid en houdbaarheid, de schelpen moeten vrij zijn van vuil, de dieren moeten adequaat reageren op beklopping en moeten een normale hoeveelheid lichaamsvocht bevatten.
- 2.
Zij mogen geen mariene biotoxines bevatten die in totale hoeveelheden (gemeten in het hele dier of elk afzonderlijk eetbaar deel) de volgende maximumwaarden overschrijden:
- a)
voor PSP (‘Paralytic Shellfish Poison’), 800 microgram saxitoxine-equivalent diHCl per kilogram;
- b)
voor ASP (‘Amnesie Shellfish Poison’), 20 milligram ‘domoïnezuur’ per kilogram;
- c)
voor okadazuur en dinophysistoxines tezamen, 160 microgram okadazuur-equivalent per kilogram;
- d)
voor yessotoxines, 3,75 milligram yessotoxine-equivalent per kilogram,
en
- e)
voor azaspiracides, 160 microgram azaspiracide-equivalent per kilogram.
Hoofdstuk VI. Onmiddellijke verpakking en verpakking van levende tweekleppige weekdieren
1
Oesters moeten met de holle kant naar beneden in de onmiddellijke verpakking worden geplaatst.
2
Alle verpakkingen van levende tweekleppige weekdieren, die verzendingscentra verlaten of bestemd zijn voor een ander verzendingscentrum, moeten worden gesloten. Verpakkingen van levende tweekleppige weekdieren, bestemd voor directe verkoop in de detailhandel, moeten gesloten blijven totdat zij voor verkoop aan de eindverbruiker worden gepresenteerd.
Hoofdstuk VII. Aanbrengen van een identificatiemerk en etikettering
1
Het etiket, met inbegrip van het identificatiemerk, moet waterbestendig zijn.
2
Onverminderd de in bijlage II, sectie I, vermelde algemene voorschriften voor identificatiemerken, moet het etiket de volgende gegevens bevatten:
- a)
de soort tweekleppige weekdieren (gebruikelijke naam en wetenschappelijke naam),
en
- b)
de datum van verpakking, met vermelding van ten minste de dag en de maand.
In afwijking van Richtlijn 2000/13/EG mag de datum van minimale houdbaarheid worden vervangen door de vermelding ‘Deze dieren moeten bij verkoop levend zijn’.
3
Het op de verpakking van levende tweekleppige weekdieren die niet in individuele consumentenverpakking zijn verpakt, aangebrachte etiket moet door de detailhandelaar worden bewaard gedurende ten minste 60 dagen nadat hij de inhoud van de zending heeft gesplitst.
Hoofdstuk VIII. Andere voorschiften[lees: voorschriften]
1
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levende tweekleppige weekdieren opslaan en vervoeren zorgen ervoor dat deze bewaard worden bij een temperatuur die de voedselveiligheid en de houdbaarheid van de weekdieren niet aantast.
2
Levende tweekleppige weekdieren mogen niet opnieuw in water worden ondergedompeld of met water worden besproeid nadat zij verpakt zijn voor de detailverkoop en het verzendingscentrum hebben verlaten.
Hoofdstuk IX. Specifieke voorschriften voor pectinidae, mariene buikpotigen en stekelhuidigen die geen filtrerende dieren zijn, verzameld buiten de ingedeelde productiegebieden
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die pectinidae, mariene buikpotigen en stekelhuidigen die geen filtrerende dieren zijn, verzamelen buiten de ingedeelde productiegebieden of dergelijke pectinidae en/of dergelijke mariene buikpotigen en/of dergelijke stekelhuidigen hanteren, moeten aan de volgende voorschriften voldoen:
- 1.
pectinidae, mariene buikpotigen en stekelhuidigen die geen filtrerende dieren zijn, mogen niet in de handel worden gebracht, tenzij zij overeenkomstig hoofdstuk II, deel B, verzameld en gehanteerd zijn, en gestaafd door een systeem van interne controles van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een visveiling, een verzendingscentrum of een verwerkingsbedrijf exploiteren, voldoen aan de normen van hoofdstuk V;
- 2.
wanneer de bevoegde autoriteit op grond van gegevens uit officiële toezichtsprogramma's visgronden kan indelen, zo nodig in samenwerking met de exploitanten van levensmiddelenbedrijven, zijn de bepalingen van hoofdstuk II, deel A, naar analogie met punt 1 ook van toepassing op pectinidae;
- 3.
Pectinidae, mariene buikpotigen en stekelhuidigen die geen filtrerende dieren zijn, mogen alleen via een visveiling, een verzendingscentrum of een verwerkingsbedrijf voor menselijke consumptie in de handel worden gebracht. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die dergelijke inrichtingen beheren, moeten de bevoegde autoriteit ervan in kennis stellen dat zij ook pectinidae en/of mariene buikpotigen en/of stekelhuidigen die geen filtrerende dieren zijn, hanteren, en wat de verzendingscentra betreft, aan de desbetreffende eisen van de hoofdstukken III en IV voldoen;
- 4.
exploitanten van levensmiddelenbedrijven die pectinidae, mariene buikpotigen en stekelhuidigen die geen filtrerende dieren zijn, hanteren, moeten voldoen:
- a)
aan de in hoofdstuk I, punten 3 tot en met 7, bedoelde documentenvereisten, indien deze van toepassing zijn. In dat geval moet in het registratiedocument duidelijk, en onder vermelding van het voor de beschrijving van de coördinaten gebruikte systeem, vermeld worden waar de levende pectinidae en/of levende mariene buikpotigen en/of levende stekelhuidigen verzameld zijn, of
- b)
aan de voorschriften van hoofdstuk VI, punt 2, betreffende het sluiten van alle verpakkingen van levende pectinidae, levende mariene buikpotigen en levende stekelhuidigen die voor verkoop in de detailhandel worden verzonden, en hoofdstuk VII betreffende het aanbrengen van een identificatiemerk en etikettering.
Hoofdstuk X. Model van registratiedocument voor levende tweekleppige weekdieren, levende stekelhuidigen, levende manteldieren en levende mariene buikpotigen
REGISTRATIEDOCUMENT VOOR LEVENDE TWEEKLEPPIGE WEEKDIEREN, LEVENDE STEKELHUIDIGEN, LEVENDE MANTELDIEREN EN LEVENDE MARIENE BUIKPOTIGEN | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Deel I — Leverancier | I.1 | Imsoc-referentienummer | I.2 | Intern referentienummer | ||
I.3 | Leverancier Vermeld naam en adres (straat, stad en regio/provincie/staat, naargelang het geval), land en ISO-landcode van de inrichting van oorsprong. Vermeld in het geval van productiegebieden het door de bevoegde autoriteiten (BA's) toegestane gebied. Vermeld in het geval van levende pectinidae, mariene buikpotigen of stekelhuidigen de locatie van het verzamelgebied. Vermeld in voorkomend geval het registratie- of erkenningsnummer van de inrichting. Vermeld de activiteit (producent, zuiveringscentrum, verzendingscentrum, visafslag of tussenliggende activiteiten). Vermeld, wanneer de partij levende tweekleppige weekdieren vanuit een zuiveringscentrum/verzendingscentrum wordt verzonden of, in het geval van pectinidae, mariene buikpotigen en stekelhuidigen die geen filtrerende dieren zijn die buiten de ingedeelde productiegebieden zijn verzameld, het erkenningsnummer en het adres van het zuiveringscentrum/verzendingscentrum of de visafslag. | I.4 | Ontvangende exploitant van een levensmiddelenbedrijf | |||
Naam | Naam | |||||
Adres | Adres | |||||
Registratie-/erkenningsnummer | Registratie-/erkenningsnummer | |||||
Land | ISO-landcode | Land | ISO-landcode | |||
Activiteit | Activiteit | |||||
I.5 | Beschrijving van de goederen | |||||
Aquacultuur Natuurlijke gronden | ||||||
| ||||||
I.6 | Uit een heruitzettingsgebied | Ja Nee | I.7 | Uit een zuiveringscentrum/verzendingscentrum of van een visveiling Vermeld wanneer de partij levende tweekleppige weekdieren wordt verzonden vanuit een zuiveringscentrum/verzendingscentrum of, in het geval van pectinidae, mariene buikpotigen en stekelhuidigen die geen filtrerende dieren zijn die buiten de ingedeelde productiegebieden zijn verzameld, het erkenningsnummer en het adres van het zuiveringscentrum/verzendingscentrum of de visafslag. Vermeld wanneer zij vanuit een zuiveringscentrum wordt verzonden de duur van de zuivering en de data waarop de partij weekdieren het zuiveringscentrum is binnengekomen en weer heeft verlaten. Schrappen wat niet van toepassing is. | ||
Heruitzettingsgebied | Visafslag Ja □ Nee □ | |||||
Duur van de heruitzetting | Erkenningsnummer van zuiverings-/verzendingscentrum/visafslag | |||||
Begindatum | Datum van binnenkomst | |||||
Einddatum | Datum van vertrek | |||||
Duur van de zuivering | ||||||
I.8 | Van tussenliggende exploitant | |||||
Ja □ Nee □ | ||||||
Naam | ||||||
Adres | ||||||
Registratie-/erkenningsnummer | ||||||
Land | ||||||
ISO-landcode | ||||||
Activiteit | ||||||
Datum van aankomst | ||||||
Datum van vertrek | ||||||
I.9 | Verklaring van de leverancier | |||||
Ondergetekende voor de zending verantwoordelijke exploitant van een levensmiddelenbedrijf verklaart dat, voor zover zij/hij weet, de in deel I van dit document opgenomen gegevens waar en volledig zijn. | ||||||
Datum | Naam van de ondertekenaar | Handtekening | ||||
Deel II — Ontvangende exploitant | II.1 | Intern referentienummer (ontvanger) | ||||
II.2 | Verklaring van de ontvangende exploitant van een levensmiddelenbedrijf | |||||
Ondergetekende voor de ontvangst van de zending verantwoordelijke exploitant van een levensmiddelenbedrijf verklaart dat de zending op [DATUM] in haar/zijn bedrijfsruimte is aangekomen. | ||||||
Naam van de ondertekenaar | Handtekening |
Sectie VIII. Visserijproducten
1
Deze sectie is niet van toepassing op tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen, indien zij nog leven wanneer zij in de handel worden gebracht. Uitgezonderd de hoofdstukken I en II, is zij van toepassing op deze dieren wanneer die niet levend in de handel worden gebracht, in welk geval zij verkregen moeten zijn overeenkomstig het bepaalde in sectie VII.
Voor de toepassing van deze sectie wordt onder ‘superkoeling’ verstaan een proces waarbij de temperatuur van het verse visserijproduct wordt verlaagd tot een temperatuur tussen het oorspronkelijke vriespunt van de vis en ongeveer 1 tot 2 °C lager.
Deze sectie is van toepassing op ontdooide onverwerkte visserijproducten en verse visserijproducten waaraan overeenkomstig de passende wetgeving van de Unie levensmiddelenadditieven zijn toegevoegd.
2
Hoofdstuk III, delen A, C en D, hoofdstuk IV, deel A, en hoofdstuk V zijn van toepassing op de detailhandel.
3
De voorschriften van deze sectie zijn een aanvulling op Verordening (EG) nr. 852/2004.
- a)
Voor inrichtingen, inclusief vaartuigen, die worden gebruikt voor de primaire productie en de daarmee samenhangende bewerkingen vormen zij een aanvulling op de voorschriften van bijlage I bij die verordening.
- b)
Voor andere inrichtingen, inclusief vaartuigen, vormen zij een aanvulling op de voorschriften van bijlage II bij die verordening;
- c)
Voor de watervoorziening vormen zij een aanvulling op de voorschriften van bijlage II, hoofdstuk VII, bij die verordening; schoon zeewater mag worden gebruikt voor het hanteren en wassen van visserijproducten, de productie van ijs dat gebruikt wordt voor het koelen van visserijproducten en het snel afkoelen van schaal- en weekdieren na het koken.
In afwijking van het bepaalde onder a), mogen exploitanten in de kleinschalige kustvisserij in de zin van artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad (8) die hun activiteiten slechts voor korte perioden van minder dan 24 uur verrichten, worden vrijgesteld van toepassing van deel A, punt 7, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 852/2004.
4
Wat betreft visserijproducten:
- a)
heeft primaire productie betrekking op het kweken, vangen en verzamelen van levende visserijproducten met als doel deze op de markt te brengen,
en
- b)
hebben daarmee samenhangende bewerkingen betrekking op de volgende handelingen indien zij aan boord van het vaartuig worden uitgevoerd: doden, verbloeden, koppen, strippen, verwijderen van de vinnen, koelen en het aanbrengen van de onmiddellijke verpakking; zij hebben ook betrekking op:
- i)
het vervoer en de opslag van visserijproducten waarvan de aard niet wezenlijk is veranderd, inclusief levende visserijproducten, in viskwekerijen te land,
en
- ii)
het vervoer van visserijproducten waarvan de aard niet wezenlijk is veranderd, inclusief levende visserijproducten, van de plaats van productie naar de eerste inrichting van bestemming.
Hoofdstuk I. Voorschriften voor vaartuigen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen ervoor dat:
- 1.
vaartuigen die gebruikt worden om visserijproducten in hun natuurlijk milieu te verzamelen, dan wel deze producten na het verzamelen te hanteren of te verwerken, evenals reeferschepen voldoen aan de structurele en uitrustingsvoorschriften van deel I van dit hoofdstuk, en
en
- 2.
de bewerkingen aan boord van vaartuigen plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in deel II.
I. Structurele en uitrustingsvoorschriften
A. Voorschriften voor alle vaartuigen
1
De vaartuigen moeten zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat de producten niet verontreinigd kunnen worden door lenswater, afvalwater, rook, brandstof, olie, vet of andere schadelijke stoffen.
2
De oppervlakken waarmee visserijproducten in aanraking komen, moeten bestaan uit adequaat, corrosiebestendig materiaal dat glad is en gemakkelijk kan worden schoongemaakt. Beschermlagen moeten duurzaam en niet-toxisch zijn.
3
Uitrusting en gereedschap voor bewerking van visserijproducten moeten bestaan uit corrosiebestendig materiaal dat gemakkelijk kan worden schoongemaakt en ontsmet.
4
Wanneer vaartuigen een punt voor watervang hebben voor water dat met visserijproducten wordt gebruikt, moet die zo gelegen zijn dat verontreiniging van het water voorkomen wordt.
5
De vaartuigen moeten zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat de visserijproducten niet verontreinigd kunnen worden door lenswater, afvalwater, rook, brandstof, olie, vet of andere schadelijke stoffen. Daarnaast mogen ruimen, tanks of containers die voor het opslaan, koelen of invriezen van onbeschermde visserijproducten, met inbegrip van die welke bestemd zijn voor de productie van diervoeders, worden gebruikt, niet voor andere doeleinden dan het opslaan, koelen of invriezen van die producten, en voor dergelijke doeleinden gebruikt ijs of pekel, worden gebruikt. In het geval van reeferschepen zijn de bepalingen voor onbeschermde visserijproducten op alle vervoerde producten van toepassing.
B. Voorschriften voor vaartuigen die zodanig ontworpen en uitgerust zijn dat verse visserijproducten gedurende meer dan 24 uur aan boord kunnen worden bewaard
1
Vaartuigen die zodanig ontworpen en uitgerust zijn dat visserijproducten gedurende meer dan 24 uur aan boord kunnen worden bewaard, moeten uitgerust zijn met ruimen, tanks of containers waarin de visserijproducten kunnen worden opgeslagen bij de in hoofdstuk VII voorgeschreven temperaturen.
2
Deze ruimen moeten van de machinekamer en van de voor de bemanning bestemde lokalen gescheiden zijn door wanden die een voldoende hermetische afsluiting vormen om verontreiniging van de opgeslagen visserijproducten te voorkomen. De lokalen en recipiënten die worden gebruikt voor de opslag van de visserijproducten, moeten van dien aard zijn dat de producten onder bevredigende hygiënische omstandigheden kunnen worden bewaard en dat, waar nodig, het smeltwater niet in contact blijft met de producten.
3
Aan boord van vaartuigen die uitgerust zijn om visserijproducten te koelen in gekoeld schoon zeewater moeten de tanks uitgerust zijn met een systeem dat een homogene temperatuur in de tanks garandeert. De met de hulp van dit systeem bereikte koeling moet waarborgen dat het mengsel van vis en schoon zeewater uiterlijk zes uur na het vullen tot 3 °C en uiterlijk 16 uur na het vullen tot 0 °C daalt, en de bewaking en, indien nodig, de registratie van de temperatuur mogelijk maken.
C. Voorschriften voor vriesvaartuigen
Vriesvaartuigen moeten:
- 1.
een vriesinstallatie hebben die krachtig genoeg is om zo snel mogelijk in een continu proces en met een zo kort mogelijk temperatuurplateau in te vriezen, tot een kerntemperatuur van ten hoogste - 18 °C;
- 2.
een koelinstallatie hebben die krachtig genoeg is om visserijproducten in de opslagruimten te bewaren bij ten hoogste - 18 °C. De opslagruimten mogen niet worden gebruikt voor invriezen, tenzij zij voldoen aan de voorwaarden van pun[lees: punt] 1, en moeten voorzien zijn van een thermograaf die gemakkelijk kan worden afgelezen. De sonde moet zich bevinden in het gedeelte van het ruim waar de temperatuur het hoogste is;
- 3.
voldoen aan de in onderdeel B, punt 2, vermelde eisen voor vaartuigen die zodanig ontworpen en uitgerust zijn dat de verse visserijproducten gedurende meer dan 24 uur aan boord kunnen worden bewaard.
D. Voorschriften voor fabrieksvaartuigen
1
Fabrieksvaartuigen moeten ten minste beschikken over:
- a)
een ontvangstzone die uitsluitend bestemd is om visserijproducten aan boord te nemen en die zo ontworpen is dat elke aan boord genomen hoeveelheid producten van de volgende hoeveelheid kan worden gescheiden. Deze zone moet gemakkelijk kunnen worden gereinigd en zodanig ontworpen zijn dat de producten beschermd zijn tegen zon en slecht weer en tegen elke bron van verontreiniging;
- b)
een hygiënisch systeem voor het vervoer van de visserijproducten van de ontvangstzone naar de werkplaats;
- c)
werkplaatsen die groot genoeg zijn om de bewerking en de verwerking van visserijproducten onder hygiënische omstandigheden te laten verlopen, die gemakkelijk kunnen worden gereinigd en ontsmet en die zodanig ontworpen en ingedeeld zijn dat verontreiniging van de producten wordt voorkomen;
- d)
opslagplaatsen voor de eindproducten die groot genoeg zijn en die zodanig ontworpen zijn dat zij gemakkelijk kunnen worden gereinigd. Als aan boord van het vaartuig een installatie voor de behandeling van afval in bedrijf is, moet het afval in een afzonderlijk, speciaal daarvoor bestemd ruim worden opgeslagen;
- e)
een opslaglokaal voor het verpakkingsmateriaal die gescheiden is van de lokalen voor de bewerking en de verwerking van de producten;
- f)
speciale voorzieningen om afval en niet voor menselijke consumptie geschikte visserijproducten rechtstreeks in zee of, als de omstandigheden dat vereisen, in een uitsluitend daarvoor bestemde waterdichte tank te verwijderen. Als afval met het oog op zuivering aan boord worden[lees: boord wordt] opgeslagen en behandeld, moeten daarvoor aparte lokalen worden gebruikt;
- g)
een watervang die zich op een zodanige plaats bevindt dat verontreiniging van de watervoorraad voorkomen wordt,
en
- h)
een voorziening voor het handenwassen voor het personeel dat blootgestelde visserijproducten bewerkt, met kranen die zodanig ontworpen zijn dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen.
2
Fabrieksvaartuigen aan boord waarvan schaal- en schelpdieren en weekdieren worden gekookt, gekoeld en in een onmiddellijke verpakking worden geplaatst, behoeven evenwel niet aan de voorschriften van punt 1 te voldoen indien geen enkele andere vorm van hanteren of verwerking aan boord van die vaartuigen plaatsvindt.
3
Fabrieksvaartuigen waar visserijproducten worden ingevroren, moeten beschikken over uitrusting die aan de in onderdeel C, punten 1 en 2, vermelde eisen voor vriesvaartuigen voldoet.
E. Voorschriften voor reeferschepen
Reeferschepen die ingevroren visserijproducten in bulk vervoeren en/of opslaan, moeten beschikken over installaties die aan de voorschriften voor vriesvaartuigen van deel C, punt 2, voldoet wat betreft krachtig genoeg zijn om de temperatuur te kunnen handhaven.
II. Hygiënevoorschriften
1
De gedeelten van vaartuigen of recipiënten die bestemd zijn voor de opslag van visserijproducten dienen, wanneer zij worden gebruikt, schoon te zijn en goed te worden onderhouden. Zij mogen met name niet verontreinigd worden door brandstof of lenswater.
2
Zodra de visserijproducten aan boord zijn, moeten zij zo snel mogelijk worden beschermd tegen verontreiniging en tegen de inwerking van de zon of andere warmtebronnen.
3
De visserijproducten moeten zodanig worden gehanteerd en opgeslagen dat beschadiging wordt voorkomen. Degenen die de producten hanteren, mogen gebruikmaken van gepunt gereedschap om grote vissen of vissen waaraan zij zich kunnen verwonden te verplaatsen, mits het vlees van de producten niet wordt beschadigd.
4
De visserijproducten moeten, tenzij zij levend worden bewaard, zo snel mogelijk na het aan boord brengen worden gekoeld. Als de visserijproducten niet kunnen worden gekoeld, moeten zij zo snel mogelijk aan land worden gebracht.
5
Vervallen.
6
Wanneer de vis aan boord wordt ontkopt en/of gestript, moeten die bewerkingen zo snel mogelijk na het vangen onder hygiënische omstandigheden worden uitgevoerd en moeten de visserijproducten onmiddellijk worden gewassen. De ingewanden en de delen van de vis die een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid moeten zo spoedig mogelijk worden verwijderd en gescheiden worden gehouden van voor menselijke consumptie bestemde visserijproducten. Voor menselijke consumptie bestemde levers, kuit en hom moeten worden gekoeld of onder ijs worden bewaard bij een temperatuur die die van smeltend ijs benadert, of worden ingevroren.
7
Wanneer hele vis die bestemd is voor de bereiding van conserven, wordt ingevroren in pekel, moet het visserijproduct op een temperatuur van ten hoogste - 9 °C worden gebracht. Zelfs indien het daarna wordt ingevroren bij een temperatuur van - 18 °C, moet hele vis die aanvankelijk in pekel is ingevroren bij een temperatuur van ten hoogste - 9 °C, bestemd zijn voor de conservenindustrie. De pekel mag voor de vis geen bron van verontreiniging zijn.
Hoofdstuk II. Voorschriften bij en na het aanlanden
1
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die verantwoordelijk zijn voor het lossen en het aanlanden van visserijproducten moeten:
- a)
erop toezien dat de voorzieningen voor het lossen en aanlanden die in contact komen met de visserijproducten bestaan uit materiaal dat gemakkelijk kan worden gereinigd en ontsmet en dat deze voorzieningen in een goede staat van onderhoud verkeren en schoon zijn,
en
- b)
verontreiniging van visserijproducten bij het lossen en aanlanden voorkomen, met name door:
- i)
ervoor te zorgen dat het lossen en het aanlanden snel geschieden;
- ii)
de visserijproducten onverwijld in een beschermde omgeving onder te brengen bij de in hoofdstuk VII gespecificeerde temperatuur,
en
- iii)
geen voorzieningen te gebruiken en geen behandelingen uit te voeren die de eetbare delen van de visserijproducten onnodig kunnen aantasten.
2
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die verantwoordelijk zijn voor afslagen en groothandelsmarkten, of gedeelten daarvan, waar visserijproducten met het oog op verkoop worden uitgestald, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften voldaan wordt:
- a)
- i)
Zij moeten beschikken over afsluitbare voorzieningen voor de gekoelde opslag van aangehouden visserijproducten, en aparte afsluitbare voorzieningen voor de opslag van voor menselijke consumptie ongeschikt verklaarde visserijproducten.
- ii)
Indien de bevoegde autoriteit dit verlangt, moet er een afsluitbare voorziening of, waar nodig, een apart lokaal met een adequate uitrusting beschikbaar zijn die uitsluitend door de bevoegde autoriteit mag worden gebruikt.
- b)
Wanneer er visserijproducten worden uitgestald of opgeslagen:
- i)
mogen de lokalen niet voor andere doeleinden worden gebruikt;
- ii)
mogen voertuigen waarvan de uitlaatgassen een negatieve invloed kunnen hebben op de kwaliteit van de visserijproducten geen toegang hebben tot de lokalen;
- iii)
mogen personen die toegang hebben tot de lokalen geen andere dieren binnenbrengen,
en
- iv)
moeten de lokalen goed verlicht zijn om officiële controles te vergemakkelijken.
3
Wanneer koeling aan boord van het vaartuig niet mogelijk is, moeten verse visserijproducten, tenzij zij levend worden bewaard, zo snel mogelijk na het aanlanden worden gekoeld en worden opgeslagen bij een temperatuur welke die van smeltend ijs benadert.
4
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven werken samen met de relevante bevoegde autoriteiten, zodat deze overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004 de officiële controles kunnen uitvoeren, in het bijzonder wat betreft de procedures voor de kennisgeving van het aanlanden van visserijproducten die nodig worden geacht door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan het vissersvaartuig de vlag voert of door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de visserijproducten aan land worden gebracht.
Hoofdstuk III. Voorschriften voor inrichtingen, inclusief vaartuigen, waar visserijproducten worden gehanteerd
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat in inrichtingen waar visserijproducten worden gehanteerd wordt voldaan aan de volgende voorschriften, voorzover die toepasselijk zijn.
A. Voorschriften voor verse visserijproducten
1
Hele en gestripte verse visserijproducten mogen aan boord van het vaartuig in gekoeld water vervoerd en opgeslagen worden. Zij mogen ook na het aanlanden verder vervoerd worden in gekoeld water, ook vanaf aquacultuurbedrijven, tot aan de inrichting op het vasteland waar een andere activiteit dan vervoer of sorteren wordt verricht. Wanneer met water en ijs gevulde bakken van drielagig polyethyleen worden gebruikt, mogen de hele en gestripte verse visserijproducten worden vervoerd na aankomst in de inrichting op het vasteland waar een andere activiteit dan vervoer wordt verricht, mits aan de voorschriften van hoofdstuk VIII, punt 1, a), is voldaan.
2
Wanneer gekoelde, onverpakte producten niet onmiddellijk na aankomst in een inrichting aan land worden gedistribueerd, verzonden, bewerkt of verwerkt, moeten zij in een passend lokaal onder ijs worden opgeslagen of, in geval van hele of gestripte verse visserijproducten, in met water en ijs gevulde bakken van drielagig polyethyleen gemaakt van isolerend materiaal.
3
Het ijs moet zo vaak als nodig worden vervangen. Wanneer met water en ijs gevulde bakken van drielagig polyethyleen worden gebruikt, moeten deze schoon en onbeschadigd zijn. Het water moet een temperatuur hebben die zo dicht mogelijk bij 0 °C ligt en alle vissen bedekken. Het gehele wateroppervlak in de bakken moet met ijs bedekt zijn, zodat alle vis zich onder de ijslaag bevindt.
4
Verpakte verse visserijproducten moeten worden gekoeld tot een temperatuur welke die van smeltend ijs benadert.
5
Bij bewerkingen zoals koppen en strippen moet de nodige hygiëne in acht worden genomen. Wanneer strippen vanuit technisch en commercieel oogpunt mogelijk is, moet dit zo snel mogelijk na het vangen of het lossen geschieden. De producten moeten onmiddellijk na deze bewerkingen grondig worden gewassen.
6
Bewerkingen zoals fileren en in moten verdelen dienen op zodanige wijze te worden uitgevoerd dat verontreiniging of bevuiling van de filets en de moten wordt voorkomen. Filets en moten mogen niet langer op de werktafel blijven dan nodig is voor de bewerking. Filets en moten moeten in een onmiddellijke verpakking worden geplaatst en, indien nodig, worden verpakt, en moeten zo spoedig mogelijk na de bewerking worden gekoeld.
7
De voor de verzending of opslag van onverpakte bewerkte verse, onder ijs bewaarde visserijproducten gebruikte bakken moeten op zodanige wijze vervaardigd zijn dat gewaarborgd is dat het smeltwater wordt afgevloeid en niet in contact met visserijproducten blijft.
B. Voorschriften voor ingevroren producten
Inrichtingen op het vasteland die visserijproducten invriezen of opslaan, moeten beschikken over op de activiteit afgestemde installaties die in overeenstemming zijn met de voorschriften voor vriesvaartuigen in sectie VIII, hoofdstuk I, deel I, onderdeel C, punten 1 en 2.
C. Voorschriften voor mechanische gescheiden visserijproducten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die mechanisch gescheiden visserijproducten vervaardigen, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de volgende voorschriften.
- 1.
De gebruikte grondstoffen moeten voldoen aan de volgende voorschriften.
- a)
Voor de productie van mechanisch gescheiden visserijproducten mogen alleen hele vissen en de na het fileren overblijvende graten worden gebruikt.
- b)
De grondstoffen mogen geen ingewanden bevatten.
- 2.
Het vervaardigingsprocédé moet voldoen aan de volgende voorschriften.
- a)
Het mechanisch van de graten scheiden moet zo snel mogelijk na het fileren plaatsvinden.
- b)
Indien de hele vis wordt gebruikt, moet die vooraf worden gestript en gewassen.
- c)
De mechanisch gescheiden visserijproducten moeten zo spoedig mogelijk na de productie worden ingevroren of worden verwerkt in een product dat bestemd is om te worden ingevroren of een stabiliserende behandeling te ondergaan.
D. Voorschriften met betrekking tot parasieten
1
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die de volgende visserijproducten op basis van vinvis of koppotige weekdieren in de handel brengen:
- a)
visserijproducten bestemd om rauw te worden verbruikt, of
- b)
gemarineerde, gezouten en alle andere behandelde visserijproducten, indien de behandeling niet volstaat om de levensvatbare parasiet te doden,
moeten erop toezien dat het rauwe materiaal of het eindproduct een vriesbehandeling ondergaat om de levensvatbare parasieten te doden die een gevaar voor de gezondheid van de consument kunnen opleveren.
2
Voor andere parasieten dan trematoden moet bij de vriesbehandeling de temperatuur in alle delen van het product worden verlaagd tot ten minste:
- a)
− 20 °C gedurende ten minste 24 uur, of
- b)
− 35 °C gedurende ten minste 15 uur.
3
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven hoeven de in punt 1 bedoelde vriesbehandeling niet uit te voeren voor visserijproducten:
- a)
die voor verbruik een warmtebehandeling hebben ondergaan of bestemd zijn te ondergaan die de levensvatbare parasiet doodt. In het geval van andere parasieten dan trematoden wordt het product verwarmd tot een kerntemperatuur van 60 °C of meer gedurende ten minste één minuut;
- b)
die lang genoeg als bevroren visserijproducten zijn bewaard om de levensvatbare parasieten te doden;
- c)
afkomstig uit de wilde vangst, mits:
- i)
er epidemiologische gegevens beschikbaar zijn waaruit blijkt dat de visgronden van oorsprong geen gevaar voor de gezondheid opleveren wat de aanwezigheid van parasieten betreft, en
- ii)
de bevoegde autoriteit zulks toestaat;
- d)
die afkomstig zijn uit de visteelt, gekweekt zijn uit embryo's en die uitsluitend voeder hebben gekregen dat geen levensvatbare parasieten bevat die een gevaar voor de gezondheid opleveren, en indien aan een van de volgende vereisten wordt voldaan:
- i)
ze zijn uitsluitend gekweekt in een omgeving die vrij is van levensvatbare parasieten, of
- ii)
de exploitant van het levensmiddelenbedrijf controleert aan de hand van door de bevoegde autoriteit goedgekeurde procedures of de visserijproducten geen gevaar voor de gezondheid opleveren wat de aanwezigheid van levenvatbare parasieten betreft.
4
a)
Behalve bij levering aan de eindverbruiker moeten de in punt 1 bedoelde visserijproducten, wanneer ze in de handel worden gebracht, vergezeld gaan van een door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die de vriesbehandeling heeft uitgevoerd, afgegeven document waarin het soort vriesbehandeling dat de producten hebben ondergaan is aangegeven.
b)
Alvorens de in de punt 3, onder c) en d), bedoelde visserijproducten in de handel te brengen die geen vriesbehandeling hebben ondergaan of die niet bestemd zijn om voor verbruik een behandeling te ondergaan die levensvatbare parasieten doodt die een gevaar voor de gezondheid opleveren, moet een exploitant van een levensmiddelenbedrijf erop toezien dat de visserijproducten afkomstig zijn van een visgrond of uit een viskwekerij die voldoet aan de in een of beide van die punten genoemde specifieke voorwaarden. Aan dit voorschrift kan worden voldaan door middel van informatie in het handelsdocument of door andere informatie die bij de visserijproducten wordt verstrekt.
Hoofdstuk IV. Voorschriften voor bepaalde verwerkte visserijproducten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat in inrichtingen waar bepaalde visserijproducten worden gehanteerd, wordt voldaan aan de onderstaande voorschriften.
A. Voorschriften voor het koken van schaal- en weekdieren
1
Na het koken moeten de producten snel worden afgekoeld. Als geen andere conserveringsmethoden worden gebruikt, moet de afkoeling worden voortgezet totdat een temperatuur is bereikt welke die van smeltend ijs benadert.
2
De schalen en schelpen moeten op hygiënische wijze worden verwijderd, waarbij verontreiniging van het product moet worden voorkomen. Als dit met de hand gebeurt, moet het personeel de handen zeer zorgvuldig wassen.
3
Na het verwijderen van schalen of schelpen moeten de gekookte producten onmiddellijk worden ingevroren, of zo snel mogelijk worden gekoeld tot de in hoofdstuk VII vermelde temperatuur.
B. Voorschriften voor visolie bestemd voor menselijke consumptie
1
De grondstoffen voor de bereiding van visolie voor menselijke consumptie moeten:
- a)
afkomstig zijn van inrichtingen, inclusief vaartuigen, die erkend of geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 of overeenkomstig deze verordening;
- b)
zijn afgeleid van visserijproducten die geschikt zijn voor menselijke consumptie en voldoen aan de bepalingen van deze sectie;
- c)
onder hygiënische omstandigheden worden vervoerd en opgeslagen;
- d)
zo spoedig mogelijk worden gekoeld en op de in hoofdstuk VII vermelde temperaturen worden gehouden.
In afwijking van punt 1, onder d), mag de exploitant van het levensmiddelenbedrijf afzien van de koeling van de visserijproducten, wanneer visserijproducten in gehele staat direct worden gebruikt voor de bereiding van visolie voor menselijke consumptie en de grondstoffen binnen 36 uur na het laden worden verwerkt, mits aan de versheidscriteria wordt voldaan en de totale vluchtige-basestikstof (TVB-N)-waarde van de onverwerkte visserijproducten de in punt 1 van hoofdstuk I van sectie II van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie (9) vastgestelde grenswaarden niet overschrijdt.
2
Het productieproces voor visolie moet ervoor zorgen dat alle voor de productie van ruwe visolie bestemde grondstoffen worden onderworpen aan een behandeling die zo nodig verwarming, persing, scheiding, centrifugering, verwerking, raffinage en zuivering omvat, voordat de visolie voor de eindconsument in de handel wordt gebracht.
3
Mits de grondstoffen en het productieproces voldoen aan de voorschriften die van toepassing zijn op voor menselijke consumptie bestemde visolie, mag een exploitant van een levensmiddelenbedrijf zowel voor menselijke consumptie bestemde visolie als niet voor menselijke consumptie bestemde visolie en vismeel in dezelfde inrichting produceren en opslaan.
4
In afwachting van de vaststelling van specifieke communautaire wetgeving moeten de exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen voor de naleving van de nationale voorschriften voor visolie die voor de eindconsument in de handel wordt gebracht.
Hoofdstuk V. Gezondheidsnormen voor visserijproducten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat visserijproducten die voor menselijke consumptie in de handel worden gebracht, naargelang van de aard van het product of de soort, niet alleen voldoen aan de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 aangenomen microbiologische criteria, maar ook aan de normen van dit hoofdstuk. De voorschriften van de delen B en D zijn niet van toepassing op visserijproducten in gehele staat die direct worden gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemde visolie.
A. Organoleptische eigenschappen van visserijproducten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten een organoleptisch onderzoek van de visserijproducten uitvoeren. Daarbij moet er met name op worden toegezien dat de visserijproducten voldoen aan alle versheidsnormen.
B. Histamine
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat de grenswaarden voor histamine niet worden overschreden.
C. Totale vluchtige basestikstof
Onverwerkte visserijproducten mogen niet in de handel worden gebracht indien uit chemische tests is gebleken dat de maximumwaarden voor TVB-N of TMA-N zijn overschreden.
D. Parasieten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat vis en visserijproducten, voordat zij in de handel worden gebracht, zijn onderworpen aan een visuele controle ter opsporing van zichtbare parasieten. Duidelijk met parasieten verontreinigde visserijproducten mogen zij niet in de handel brengen voor menselijke consumptie.
E. Voor de volksgezondheid schadelijke toxines
- 1.
Visserijproducten afkomstig van giftige vis van de volgende families mogen niet in de handel worden gebracht: Tetraodontidae, Molidae, Diodontidae en Canthigasteridae.
Verse, bereide, ingevroren en verwerkte visserijproducten van de familie Gempylidae, met name Ruvettus pretiosus en Lepidocybium flavobrunneum, mogen uitsluitend in een onmiddellijke verpakking of verpakking in de handel worden gebracht en moeten een etiket dragen met de nodige consumenteninformatie over de bereidingswijze en het risico van de aanwezigheid van stoffen die maag- en darmklachten kunnen veroorzaken.
Op het etiket moet naast de gewone naam ook de wetenschappelijke naam van de visserijproducten worden vermeld.
- 2.
Visserijproducten die biotoxines, zoals ciguatoxine of spierverlammende toxines bevatten, mogen niet in de handel worden gebracht. Visserijproducten op basis van tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen mogen wel in de handel worden gebracht, indien zij geproduceerd zijn overeenkomstig sectie VII en voldoen aan de in hoofdstuk V, punt 2, van die sectie vastgestelde normen.
Hoofdstuk VI. Onmiddellijke verpakking en verpakking van visserijproducten
1
De recipiënten waarin verse visserijproducten onder ijs worden bewaard, moeten waterbestendig zijn en zodanig geconstrueerd zijn dat het smeltwater niet in contact met de producten blijft.
2
Bevroren blokken die geproduceerd zijn aan boord van vaartuigen moeten van een adequate onmiddellijke verpakking worden voorzien voordat zij aan land worden gebracht.
3
Wanneer visserijproducten aan boord van het vaartuig van een onmiddellijke verpakking worden voorzien, zien de exploitanten van levensmiddelenbedrijven erop toe dat het materiaal voor onmiddellijke verpakking:
- a)
geen bron van besmetting vormt;
- b)
op zodanige wijze wordt opgeslagen dat het niet kan worden verontreinigd;
- c)
indien het bestemd is voor hergebruik, gemakkelijk kan worden schoongemaakt en, indien nodig, ontsmet.
Hoofdstuk VII. Opslag van visserijproducten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die visserijproducten opslaan, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
- 1.
Verse visserijproducten, ontdooide onverwerkte visserijproducten en gekookte en gekoelde producten van schaal- en weekdieren moeten op een temperatuur welke die van smeltend ijs benadert, worden gehouden.
- 2.
Ingevroren visserijproducten moeten op een temperatuur van ten hoogste – 18 °C in alle delen van het product worden gehouden; hele in pekel ingevroren vissen die voor de vervaardiging van conserven bestemd zijn, mogen echter worden bewaard bij een temperatuur van ten hoogste – 9 °C.
- 3.
Levend bewaarde visserijproducten moeten worden bewaard bij een temperatuur en op een manier die de voedselveiligheid of de houdbaarheid ervan niet aantast.
- 4.
Wanneer verse visserijproducten, ontdooide onverwerkte visserijproducten of verwerkte visserijproducten een temperatuur lager dan die van smeltend ijs moeten hebben om het gebruik mogelijk te maken van machines die visserijproducten snijden of versnijden, mogen zij zo kort mogelijk en in ieder geval niet langer dan 96 uur op een dergelijke technisch vereiste temperatuur worden gehouden. Opslag en vervoer bij die temperatuur zijn niet toegestaan.
Wanneer ingevroren visserijproducten een temperatuur van meer dan -18 °C moeten hebben om het gebruik mogelijk te maken van machines die visserijproducten snijden of versnijden, mogen zij zo kort mogelijk en in ieder geval niet langer dan 96 uur op een dergelijke technisch vereiste temperatuur worden gehouden. Opslag en vervoer bij die temperatuur zijn niet toegestaan.
Hoofdstuk VIII. Vervoer van visserijproducten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die visserijproducten vervoeren, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de volgende voorschriften.
- 1.
Visserijproducten moeten tijdens het vervoer op de vereiste temperatuur worden gehouden. In het bijzonder geldt het volgende:
- a)
verse visserijproducten, ontdooide onverwerkte visserijproducten en gekookte en gekoelde producten van schaal- en weekdieren moeten op een temperatuur welke die van smeltend ijs benadert, worden gehouden. Wanneer met water en ijs gevulde bakken van drielagig polyethyleen worden gebruikt voor het vervoer van hele en gestripte verse visserijproducten, moet ijs aanwezig zijn tijdens de volledige duur van de opslag en het vervoer, die bij een gecontroleerde temperatuur moeten plaatsvinden. Het vervoer en de opslag van hele en gestripte verse visserijproducten in met water en ijs gevulde bakken van drielagig polyethyleen mag niet langer dan drie dagen duren;
- b)
ingevroren visserijproducten, met uitzondering van oorspronkelijk in pekel ingevroren hele vissen die voor de vervaardiging van conserven bestemd zijn, moeten tijdens het vervoer op een constante temperatuur van ten hoogste −18 °C in alle delen van het product worden gehouden met eventuele korte schommelingen naar boven van maximaal 3 °C.
- c)
indien het superkoelingsproces wordt gebruikt voor het vervoer van verse visserijproducten, is het vervoer in bakken zonder ijs toegestaan op voorwaarde dat op die bakken duidelijk wordt aangeven dat zij supergekoelde visserijproducten bevatten. Tijdens het vervoer moeten supergekoelde visserijproducten voldoen aan de temperatuurvereisten, en moet een temperatuur tussen −0,5 en −2 °C in de kern van het product worden gehandhaafd. Het vervoer en de opslag van supergekoelde visserijproducten mag niet langer duren dan vijf dagen.
- 2.
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven behoeven niet aan punt 1, onder b), te voldoen wanneer ingevroren visserijproducten van een koelhuis naar een erkende inrichting worden gevoerd om er bij aankomst te worden ontdooid met het oog op een bewerking en/of verwerking, indien de reisduur kort is en de bevoegde autoriteit zulks toestaat.
- 3.
Indien de visserijproducten onder ijs worden bewaard, moet ervoor worden gezorgd dat het smeltwater niet in contact blijft met de producten.
- 4.
Visserijproducten die bestemd zijn om levend in de handel te worden gebracht, moeten onder zodanige omstandigheden worden vervoerd dat de voedselveiligheid of de houdbaarheid ervan niet worden aangetast.
Sectie IX. Rauwe melk, colostrum, zuivelproducten en producten op basis van colostrum
In deze sectie wordt verstaan onder:
- 1.
‘Colostrum’: de vloeistof die gedurende drie à vijf dagen na het werpen wordt uitgescheiden door de melkklieren van melkproducerende dieren, rijk is aan antilichamen en mineralen en voorafgaat aan de productie van rauwe melk.
- 2.
‘Producten op basis van colostrum’: verwerkte producten die zijn verkregen door verwerking van colostrum of door verdere verwerking van dergelijke verwerkte producten.
Hoofdstuk I. Rauwe melk en colostrum — primaire productie
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die rauwe melk en colostrum produceren of ophalen, moeten ervoor zorgen dat aan de voorschriften van dit hoofdstuk wordt voldaan.
I. Gezondheidsvoorschriften voor de productie van rauwe melk en colostrum
1
Rauwe melk en colostrum moeten afkomstig zijn van dieren:
- a)
die geen symptomen vertonen van een besmettelijke ziekte die via melk en colostrum op de mens kan worden overgebracht;
- b)
die in een goede algemene gezondheidstoestand verkeren, geen ziekteverschijnselen vertonen die in besmetting van de melk en het colostrum zouden kunnen resulteren en, in het bijzonder, niet lijden aan aandoeningen van de voortplantingsorganen waarbij afscheiding plaatsvindt, aan darmontsteking waarbij diarree en koorts optreden of aan een zichtbare uierontsteking;
- c)
die geen uierlaesies vertonen waardoor de melk en het colostrum kunnen worden aangetast;
- d)
waaraan geen verboden stoffen of producten zijn toegediend en die geen illegale behandeling in de zin van Richtlijn 96/23/EG hebben ondergaan;
- e)
waarbij in het geval van toediening van toegestane stoffen of producten de daarvoor voorgeschreven wachttijd in acht is genomen.
2
a)
Met name met betrekking tot brucellose moeten rauwe melk en colostrum afkomstig zijn van:
- i)
koeien of buffelkoeien die behoren tot een beslag dat brucellosevrij of officieel brucellosevrij is in de zin van Richtlijn 64/432/EEG(10);
- ii)
schapen of geiten die behoren tot een officieel brucellosevrij of brucellosevrij bedrijf in de zin van Richtlijn 91/68/EEG(11); of
- iii)
vrouwelijke dieren van andere soorten die, voor soorten die vatbaar zijn voor brucellose, behoren tot beslagen die regelmatig op deze ziekte worden gecontroleerd in het kader van een door de bevoegde autoriteit erkend controleprogramma.
b)
Met betrekking tot tuberculose moeten rauwe melk en colostrum afkomstig zijn van:
- i)
koeien of buffelkoeien die behoren tot een beslag dat officieel tuberculosevrij is in de zin van Richtlijn 64/432/EEG; of
- ii)
vrouwelijke dieren van andere soorten die, voor soorten die vatbaar zijn voor tuberculose, behoren tot beslagen die regelmatig op deze ziekte worden gecontroleerd in het kader van een door de bevoegde autoriteit erkend controleprogramma.
c)
Indien op een bedrijf naast runderen ook geiten worden gehouden, moeten ook de geiten op tuberculose worden onderzocht en getest.
3
Rauwe melk of colostrum van dieren die niet aan de voorschriften van punt 2 voldoet, mag echter met toestemming van de bevoegde autoriteit worden gebruikt:
- a)
in het geval van koeien, buffelkoeien, schapen of geiten of vrouwelijke dieren van andere soorten die niet positief hebben gereageerd op een tuberculose- of een brucellosetest en geen symptomen van deze ziekten vertonen, en in het geval van schapen of geiten die in het kader van een goedgekeurd uitroeiingsprogramma tegen brucellose zijn gevaccineerd en geen symptomen van die ziekte vertonen, nadat het product een warmtebehandeling heeft ondergaan die volstaat om, in voorkomend geval, een negatieve reactie te veroorzaken op een alkalische fosfatasetest. Wanneer de alkalische fosfatasetest niet geschikt is om de doeltreffendheid van de toegepaste warmtebehandeling aan te tonen, zoals situaties waarin rauwe melk is geproduceerd van andere soorten dan runderen of in verschillende fracties wordt gescheiden voorafgaand aan een warmtebehandeling, mogen exploitanten van levensmiddelenbedrijven de bevoegde autoriteit de nodige garanties bieden en registers bijhouden als onderdeel van hun procedures op basis van de beginselen van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP) in overeenstemming met artikel 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004;
- b)
in het geval van schapen of geiten die niet positief hebben gereageerd op een brucellosetest of die in het kader van een goedgekeurd uitroeiingsprogramma tegen brucellose zijn gevaccineerd en geen symptomen van die ziekte vertonen, voor de vervaardiging van kaas met een rijpingsperiode van ten minste twee maanden.
- c)
in het geval van vrouwelijke dieren van andere soorten die niet positief hebben gereageerd op een tuberculose- of een brucellosetest en geen symptomen van die ziekten vertonen, maar behoren tot een beslag waarbij brucellose of tuberculose is geconstateerd bij de in punt 2, onder a) iii), of b) ii), bedoelde controles, mits de melk is behandeld om de veiligheid ervan te garanderen.
4
Rauwe melk en colostrum van dieren die niet voldoen aan de desbetreffende voorschriften van de punten 1, 2 en 3, in het bijzonder dieren die individueel positief hebben gereageerd op de preventieve tuberculose- of brucellosetest als bedoeld in Richtlijn 64/432/EEG en Richtlijn 91/68/EEG, mogen niet voor menselijke consumptie worden gebruikt.
5
Dieren die besmet zijn of waarvan vermoed wordt dat zij besmet zijn met een van de in de punten 1 en 2 vermelde ziekten, moeten op doeltreffende wijze worden geïsoleerd om negatieve gevolgen voor de melk en het colostrum van andere dieren te voorkomen.
II. Hygiëne op melk- en colostrumproductiebedrijven
A. Voorschriften inzake lokalen en uitrusting
1
Melkinstallaties en lokalen waar melk en colostrum worden opgeslagen, gehanteerd of gekoeld, moeten zo zijn gelegen en gebouwd dat het risico van verontreiniging van de melk en het colostrum zoveel mogelijk wordt beperkt.
2
Lokalen waar melk en colostrum worden opgeslagen, moeten beschermd zijn tegen ongedierte, goed zijn afgescheiden van lokalen waar dieren worden ondergebracht en, indien nodig om aan de voorschriften van punt B te voldoen, voorzien zijn van adequate koelapparatuur.
3
Oppervlakken van uitrusting die bestemd zijn om met melk en colostrum in contact te komen (gereedschap, recipiënten, tanks enz. die bestemd zijn voor melken, ophalen of vervoer), moeten gemakkelijk te reinigen en zo nodig te ontsmetten zijn en goed worden onderhouden. Dat houdt in dat glad, afwasbaar en niet-toxisch materiaal wordt gebruikt.
4
Na gebruik moeten dergelijke oppervlakken gereinigd en zo nodig ontsmet worden. Na elke rit of, indien het tijdsverloop tussen lossen en opnieuw laden zeer kort is, na elke reeks ritten, maar in elk geval ten minste één maal per dag, moeten de recipiënten en tanks die worden gebruikt voor het vervoer van melk en colostrum worden gereinigd en op passende wijze worden ontsmet alvorens zij opnieuw worden gebruikt.
B. Hygiëne bij het melken, het ophalen en het vervoer
1
Het melken moet onder hygiënische omstandigheden worden verricht, en er moet in het bijzonder op worden toegezien dat:
- a)
voordat met het melken wordt begonnen, de tepels, de uier en de nabijgelegen delen schoon zijn;
- b)
de melk en het colostrum van elk dier op de aanwezigheid van abnormale organoleptische of fysisch-chemische eigenschappen worden gecontroleerd, hetzij door de melker, hetzij op een wijze die gelijkwaardige resultaten oplevert, en dat melk en colostrum met dergelijke eigenschappen niet voor menselijke consumptie worden gebruikt;
- c)
melk en colostrum van dieren met klinische symptomen van een uierziekte niet voor menselijke consumptie worden gebruikt, behoudens volgens de instructies van een dierenarts;
- d)
dieren die een behandeling hebben ondergaan waardoor residuen van geneesmiddelen in de melk en het colostrum kunnen terechtkomen, kunnen worden opgespoord, en dat melk en colostrum van deze dieren die vóór het verstrijken van de voorgeschreven wachttijd zijn verkregen, niet voor menselijke consumptie wordt gebruikt; en
- e)
speendippers of sprays uitsluitend worden gebruikt na erkenning of registratie volgens de procedures van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (12);
- f)
colostrum afzonderlijk wordt afgemolken en niet met rauwe melk wordt gemengd.
2
Na het melken moeten de melk en het colostrum onmiddellijk worden opgeslagen in een schoon lokaal dat is ontworpen en uitgerust om verontreiniging te voorkomen.
- a)
Melk moet onmiddellijk tot ten hoogste 8 °C worden gekoeld indien deze dagelijks wordt opgehaald en tot ten hoogste 6 °C indien dat niet het geval is.
- b)
Colostrum moet afzonderlijk worden opgeslagen en hetzij onmiddellijk tot ten hoogste 8 °C worden gekoeld indien het dagelijks wordt opgehaald en tot ten hoogste 6 °C indien dat niet het geval is, hetzij worden ingevroren.
3
Tijdens het vervoer moet de koudeketen in stand worden gehouden en bij aankomst in de inrichting van bestemming mag de temperatuur van de melk en het colostrum ten hoogste 10 °C bedragen.
4
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven hoeven niet te voldoen aan de temperatuurvoorschriften in de punten 2 en 3 mits de melk voldoet aan de in deel III vastgestelde criteria en mits:
- a)
de melk binnen twee uur na het melken wordt verwerkt; of
- b)
een hogere temperatuur noodzakelijk is om technologische redenen in verband met de vervaardiging van sommige zuivelproducten en de bevoegde autoriteit dit toestaat.
C. Hygiëne van het personeel
1
Personen die rauwe melk en colostrum afmelken en/of hanteren, moeten aangepaste schone kleding dragen.
2
Melkers moeten een zeer goede persoonlijke hygiëne in acht nemen. Dicht bij de melkplaats moeten geschikte voorzieningen aanwezig zijn om de personen die rauwe melk en colostrum afmelken en/ of hanteren, de gelegenheid te geven hun handen en armen te wassen.
III. Criteria voor rauwe melk en colostrum
1
a)
Voor rauwe melk gelden, in afwachting van de vaststelling van normen in het kader van een meer specifieke regelgeving inzake de kwaliteit van melk en zuivelproducten, de volgende criteria.
b)
Voor colostrum gelden, in afwachting van de vaststelling van specifieke communautaire wetgeving, de nationale criteria voor het kiemgetal, het aantal somatische cellen en antibioticaresiduen.
2
Een representatief aantal steekproefsgewijs genomen monsters van bij melkproductiebedrijven opgehaalde rauwe melk en colostrum moet worden gecontroleerd om na te gaan of de rauwe melk voldoet aan de punten 3 en 4 en of het colostrum voldoet aan de in punt 1, onder b), bedoelde nationale criteria. De controles kunnen worden uitgevoerd door of namens:
- a)
de exploitant van het levensmiddelenbedrijf dat de melk produceert;
- b)
de exploitant van het levensmiddelenbedrijf dat de melk ophaalt of verwerkt;
- c)
een groep exploitanten van levensmiddelenbedrijven; of
- d)
in het kader van de nationale of regionale controleregeling.
3
a)
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten procedures toepassen om ervoor te zorgen dat rauwe melk voldoet aan de volgende criteria:
- i)
voor rauwe koemelk:
Kiemgetal bij 30 °C (per ml)
≤ 100 000 (1)
Aantal somatische cellen (per ml)
≤ 400 000 (2)
- ii)
voor rauwe melk van andere diersoorten:
Kiemgetal bij 30 °C (per ml)
≤ 1 500 000 (1)
b)
Indien rauwe melk van andere dieren dan koeien bestemd is voor de vervaardiging van producten met rauwe melk volgens een procedé zonder warmtebehandeling, moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de gebruikte rauwe melk aan het volgende criterium voldoet:
Kiemgetal bij 30 °C (per ml) | ≤ 500 000 (1) |
4
Onverminderd Richtlijn 96/23/EG moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven procedures toepassen om ervoor te zorgen dat rauwe melk niet in de handel wordt gebracht indien:
- a)
deze een gehalte aan antibioticaresiduen bevat dat de bij Verordening (EEG) nr. 2377/90(13) toegestane gehalten voor één van de in de bijlagen I en III bij die verordening genoemde stoffen overschrijdt; of
- b)
het gecombineerde totaal van antibioticaresiduen hoger is dan een toegestane maximumwaarde.
5
Indien rauwe melk niet in overeenstemming is met punt 3 of 4 moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven de bevoegde autoriteit daarvan in kennis stellen en corrigerende maatregelen treffen.
Hoofdstuk II. Voorschriften voor zuivelproducten en producten op basis van colostrum
I. Temperatuurvoorschriften
1
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat na ontvangst in een verwerkende inrichting:
- a)
melk snel wordt gekoeld tot ten hoogste 6 °C;
- b)
colostrum snel wordt gekoeld tot ten hoogste 6 °C of wordt ingevroren;
en dat melk en colostrum bij die temperatuur worden bewaard totdat zij worden verwerkt.
2
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen melk en colostrum echter bij een hogere temperatuur bewaren mits:
- a)
met de verwerking wordt begonnen onmiddellijk na het melken of binnen vier uur na ontvangst in de verwerkende inrichting; of
- b)
de bevoegde autoriteit een hogere temperatuur toestaat om technische redenen met betrekking tot de vervaardiging van bepaalde zuivelproducten of producten op basis van colostrum.
II. Voorschriften voor warmtebehandeling
1
Wanneer rauwe melk, colostrum, zuivelproducten of producten op basis van colostrum een warmtebehandeling ondergaan, zien exploitanten van levensmiddelenbedrijven erop toe dat daarbij wordt voldaan aan de voorschriften van hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004. Met name zien zij erop toe dat bij de volgende processen aan de volgende specificaties wordt voldaan.
- a)
Pasteurisatie wordt verricht door een behandeling die bestaat uit:
- i)
een hoge temperatuur gedurende korte tijd: ten minste 72 °C gedurende 15 seconden;
- ii)
een lage temperatuur gedurende lange tijd: ten minste 63 °C gedurende 30 minuten, of
- iii)
met een andere combinatie van temperatuur en tijd die een gelijkwaardig effect geeft.
De in de punten i), ii) en iii), bedoelde behandeling moet ervoor worden gezorgd dat de producten onmiddellijk na deze behandeling in voorkomend geval negatief reageren op een alkalische fosfatasetest. Wanneer de alkalische fosfatasetest niet geschikt is om de doeltreffendheid van de pasteurisatie aan te tonen, zoals situaties waarin producten afkomstig zijn van andere soorten dan runderen of in verschillende fracties worden gescheiden voorafgaand aan pasteurisatie, mogen exploitanten van levensmiddelenbedrijven de bevoegde autoriteit de nodige garanties bieden en registers bijhouden als onderdeel van hun procedures op basis van de beginselen van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP) in overeenstemming met artikel 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004.
- b)
Ultrahogetemperatuur (UHT)-behandeling wordt verricht door een behandeling:
- i)
bestaande uit een ononderbroken verhitting tot een hoge temperatuur gedurende korte tijd (ten minste 135 °C gedurende voldoende lange tijd), zodat er geen levensvatbare micro-organismen of sporen in het behandelde product kunnen groeien wanneer het bij omgevingstemperatuur in een aseptische, gesloten recipiënt wordt bewaard; en
- ii)
die voldoende is om ervoor te zorgen dat de producten microbiologisch stabiel blijven na een incubatie gedurende 15 dagen bij 30 °C in gesloten recipiënten, een incubatie gedurende 7 dagen bij 55 °C in gesloten recipiënten of een andere methode die aantoont dat de nodige warmtebehandeling is verricht.
2
Wanneer wordt overwogen rauwe melk en colostrum aan een warmtebehandeling te onderwerpen, moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven:
- a)
rekening houden met de procedures die zijn ontwikkeld volgens de HACCP-beginselen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004, en
- b)
voldoen aan alle voorschriften die de bevoegde autoriteit in dit verband kan opleggen bij de erkenning van inrichtingen of de uitvoering van controles overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004.
III. Criteria voor rauwe koemelk
1
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zuivelproducten vervaardigen, moeten procedures toepassen om ervoor te zorgen dat onmiddellijk voor de warmtebehandeling en als de termijn voor aanvaarding die bepaald is in de op HACCP gebaseerde procedures wordt overschreden:
- a)
rauwe koemelk die bij de bereiding van zuivelproducten gebruikt wordt, een kiemgetal bij 30 °C heeft van minder dan 300 000 per ml; en
- b)
warmtebehandelde koemelk die bij de bereiding van zuivelproducten gebruikt wordt, een kiemgetal bij 30 °C heeft van minder dan 100 000 per ml.
2
Indien melk niet voldoet aan de criteria van punt 1 moet de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de bevoegde autoriteit daarvan in kennis stellen en corrigerende maatregelen treffen.
Hoofdstuk III. Onmiddellijke verpakking en verpakking
De consumentenverpakkingen moeten in de inrichting waar de laatste warmtebehandeling van vloeibare zuivelproducten en producten op basis van colostrum plaatsvindt, onmiddellijk na het vullen worden gesloten met een sluiting die besmetting voorkomt. Het sluitingssysteem moet zo zijn ontworpen dat na opening het bewijs van opening duidelijk zichtbaar en gemakkelijk controleerbaar blijft.
Hoofdstuk IV. Etikettering
1
In aanvulling op de voorschriften van Richtlijn 2000/13/EG moet, uitgezonderd in de gevallen als bedoeld in artikel 13, leden 4 en 5, van die richtlijn bedoelde gevallen, op het etiket duidelijk het volgende voorkomen:
- a)
in het geval van rauwe melk bestemd voor rechtstreekse menselijke consumptie, de vermelding ‘rauwe melk’;
- b)
in het geval van met rauwe melk bereide producten waarvan het fabricageprocedé noch een warmtebehandeling, noch een fysische of chemische behandeling omvat, de vermelding ‘bereid met rauwe melk’;
- c)
in het geval van colostrum, de vermelding ‘colostrum’;
- d)
in het geval van met colostrum bereide producten, de vermelding ‘bereid met colostrum’.
2
De voorschriften van punt 1 zijn van toepassing op producten bestemd voor de detailhandel. De term ‘etikettering’ omvat verpakkingen, documenten, briefjes, etiketten, ringen en banden die deze producten vergezellen of er betrekking op hebben.
Hoofdstuk V. Identificatiemerken
In afwijking van de voorschriften van bijlage II, sectie I, is het toegestaan dat:
- 1.
het identificatiemerk, in plaats van het erkenningsnummer van de inrichting te vermelden, verwijst naar de plaats op de onmiddellijke verpakking of de verpakking waar het erkenningsnummer van de inrichting is aangegeven;
- 2.
het identificatiemerk van flessen die kunnen worden hergebruikt, slechts de initialen van het verzendende land en het erkenningsnummer van de inrichting vermeldt.
Sectie X. Eieren en eiproducten
Hoofdstuk I. Eieren
1
Eieren moeten op het bedrijf van de producent en tot op het moment van verkoop aan de consument schoon, droog en vrij van onbedoelde vreemde geuren worden gehouden, en op afdoende wijze worden beschermd tegen schokken en rechtstreeks zonlicht. Het opzettelijk toevoegen van een vreemde geur aan eieren mag niet gericht zijn op het verbergen van een reeds bestaande geur.
2
De eieren moeten tot de verkoop aan de eindconsument worden opgeslagen en vervoerd bij een bij voorkeur constante temperatuur die de meeste garanties biedt voor het behoud van hun hygiënische kwaliteit, tenzij de bevoegde autoriteit nationale temperatuurvoorschriften vaststelt voor voorzieningen voor de opslag van eieren en voor voertuigen die eieren van de ene naar de andere voorziening vervoeren.
3
De eieren moeten uiterlijk 28 dagen na de legdatum aan de consument worden geleverd.
4
Voor eieren van kippen van de soort Gallus gallus wordt de ‘datum van minimale houdbaarheid’ als omschreven in artikel 2, lid 2, punt r), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 vastgesteld op maximaal 28 dagen na de legdatum. Wanneer de legperiode wordt vermeld, wordt deze datum vastgesteld vanaf de eerste dag van die periode.
Hoofdstuk II. Eiproducten
I. Voorschriften voor inrichtingen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen ervoor te zorgen dat inrichtingen voor de bereiding van eiproducten zo worden gebouwd, ingedeeld en uitgerust dat de volgende handelingen van elkaar gescheiden blijven:
- 1.
het wassen, drogen en ontsmetten van vuile eieren, indien dit wordt uitgevoerd;
- 2.
het breken en opvangen van de inhoud van eieren, alsmede het verwijderen van de delen van schalen en vliezen,
en
- 3.
andere dan de in de punten 1 en 2 bedoelde handelingen.
II. Grondstoffen voor de bereiding van eiproducten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen ervoor te zorgen dat grondstoffen voor de bereiding van eiproducten aan de volgende voorschriften voldoen.
- 1.
De schaal van voor de bereiding van eiproducten gebruikte eieren moet volledig ontwikkeld zijn en mag geen gebreken vertonen. Gebarsten eieren mogen echter voor de bereiding van vloeibaar ei of eiproducten worden gebruikt, indien de productie-inrichting of het pakstation de eieren rechtstreeks aan een voor de vervaardiging van vloeibaar ei erkende inrichting of een verwerkingsinrichting levert, waar zij zo snel mogelijk moeten worden gebroken.
- 2.
Vloeibaar ei, verkregen in een daartoe erkende inrichting, mag als grondstof worden gebruikt. Vloeibaar ei moet worden verkregen met inachtneming van de in de punten 1, 2, 3, 4 en 7 van deel III vastgestelde voorschriften.
III. Bijzondere hygiënevoorschriften voor de bereiding van eiproducten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen ervoor te zorgen dat alle handelingen zo worden uitgevoerd dat elke vorm van verontreiniging tijdens de productie, behandeling en opslag van eiproducten wordt voorkomen, met name door ervoor te zorgen dat aan de onderstaande voorschriften wordt voldaan.
- 1.
Eieren mogen niet gebroken worden, tenzij ze schoon en droog zijn.
- 2.
Het breken van de eieren moet zo geschieden dat verontreiniging tot een minimum wordt beperkt, met name door het breken afdoende van de andere handelingen te scheiden. Gebarsten eieren moeten zo spoedig mogelijk worden verwerkt.
- 3.
Andere eieren dan die van kippen, kalkoenen en parelhoenders, moeten afzonderlijk worden behandeld en verwerkt. Alle voorzieningen moeten worden schoongemaakt en ontsmet voordat weer met de verwerking van eieren van kippen, kalkoenen of parelhoenders wordt begonnen.
- 4.
Ei-inhoud mag niet worden verkregen door centrifugering of persing van de eieren, noch door centrifugering van de lege schalen om het resterende eiwit eruit te halen met het oog op menselijke consumptie.
- 5.
Na het breken moeten alle delen van het vloeibaare[lees: vloeibare] ei zo spoedig mogelijk worden verwerkt om elk microbiologisch risico uit te sluiten of tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Een partij die niet op afdoende wijze is verwerkt, mag onverwijld een nieuwe verwerking ondergaan in dezelfde inrichting, mits deze verwerking de partij geschikt maakt voor menselijke consumptie. Indien wordt geconstateerd dat een partij niet geschikt is voor menselijke consumptie, moet deze worden gedenatureerd zodat ze niet voor menselijke consumptie kan worden gebruikt.
- 6.
Voor eiwit dat bestemd is voor de bereiding van gedroogde of gekristalliseerde albumine die vervolgens een warmtebehandeling dient te ondergaan, is geen verwerking vereist.
- 7.
Indien de ei-inhoud niet onmiddellijk na het breken wordt verwerkt, moet het vloeibaar ei bevroren worden of bewaard worden bij een temperatuur van ten hoogste 4 °C. Bewaring bij 4 °C vóór verwerking mag niet langer dan 48 uur duren. Deze voorschriften gelden evenwel niet voor producten die ontsuikerd moeten worden, op voorwaarde dat de ontsuikering zo spoedig mogelijk plaatsvindt.
- 8.
Producten die niet zijn gestabiliseerd om bij kamertemperatuur te worden bewaard, moeten worden afgekoeld tot een temperatuur van ten hoogste 4 °C. Wanneer producten moeten worden bevroren, dient zulks onmiddellijk na verwerking te gebeuren.
IV. Analytische eisen
1
Het gehalte aan 3 OH-boterzuur mag niet hoger zijn dan 10 mg/kg niet-gemodificeerd eiproduct, berekend op de droge stof.
2
Het melkzuurgehalte van grondstoffen voor de productie van eiproducten mag niet hoger zijn dan 1 g/kg, berekend op de droge stof. Voor gefermenteerde producten moet evenwel worden uitgegaan van de waarde die is gemeten vóór het fermentatieproces.
3
De hoeveelheid resten van schalen, vliezen en eventuele andere deeltjes in het eiproduct mag niet groter zijn dan 100 mg per kg eiproduct.
V. Etikettering en het aanbrengen van een identificatiemerk
1
Naast de in bijlage II, sectie I, vastgestelde algemene voorschriften inzake identificatiemerken moeten partijen eiproducten die niet voor de kleinhandel zijn bestemd, maar als ingrediënt voor de bereiding van een ander product worden gebruikt, voorzien zijn van een etiket waarop is aangegeven bij welke temperatuur de eiproducten moeten worden bewaard en hoe lang ze bij die temperatuur houdbaar zijn.
2
Voor vloeibaar ei moet op het in punt 1 bedoelde etiket ook het volgende staan: ‘niet-gepasteuriseerd vloeibaar ei — te behandelen op de plaats van bestemming’ en moeten de datum en het tijdstip van het breken worden vermeld.
Sectie XI. Kikkerbilletjes en slakken
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die kikkerbilletjes of slakken bereiden voor menselijke consumptie moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan.
- 1.
Kikkers en slakken moeten worden gedood in een inrichting die voor dat doel gebouwd, ingedeeld en uitgerust is.
- 2.
Een inrichting waarin kikkerbilletjes worden bereid, moet beschikken over een afzonderlijk lokaal voor de opslag en het wassen van de levende kikkers en voor het slachten en het uitbloeden daarvan. Dit lokaal moet fysiek gescheiden zijn van het bereidingslokaal.
- 3.
Kikkers en slakken die anders gestorven zijn dan door doding in de inrichting, mogen niet voor menselijke consumptie worden gebruikt.
- 4.
Kikkers en slakken moeten steekproefsgewijs organoleptisch worden onderzocht. Indien bij dat onderzoek blijkt dat zij een risico opleveren, mogen zij niet voor menselijke consumptie worden gebruikt.
- 5.
Kikkerbilletjes moeten na de bereiding onmiddellijk overvloedig met stromend drinkwater worden gewassen en onmiddellijk worden gekoeld tot de temperatuur welke die van smeltend ijs benadert, ofwel worden bevroren tot een temperatuur van ten hoogste − 18 °C, ofwel worden verwerkt.
- 6.
De hepatopancreas van slakken moet, indien hij een risico kan opleveren, na de slacht worden verwijderd en mag niet voor menselijke consumptie worden gebruikt.
- 7.
De voorschriften van de punten 1, 3, 4 en 6 zijn ook van toepassing op alle andere slakken van de familie Helicidae, Hygromiidae of Sphincterochilidae wanneer zij voor menselijke consumptie bestemd zijn.
- 8.
De voorschriften van de punten 1 tot en met 5 zijn ook van toepassing op kikkerbilletjes van het geslacht Pelophylax van de familie Ranidae, en van de geslachten Limnonectes, Fejervarya en Hoplobatrachus van de familie Dicroglossidae wanneer zij voor menselijke consumptie bestemd zijn.
Sectie XII. Gesmolten dierlijke vetten en kanen
Hoofdstuk I. Voorschriften voor inrichtingen die grondstoffen verzamelen of verwerken
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat inrichtingen die grondstoffen verzamelen of verwerken voor de productie van gesmolten dierlijke vetten en kanen voldoen aan de volgende voorschriften.
- 1.
Centra voor het verzamelen van grondstoffen en het verdere transport daarvan naar verwerkingsinrichtingen moeten beschikken over voorzieningen voor de opslag van grondstoffen bij een temperatuur van ten hoogste 7 °C.
- 2.
Elke verwerkingsinrichting moet beschikken over:
- a)
koelvoorzieningen;
- b)
een verzendingslokaal, tenzij de inrichting gesmolten dierlijke vetten alleen als stortgoed verzendt,
en
- c)
indien nodig, adequate apparatuur voor de bereiding van producten bestaande uit gesmolten dierlijke vetten, vermengd met andere levensmiddelen en/of kruiderijen.
- 3.
De onder de punten 1 en 2, onder a), vereiste koelvoorzieningen zijn evenwel niet nodig indien de levering van grondstoffen zo is geregeld dat zij nooit zonder actieve koeling worden opgeslagen of vervoerd, behoudens het bepaalde in hoofdstuk II, punt 1, onder d).
Hoofdstuk II. Hygiënevoorschriften voor de bereiding van gesmolten dierlijke vetten en kanen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die gesmolten dierlijke vetten en kanen bereiden, moeten ervoor zorgen dat voldaan is aan de volgende voorschriften.
- 1.
De grondstoffen moeten:
- a)
afkomstig zijn van dieren die geslacht zijn in een slachthuis en die op grond van een keuring vóór en na het slachten geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden;
- b)
bestaan uit vetweefsel of beenderen die zo weinig mogelijk bloed en onzuiverheden bevatten;
- c)
afkomstig zijn van inrichtingen die erkend of geregistreerd zijn op grond van Verordening (EG) nr. 852/2004 of op grond van deze verordening,
en
- d)
in goede hygiënische omstandigheden en bij een inwendige temperatuur van ten hoogste 7 °C worden vervoerd en opgeslagen tot met het smelten wordt begonnen. Grondstoffen mogen evenwel zonder actieve koeling worden opgeslagen en vervoerd indien zij worden gesmolten binnen twaalf uur na de dag waarop zij zijn verkregen.
- 2.
Tijdens het smelten is het gebruik van oplosmiddelen verboden.
- 3.
Wanneer het voor raffinage bestemde vet voldoet aan de normen van punt 4 mogen gesmolten dierlijke vetten die overeenkomstig de punten 1 en 2 zijn bereid, in dezelfde inrichting of in een andere inrichting worden geraffineerd om de fysisch-chemische kwaliteiten ervan te verbeteren.
- 4.
Gesmolten dierlijke vetten moeten, naar gelang van het type, aan de volgende normen voldoen:
Herkauwers
Varkens
Andere dierlijke vetten
Eetbare talg
Talg voor raffinage
Eetbare vetten
Reuzel en andere vetten voor raffinage
Eetbare vetten
Vetten voor raffinage
Premier jus (1)
Diversen
Reuzel (2)
Diversen
FFA (m/m % olie-zuur) maximaal
0,75
1,25
3,0
0,75
1,25
2,0
1,25
3,0
Peroxidegetal maximaal
4 meq/kg
4 meq/kg
6 meq/kg
4 meq/kg
4 meq/kg
6 meq/kg
4 meq/kg
10 meq/kg
Totaal aan onoplosbare onzuiverheden
Maximaal 0,15 %
Maximaal 0,5 %
Geur, smaak, kleur
Normaal
- 5.
Vervallen.
Sectie XIII. Behandelde magen, blazen en darmen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die magen, blazen en darmen behandelen, moeten ervoor zorgen dat voldaan is aan de volgende voorschriften.
- 1.
Dierlijke darmen, blazen en magen mogen alleen op de markt worden gebracht indien:
- a)
zij afkomstig zijn van dieren die geslacht zijn in een slachthuis en die op grond van een keuring vóór en na het slachten geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden;
- b)
zij gezouten, verhit of gedroogd zijn,
en
- c)
na de onder b) bedoelde behandeling, doeltreffende maatregelen zijn getroffen om nieuwe verontreiniging te voorkomen.
- 2.
Behandelde magen, blazen en darmen die niet bij omgevingstemperatuur mogen worden bewaard, moeten tot het moment van verzending worden opgeslagen en gekoeld met behulp van voorzieningen die voor dat doel zijn bestemd. In het bijzonder moeten niet-gezouten of niet-gedroogde producten bij een temperatuur van ten hoogste 3 °C worden bewaard.
Sectie XIV. Gelatine
1
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die gelatine vervaardigen, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de voorschriften van deze sectie.
2
In deze sectie wordt onder looiing verstaan: het verharden van huiden door middel van plantaardige looimiddelen, chroomzouten of andere stoffen als aluminiumzouten, ferrizouten, kiezelzouten, aldehyden en chinonen of andere synthetische verhardingsstoffen.
Hoofdstuk I. Voorschriften voor grondstoffen
1
Voor de vervaardiging van voor gebruik in levensmiddelen bestemde gelatine mogen de volgende grondstoffen worden gebruikt:
- a)
beenderen die geen specifiek risicomateriaal vormen, als omschreven in artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (14).
- b)
huiden van als landbouwhuisdier gehouden herkauwers;
- c)
varkenshuiden;
- d)
huid van pluimvee;
- e)
ligamenten en pezen;
- f)
huiden van vrij wild,
en
- g)
huiden en graten van vis.
2
Het gebruik van huiden die een looiprocédé hebben ondergaan is verboden, ongeacht of dit procédé is voltooid.
3
In punt 1, a) tot en met e), vermelde grondstoffen moeten afkomstig zijn van dieren die in een slachthuis zijn geslacht en die op grond van een keuring vóór en na het slachten geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden; de huiden van vrij wild moeten afkomstig zijn van vrij wild dat voor menselijke consumptie geschikt is bevonden.
4
- a)
Grondstoffen die buiten koelen, invriezen of diepvriezen geen enkele behandeling hebben ondergaan om de houdbaarheid te bevorderen, moeten afkomstig zijn van inrichtingen die erkend of geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 of overeenkomstig deze verordening.
- b)
De volgende behandelde grondstoffen mogen worden gebruikt:
- i)
beenderen, uitgezonderd gespecificeerd risicomateriaal als omschreven in artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 999/2001, die afkomstig zijn van inrichtingen die onder toezicht staan van en in de lijst zijn opgenomen door de bevoegde autoriteit en die een van de volgende behandelingen hebben ondergaan:
- –
vermalen tot stukken van ca. 15 mm, met heet water ontvetten bij een temperatuur van ten minste 70 °C gedurende ten minste 30 minuten, van ten minste 80 °C gedurende 15 minuten of van ten minste 90 °C gedurende ten minste 10 minuten, vervolgens wassen en daarna drogen gedurende ten minste 20 minuten in een hete luchtstroom met een begintemperatuur van ten minste 350 °C of gedurende 15 minuten in een hete luchtstroom met een begintemperatuur van meer dan 700 °C;
- –
in de zon drogen gedurende ten minste 42 dagen bij een gemiddelde temperatuur van ten minste 20 °C;
- –
behandelen met een zuur, zodat de pH in het binnenste gedurende ten minste één uur vóór het drogen lager dan 6 wordt gehouden;
- ii)
huiden en vellen van als landbouwhuisdier gehouden herkauwers, varkenshuiden, huiden van pluimvee en huiden en vellen van vrij wild, die afkomstig zijn van inrichtingen die onder toezicht staan van en in de lijst zijn opgenomen door de bevoegde autoriteit en die een van de volgende behandelingen hebben ondergaan:
- –
behandelen met een base, zodat in het binnenste een pH hoger dan 12 wordt bereikt, gevolgd door zouten gedurende ten minste zeven dagen;
- –
drogen gedurende ten minste 42 dagen bij een temperatuur van ten minste 20 °C;
- –
behandelen met een zuur, zodat de pH in het binnenste gedurende ten minste één uur lager dan 5 wordt gehouden;
- –
behandelen met een base, zodat de pH gedurende ten minste acht uur hoger dan 12 wordt gehouden;
- iii)
beenderen, uitgezonderd gespecificeerd risicomateriaal als omschreven in artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 999/2001, huiden en vellen van als landbouwhuisdier gehouden herkauwers, varkenshuiden, huiden van pluimvee, huiden van vis en huiden en vellen van vrij wild, die een andere dan de in punt i) of ii) genoemde behandelingen hebben ondergaan en die afkomstig zijn van inrichtingen die erkend of geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 of overeenkomstig deze verordening.
Voor de toepassing van punt b), ii), eerste twee streepjes, kan de behandelingsduur ook de tijdsduur van het vervoer omvatten.
De behandelde grondstoffen als bedoeld onder b), i) en ii), moeten afkomstig zijn van:
- –
als huisdier of landbouwhuisdier gehouden herkauwers, varkens en pluimvee die zijn geslacht in een slachthuis en waarvan de karkassen op grond van een keuring vóór en na het slachten geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden, of
- –
van gedood vrij wild waarvan de karkassen op grond van een keuring na het doden geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden.
5
Verzamelcentra en leerlooierijen mogen ook grondstoffen voor de vervaardiging van voor menselijke consumptie bestemde gelatine leveren indien zij daarvoor door de bevoegde autoriteit specifiek worden gemachtigd en zij voldoen aan de volgende voorschriften.
- a)
Zij moeten beschikken over opslaglokaal[lees: over een opslaglokaal] met een harde vloer en gladde muren die gemakkelijk gereinigd en ontsmet kunnen worden en waar, indien nodig, in een koelsysteem is voorzien.
- b)
De opslaglokalen moeten schoon worden gehouden en goed worden onderhouden zodat zij geen bron van verontreiniging zijn voor de grondstoffen.
- c)
Wanneer grondstoffen die niet aan de in dit hoofdstuk vastgestelde voorschriften voldoen, in deze gebouwen worden opgeslagen en/of verwerkt, moeten zij in elk stadium van ontvangst, opslag, verwerking en verzending gescheiden worden gehouden van grondstoffen die wel aan de voorschriften van dit hoofdstuk voldoen.
Hoofdstuk II. Vervoer en opslag van grondstoffen
1
Grondstoffen die worden afgeleverd bij een verzamelcentrum of leerlooierij of bij de gelatineverwerkende inrichting, moeten vergezeld gaan van een document dat de inrichting van herkomst vermeldt en de in het aanhangsel bij deze bijlage vermelde gegevens bevat, zulks in plaats van het in bijlage II, sectie I, vastgestelde identificatiemerk.
2
Grondstoffen moeten gekoeld of bevroren worden vervoerd en opgeslagen, tenzij zij binnen 24 uur na verzending worden verwerkt. Ontvette en gedroogde beenderen of beenderlijm, gezouten, gedroogde en gekalkte huiden, en met een base of een zuur behandelde huiden mogen evenwel bij omgevingstemperatuur worden vervoerd en opgeslagen.
3
Na de in Richtlijn 97/78/EG bedoelde veterinaire controles, en onverminderd de in artikel 8, lid 4, van die richtlijn genoemde voorwaarden, moeten grondstoffen voor de vervaardiging van gelatine voor menselijke consumptie waarvoor diergezondheidscertificaten moeten worden afgegeven, rechtstreeks worden vervoerd naar de inrichting op de plaats van bestemming. Alle voorzorgsmaatregelen, inclusief de veilige verwijdering van dierlijke bijproducten, afval, ongebruikt of overtollig materiaal, worden genomen om de risico's van verspreiding van ziekten onder dieren te voorkomen.
Hoofdstuk III. Voorschriften voor de vervaardiging van gelatine
1
Bij de productie van gelatine moet erop worden toegezien dat:
- a)
alle beendermateriaal van herkauwers dat afkomstig is van dieren die zijn geboren, gehouden of geslacht in landen of gebieden met een gecontroleerd of onbepaald BSE-risico overeenkomstig de communautaire wetgeving wordt onderworpen aan een procedé waarbij het beendermateriaal eerst wordt fijngemalen, met heet water wordt ontvet en gedurende ten minste twee dagen met verdund zoutzuur (minimumconcentratie 4 % en pH < 1,5) wordt behandeld. Deze behandeling wordt gevolgd door:
- —
een behandeling met een basische verzadigde kalkoplossing (pH > 12,5) gedurende ten minste 20 dagen, waarbij het materiaal gedurende ten minste vier seconden op minimaal 138 °C wordt verhit, of
- —
een behandeling met een zuur (pH < 3,5) gedurende ten minste 10 uur, waarbij het materiaal gedurende ten minste vier seconden op minimaal 138 °C wordt verhit, of
- —
een warmte-en-drukprocedé gedurende ten minste 20 minuten met verzadigde stoom van 133 °C bij een druk van meer dan 3 bar, of
- —
een gelijkwaardig erkend procedé;
- b)
andere grondstoffen worden behandeld met een zuur of een base en vervolgens één of meer keren worden gespoeld. Daarna wordt de pH aangepast. De gelatine wordt geëxtraheerd door de grondstoffen één of meer keren na elkaar te verhitten; het extract wordt dan gezuiverd door middel van filtrering en warmtebehandeling.
2
Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf mag zowel voor menselijke consumptie bestemde gelatine als niet voor menselijke consumptie bestemde gelatine in dezelfde inrichting produceren en opslaan, mits de grondstoffen en het productieprocedé voldoen aan de voorschriften die van toepassing zijn op voor menselijke consumptie bestemde gelatine.
Hoofdstuk IV. Voorschriften voor eindproducten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten waarborgen dat gelatine voldoet aan de grenswaarden in onderstaande tabel.
Residu | Grenswaarde |
---|---|
As | 1 ppm |
Pb | 5 ppm |
Cd | 0,5 ppm |
Hg | 0,15 ppm |
Cr | 10 ppm |
Cu | 30 ppm |
Zn | 50 ppm |
SO2 (Europese Farmacopee, recentste editie) | 50 ppm |
H2O2 (Europese Farmacopee, recentste editie) | 10 ppm |
Hoofdstuk V. Etikettering
Op de onmiddellijke verpakking en de verpakking van gelatine moeten de tekst ‘Voor menselijke consumptie geschikte gelatine’ en de datum van minimale houdbaarheid vermeld staan.
Sectie XV. Collageen
1
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die collageen vervaardigen, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de voorschriften van deze sectie. Onverminderd andere bepalingen moeten van collageen afgeleide producten worden vervaardigd van collageen dat aan de voorschriften van deze sectie voldoet.
2
In deze sectie wordt onder looiing verstaan: het verharden van huiden door middel van plantaardige looimiddelen, chroomzouten of andere stoffen als aluminiumzouten, ferrizouten, kiezelzouten, aldehyden en chinonen of andere synthetische verhardingsstoffen.
Hoofdstuk I. Voorschriften voor grondstoffen
1
Voor de vervaardiging van voor gebruik in levensmiddelen bestemd collageen mogen de volgende grondstoffen worden gebruikt:
- a)
beenderen die geen gespecificeerd risicomateriaal vormen, als omschreven in artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 999/2001;
- b)
huiden van als landbouwhuisdier gehouden herkauwers;
- c)
varkenshuiden;
- d)
huid van pluimvee;
- e)
ligamenten en pezen;
- f)
huiden van vrij wild, en
- g)
huid en graten van vis.
2
Het gebruik van huiden die een looiprocédé hebben ondergaan is verboden, ongeacht of dit procédé is voltooid.
3
Onder punt 1, a) tot en met d), vermelde grondstoffen moeten afkomstig zijn van dieren die in een slachthuis zijn geslacht en waarvan de karkassen op grond van een antemortem en een postmortem keuring geschikt voor menselijke consumptie bevonden zijn; de huiden van vrij wild moeten afkomstig zijn van vrij wild dat voor menselijke consumptie geschikt is bevonden.
4
- a)
Grondstoffen die buiten koelen, invriezen of diepvriezen geen enkele behandeling hebben ondergaan om de houdbaarheid te bevorderen, moeten afkomstig zijn van inrichtingen die zijn erkend of geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 of overeenkomstig deze verordening.
- b)
De volgende behandelde grondstoffen mogen worden gebruikt:
- i)
beenderen, uitgezonderd gespecificeerd risicomateriaal als omschreven in artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 999/2001, die afkomstig zijn van inrichtingen die onder toezicht staan van en in de lijst zijn opgenomen door de bevoegde autoriteit en die een van de volgende behandelingen hebben ondergaan:
- –
vermalen tot stukken van ca. 15 mm, met heet water ontvetten bij een temperatuur van ten minste 70 °C gedurende ten minste 30 minuten, van ten minste 80 °C gedurende 15 minuten of van ten minste 90 °C gedurende ten minste 10 minuten, vervolgens wassen en daarna drogen gedurende ten minste 20 minuten in een hete luchtstroom met een begintemperatuur van ten minste 350 °C of gedurende 15 minuten in een hete luchtstroom met een begintemperatuur van meer dan 700 °C;
- –
in de zon drogen gedurende ten minste 42 dagen bij een gemiddelde temperatuur van ten minste 20 °C;
- –
behandelen met een zuur, zodat de pH in het binnenste gedurende ten minste één uur vóór het drogen lager dan 6 wordt gehouden;
- ii)
huiden en vellen van als landbouwhuisdier gehouden herkauwers, varkenshuiden, huiden van pluimvee en huiden en vellen van vrij wild, die afkomstig zijn van inrichtingen die onder toezicht staan van en in de lijst zijn opgenomen door de bevoegde autoriteit en die een van de volgende behandelingen hebben ondergaan:
- –
behandelen met een base, zodat in het binnenste een pH hoger dan 12 wordt bereikt, gevolgd door zouten gedurende ten minste zeven dagen;
- –
drogen gedurende ten minste 42 dagen bij een temperatuur van ten minste 20 °C;
- –
behandelen met een zuur, zodat de pH in het binnenste gedurende ten minste één uur lager dan 5 wordt gehouden;
- –
behandelen met een base, zodat de pH gedurende ten minste acht uur hoger dan 12 wordt gehouden;
- iii)
beenderen, uitgezonderd gespecificeerd risicomateriaal als omschreven in artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 999/2001, huiden en vellen van als landbouwhuisdier gehouden herkauwers, varkenshuiden, huiden van pluimvee, huiden van vis en huiden en vellen van vrij wild, die een andere dan de in punt i) of ii) genoemde behandelingen hebben ondergaan en die afkomstig zijn van inrichtingen die erkend of geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 of overeenkomstig deze verordening.
Voor de toepassing van punt b), ii), eerste twee streepjes, kan de behandelingsduur ook de tijdsduur van het vervoer omvatten.
De behandelde grondstoffen als bedoeld onder b), i) en ii), moeten afkomstig zijn van:
- –
als huisdier of landbouwhuisdier gehouden herkauwers, varkens en pluimvee die zijn geslacht in een slachthuis en waarvan de karkassen op grond van een keuring vóór en na het slachten geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden, of
- –
van gedood vrij wild waarvan de karkassen op grond van een keuring na het doden geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden.
5
Verzamelcentra en leerlooierijen mogen ook grondstoffen voor de vervaardiging van voor menselijke consumptie bestemd collageen leveren, indien zij daarvoor door de bevoegde autoriteit specifiek zijn gemachtigd en zij aan de volgende voorschriften voldoen.
- a)
Zij moeten beschikken over opslaglokaal[lees: over een opslaglokaal] met een harde vloer en gladde muren die gemakkelijk gereinigd en ontsmet kunnen worden en waar, indien nodig, in een koelsysteem is voorzien.
- b)
De opslaglokalen moeten schoon worden gehouden en goed worden onderhouden zodat zij geen bron van verontreiniging zijn voor de grondstoffen.
- c)
Wanneer grondstoffen die niet aan de in dit hoofdstuk vastgestelde voorschriften voldoen, in deze gebouwen worden opgeslagen en/of verwerkt, moeten zij in elk stadium van ontvangst, opslag, verwerking en verzending gescheiden worden gehouden van grondstoffen die wel aan de voorschriften van dit hoofdstuk voldoen.
Hoofdstuk II. Vervoer en opslag van grondstoffen
1
Grondstoffen die worden afgeleverd bij een verzamelcentrum of leerlooierij of bij de collageenverwerkende inrichting, moeten vergezeld gaan van een document dat de inrichting van herkomst vermeldt en de in het aanhangsel bij deze bijlage vermelde gegevens bevat, zulks in plaats van het in bijlage II, sectie I, vastgestelde identificatiemerk.
2
Grondstoffen moeten gekoeld of bevroren worden vervoerd en opgeslagen, tenzij zij binnen 24 uur na verzending worden verwerkt. Ontvette en gedroogde beenderen of beenderlijm, gezouten, gedroogde en gekalkte huiden, en met een base of een zuur behandelde huiden mogen evenwel bij omgevingstemperatuur worden vervoerd en opgeslagen.
3
Na de in Richtlijn 97/78/EG bedoelde veterinaire controles, en onverminderd de in artikel 8, lid 4, van die richtlijn genoemde voorwaarden, moeten grondstoffen voor de vervaardiging van gelatine voor menselijke consumptie waarvoor diergezondheidscertificaten moeten worden afgegeven, rechtstreeks worden vervoerd naar de inrichting op de plaats van bestemming.
Alle voorzorgsmaatregelen, inclusief de veilige verwijdering van dierlijke bijproducten, afval, ongebruikt of overtollig materiaal, worden genomen om de risico's van verspreiding van ziekten onder dieren te voorkomen.
Hoofdstuk III. Voorschriften voor de productie van collageen
1
Het productieprocedé van collageen moet waarborgen dat:
- a)
alle beendermateriaal van herkauwers dat afkomstig is van dieren die zijn geboren, gehouden of geslacht in landen of gebieden met een gecontroleerd of onbepaald BSE-risico, vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 999/2001, wordt onderworpen aan een procedé waarbij het beendermateriaal eerst wordt fijngemalen, met heet water wordt ontvet en gedurende ten minste twee dagen met verdund zoutzuur (minimumconcentratie 4 % en pH < 1,5) wordt behandeld; deze behandeling moet worden gevolgd door een aanpassing van de pH-waarde onder gebruikmaking van een zuur of een base, gevolgd door:
- i)
één of meer spoelingen en ten minste één van de volgende procedés:
- –
filtrering,
- –
vermaling,
- –
extrusie;
- ii)
of een goedgekeurd gelijkwaardig procedé;
- b)
grondstoffen, met uitzondering van die bedoeld onder a), moeten worden onderworpen aan een behandeling bestaande uit wassen en aanpassing van de pH-waarde onder gebruikmaking van een zuur of een base, gevolgd door:
- i)
een of meer spoelingen en ten minste een van de volgende procedés:
- –
filtrering,
- –
vermaling,
- –
extrusie;
- ii)
of een goedgekeurd gelijkwaardig procedé.
2
Na de in punt 1 bedoelde bewerkingen, kan het collageen gedroogd worden.
3
Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf mag zowel voor menselijke consumptie bestemd collageen als niet voor menselijke consumptie bestemd collageen in dezelfde inrichting produceren en opslaan, mits de grondstoffen en het productieprocedé voldoen aan de voorschriften die van toepassing zijn op voor menselijke consumptie bestemd collageen.
Hoofdstuk IV. Voorschriften voor eindproducten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten waarborgen dat gelatine voldoet aan de grenswaarden in onderstaande tabel.
Residu | Grenswaarde |
---|---|
As | 1 ppm |
Pb | 5 ppm |
Cd | 0,5 ppm |
Hg | 0,15 ppm |
Cr | 10 ppm |
Cu | 30 ppm |
Zn | 50 ppm |
SO2 (Europese Farmacopee, recentste editie) | 50 ppm |
H2O2 (Europese Farmacopee, recentste editie) | 10 ppm |
Hoofdstuk V. Etikettering
Op de onmiddellijke verpakking en de verpakking van collageen moet ‘Voor menselijke consumptie geschikt collageen’ vermeld staan, alsmede de bereidingsdatum.
Sectie XVI. Zeer verfijnde producten
1
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die de volgende zeer verfijnde producten van dierlijke oorsprong vervaardigen, moeten ervoor zorgen dat de behandeling van de gebruikte grondstoffen elk risico voor de dier- of volksgezondheid wegneemt:
- a)
chondroïtinesulfaat,
- b)
hyaluronzuur,
- c)
andere producten van gehydrolyseerd kraakbeen,
- d)
chitosan,
- e)
glucosamine,
- f)
stremsel,
- g)
vislijm,
- h)
aminozuren die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1) zijn toegelaten als levensmiddelenadditieven,
- i)
aroma's die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) zijn toegelaten als levensmiddelenadditieven,
- j)
vetderivaten.
2
De grondstoffen voor de vervaardiging van de in punt 1 bedoelde zeer verfijnde producten moeten afkomstig zijn van:
- a)
dieren, met inbegrip van hun veren, die zijn geslacht in een slachthuis en waarvan het vlees op grond van een keuring vóór en na het slachten geschikt voor menselijke consumptie is bevonden, of
- b)
visserijproducten die aan sectie VIII voldoen, of
- c)
gesmolten vet en kanen die voldoen aan sectie XII, of wol, indien deze producten een van de volgende behandelingen hebben ondergaan:
- 1)
omestering of hydrolyse bij een temperatuur van ten minste 200 °C, onder de corresponderende adequate druk gedurende ten minste 20 minuten (glycerol, vetzuren en esters);
- 2)
verzeping met NaOH 12M:
- —
in een batchprocedé bij 95 °C gedurende 3 uur, of
- —
in een continuprocedé bij 140 °C en 2 bar (2 000 hPa) gedurende 8 minuten, of
- 3)
hydrogenering bij 160 °C en 12 bar (12 000 hPa) gedurende 20 minuten.
Menselijk haar mag niet worden gebruikt als bron voor de vervaardiging van aminozuren.
Aanhangsel bij bijlage III
Model van het begeleidend document voor grondstoffen die bestemd zijn voor de productie van gelatine of collageen voor menselijke consumptie
Nummer van het handelsdocument: …
- I.Identificatie van de grondstoffen
Aard van de grondstoffen: …
Diersoort: …
Type verpakking: …
Aantal verpakkingen: …
Nettogewicht (kg): …
- II.Herkomst van de grondstoffen
Type, naam, adres en nummer van erkenning/registratie/bijzondere vergunning van de inrichting van herkomst:
…
Naam en adres van de afzender (16): …
- III.Bestemming van de grondstoffen
Type, naam, adres en nummer van erkenning/registratie/bijzondere vergunning van de productie-inrichting van bestemming:
…
Naam en adres van de geadresseerde (17): …
- IV.
Vervoermiddel: …
Gedaan te … op …
…
(Handtekening van de exploitant van de inrichting van herkomst of zijn vertegenwoordigers)
Voetnoten
Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 van de Commissie van 16 december 2020 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van de Verordeningen (EU) 2016/429 en (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft modellen van diergezondheidscertificaten, modellen van officiële certificaten en modellen van diergezondheids-/officiële certificaten, voor de binnenkomst in de Unie en verplaatsingen binnen de Unie van zendingen van bepaalde categorieën dieren en goederen, en officiële certificering met betrekking tot dergelijke certificaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 599/2004, Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 636/2014 en (EU) 2019/628, Richtlijn 98/68/EG en de Beschikkingen 2000/572/EG, 2003/779/EG en 2007/240/EG (PB L 442 van 30.12.2020, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).’.
Maximaal toegestane duur vanaf het begin van het laden van het vlees in het voertuig tot de voltooiing van de laatste levering. Het laden van het vlees in het voertuig kan worden uitgesteld tot na de maximaal toegestane duur voor het koelen van het vlees tot de gespecificeerde oppervlaktetemperatuur. In dat geval moet de maximaal toegestane vervoersduur worden verkort met de tijdsduur waarmee het laden was uitgesteld. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming kan het aantal leveringspunten beperken.
De maximaal toegestane oppervlaktetemperatuur tijdens en na het laden wordt gemeten op het dikste gedeelte van de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen.
De maximaal toegestane tijdsduur vanaf het moment van het doden tot het bereiken van de maximaal toegestane oppervlaktemperatuur bij het laden.
De maximaal toegestane kerntemperatuur van het vlees tijdens en na het laden.
Maximaal dagelijks gemiddeld aeroob kiemgetal van het karkas in het slachthuis berekend op basis van een voortschrijdend venster van tien weken, toegestaan voor karkassen van de desbetreffende soorten, zoals tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit door de exploitant beoordeeld, overeenkomstig de bemonsterings- en testprocedures die zijn vastgesteld in de punten 2.1.1 en 2.1.2 van hoofdstuk 2 en punt 3.2 van hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).
Maximaal toegestane duur vanaf het begin van het laden van het vlees in het voertuig tot de voltooiing van de laatste levering. Het laden van het vlees in het voertuig kan worden uitgesteld tot na de maximaal toegestane duur voor het koelen van het vlees tot de gespecificeerde oppervlaktetemperatuur. In dat geval moet de maximaal toegestane vervoersduur worden verkort met de tijdsduur waarmee het laden was uitgesteld. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming kan het aantal leveringspunten beperken.
De maximaal toegestane oppervlaktetemperatuur tijdens en na het laden wordt gemeten op het dikste gedeelte van de karkassen, halve karkassen, kwartieren, of halve in drie voor de groothandel bestemde deelstukken verdeelde karkassen.
De maximaal toegestane tijdsduur vanaf het moment van het doden tot het bereiken van de maximaal toegestane oppervlaktemperatuur bij het laden.
De maximaal toegestane kerntemperatuur van het vlees tijdens en na het laden.
De maximale luchttemperatuur waaraan het vlees mag worden blootgesteld vanaf het moment waarop het laden begint, en tijdens de gehele duur van het vervoer.
Maximaal dagelijks gemiddeld aeroob kiemgetal van het karkas in het slachthuis berekend op basis van een voortschrijdend venster van tien weken, toegestaan voor karkassen van de desbetreffende soorten, zoals tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit door de exploitant beoordeeld, overeenkomstig de bemonsterings- en testprocedures die zijn vastgesteld in de punten 2.1.1 en 2.1.2 van hoofdstuk 2 en punt 3.2 van hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).
Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/89/EG (PB L 308 van 25.11.2003, blz. 15).
PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.
PB L 338 van 22.12.2005, blz. 27.
Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PB 121 van 29.7.1964, blz.1977/64). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 21/2004 (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8).
Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2005/932/EG van de Commissie (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 68).
PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/50/EG van de Commissie (PB L 142 van 30.5.2006, blz. 6).
Voortschrijdend meetkundig gemiddelde over een periode van twee maanden, met ten minste twee monsternemingen per maand.
Voortschrijdend meetkundig gemiddelde over een periode van drie maanden, met ten minste één monsterneming per maand, tenzij de bevoegde autoriteit een andere methode voorschrijft om seizoensschommelingen in de productie te verdisconteren.
Voortschrijdend meetkundig gemiddelde over een periode van twee maanden, met ten minste twee monsternemingen per maand.
Voortschrijdend meetkundig gemiddelde over een periode van twee maanden, met ten minste twee monsternemingen per maand.
Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1231/2006 van de Commissie (PB L 225 van 17.8.2006, blz. 3).
Gesmolten dierlijke vetten die zijn verkregen door vers vet van hart, darmvlies, nieren en darmscheil van runderen bij lage temperatuur te smelten, alsmede vetten afkomstig uit uitsnijderijen.
Gesmolten dierlijke vetten die zijn verkregen uit het vetweefsel van varkens.
PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.
Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).
Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in en op levensmiddelen (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 34).
Alleen indien verschillend van de inrichting van herkomst.
Alleen indien verschillend van de inrichting van bestemming.