Hof Amsterdam, 19-12-2017, nr. 200.144.841/01
ECLI:NL:GHAMS:2017:5275
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
200.144.841/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:5275, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑12‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1500
ECLI:NL:GHAMS:2016:4631, Uitspraak, Hof Amsterdam, 15‑11‑2016; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2015:3842, Uitspraak, Hof Amsterdam, 15‑09‑2015; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2014:4903, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑11‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NTHR 2018, afl. 2, p. 104
NTHR 2017, afl. 1, p. 21
Ondernemingsrecht 2016/37 met annotatie van T.M.C Arons
NTHR 2015, afl. 6, p. 333
JOR 2015/334 met annotatie van mr. J.M. Atema, mr. P.F. Hopman
UDH:FR/12608 met annotatie van mr. drs. S.J. Hoes-Weishut, mr. H. de Rooij en mr. A.E.E. Verspyck Mijnssen
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Renteswap. Vervolg op tussenarrest van 15 november 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:4631). Kredietnemer heeft uit hoofde van onverschuldigde betaling (per saldo) een vordering van € 919.927 op ING. Zie ECLI:NL:GHAMS:2014:4903, ECLI:NL:GHAMS:2015:3842.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.144.841/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/533427 / HA ZA 13-20
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 december 2017
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.H. Tonino te Amsterdam,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. R.P. Raas te Amsterdam.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [appellant] en ING genoemd.
Op 15 november 2016 heeft het hof in deze zaak een derde tussenarrest uitgesproken (hierna: het tussenarrest). Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het derde tussenarrest.
Vervolgens heeft [appellant] een akte na tussenarrest met producties genomen.
ING heeft daarop bij antwoordakte na tussenarrest gereageerd.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling
2.1
Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2
In het derde tussenarrest heeft het hof een voorzet gegeven voor de berekening van de vorderingen die partijen over en weer uit hoofde van onverschuldigde betaling op elkaar hebben, ter begroting van het bedrag dat ING, na verrekening van haar vordering uit hoofde van art. 6:210 lid 2 BW op [appellant] , aan [appellant] moet (terug)betalen.
Het hof heeft beslist dat voor de afdekking van het renterisico een rentevastlening het beste bij [appellant] zou hebben gepast, waarbij uitgegaan is van een hoofdsom van € 6,3 miljoen, een rentevastperiode van zeven jaar en een rentevasttarief van 5,53%. Het hof heeft geen rekening gehouden met tussentijdse aflossingen op de rentevastlening. Daarvan uitgaande heeft het hof berekend dat [appellant] in de situatie zonder swapovereenkomst in totaal aan vaste rente (€ 2.475.505), Euriborrente (€ 310.150) en opslagen (€ 429.684) een bedrag van € 3.215.339 aan ING zou hebben betaald. [appellant] heeft in de situatie met swapovereenkomst in totaal een bedrag van € 3.161.972 aan swaprente betaald en in totaal € 1.161.307 aan opslagen, dat is samen een bedrag van € 4.323.279. De vordering die [appellant] uit onverschuldigde betaling op ING heeft, beloopt daarvan uitgaande een bedrag van € 4.323.279 - € 3.215.339 = € 1.107.940 (zie het derde tussenarrest onder 2.15).
Vervolgens heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de wijze waarop het hof het bedrag heeft begroot dat [appellant] (per saldo) onverschuldigd aan ING heeft betaald.
2.3
In hetgeen [appellant] in zijn akte na het derde tussenarrest onder 42 e.v. naar voren brengt ziet het hof geen aanleiding terug te komen op zijn beslissing dat [appellant] zijn stelling, dat ING ten onrechte de voorwaarde tot afdekking van het renterisico heeft gesteld, onvoldoende heeft toegelicht. Het enkele feit dat in de interne stukken van ING die [appellant] heeft mogen inzien een analyse van het renterisico dat hij kan dragen zou ontbreken, maakt niet dat de afdeling Risk Management van ING aan de fiattering van de lening tot een bedrag van € 6,75 miljoen niet de voorwaarde van renteafdekking had mogen verbinden. Dat het op 19 december 2017 definitief vastgestelde ’Uniform Herstelkader Rentederivaten’ (hierna: het Herstelkader), in geval van verplichte renteafdekking wel verlangt dat een dergelijke analyse in het interne dossier aanwezig is maakt dat niet anders, reeds niet omdat, zo staat in het Herstelkader, die voorwaarde enkel in de context van het Herstelkader gelezen dient te worden en daaraan geen materieelrechtelijke werking kan worden toegekend.
2.4
Het hof ziet geen aanleiding terug te komen op zijn beslissing dat een rentevastlening ter afdekking van het renterisico het beste bij [appellant] zou hebben gepast. Dat [appellant] , zoals hij in zijn akte na het derde tussenarrest onder 8 aanvoert, in §109 van de memorie van grieven opmerkt dat hij ‘ongetwijfeld gekozen [zou] hebben voor de meest flexibele variant van de diverse opties, hetgeen vermoedelijk de cap variant zou zijn geweest’ en in § 57 van de pleitnota in hoger beroep naast de rentevastlening ook de rentecap noemt, is in het licht van zijn uitlatingen waarnaar het hof in het derde tussenarrest onder 2.6 verwijst, ontoereikend.
2.5
[appellant] voert aan dat het hof bij de berekening geen rekening heeft gehouden met de aflossingen op de leningen waarvan de rente vast zou worden gezet om te voldoen aan de voorwaarde van ING tot renteafdekking. Alle leningen voorafgaand aan de lening van € 5,3 miljoen hadden een verplichting tot aflossing. Bij afwezigheid van een renteswap mag aangenomen worden dat alsnog tot een reguliere aflossing van 1% per jaar zou zijn besloten, zoals deze ook in 2011 uiteindelijk is opgenomen, aldus [appellant] . Bij het door het hof gehanteerde rentevasttarief van 5,53% zou rekening houdend met de aflossing van 1% per jaar in totaal € 2.364.933 in plaats van € 2.475.505 aan vaste rente zijn betaald (zie blz. 3 van productie 47). ING betwist dat in de hypothetische situatie een aflossingsverplichting zou zijn overeengekomen. Zij voert in dat verband aan dat in de Euriborlening van € 5,25 miljoen ook geen aflossingsverplichting was opgenomen.
Het hof gaat ervan uit dat, gezien de gewenste hoogte van de afdekking van het renterisico, waarin past dat in de Euriborlening van € 5,25 miljoen geen aflossingsverplichting was opgenomen, ING aan [appellant] in de hypothetische situatie van een rentevastlening ook geen aflossingsverplichting zou hebben opgelegd.
2.6
Ten aanzien van het door het hof gehanteerde rentetarief van 5,53% merkt [appellant] op dat uitgegaan moet worden van 5,62%. ING houdt vast aan haar eerdere betoog dat de vaste rente tussen 5,9 en 6,0% zou hebben gelegen en dat [appellant] deze percentages aanvankelijk ook niet heeft bestreden. Zij voert in aanvulling daarop nog aan dat ING met ingang van 1 april 2008 de hogere liquiditeitsopslagen, waarvoor zij in de eerdere offerte waarop het hof zijn berekening heeft gebaseerd, al waarschuwde heeft doorberekend in de klanttarieven. Voor een vaste rente voor een periode van 7 jaar betekende dit een liquiditeitsopslag van 0,40%. Tevoren gold daarvoor een liquiditeitsopslag van gemiddeld ongeveer 0,125% Het ging dus om een verhoging per 1 april 2006 van (0,40 – 0,125 =) 0,275%. Uitgaande van het door het hof gehanteerde tarief van 5,53% leidt dat tot een rentevasttarief van 5,805% en uitgaande van het door [appellant] gehanteerde tarief van 5,62%, waarin geen rekening is gehouden met de verhoging van de liquiditeitstoeslag van € 0,275, leidt dat tot een rentevasttarief van 5,895%. In het licht van de redenering van het hof en van de stellingen van [appellant] is het door ING gestelde en niet door [appellant] bestreden percentage van 5,95% dus alleszins realistisch, aldus ING.
Het hof acht dit betoog overtuigend en zal ING daarin volgen. Uitgaande van een rentevasttarief van 5,95% zou [appellant] in de hypothetische situatie (€ 2.475.505 : 5,53) x 5,95 =) € 2.663.518 aan vaste rente hebben betaald.
2.7
ING verzoekt het hof terug te komen op zijn bindende eindbeslissing dat [appellant] in de hypothetische situatie een rentevastlening van € 6,3 miljoen zou zijn aangegaan. ING leidt uit het feit dat [appellant] een renteswap van € 10 miljoen is aangegaan af dat [appellant] in de hypothetische situatie een rentevastlening van ook € 10 miljoen zou zijn aangegaan.
Dienaangaande geldt het volgende. In het tweede tussenarrest onder 3.14 heeft het hof overwogen dat het feit dat [appellant] een renteswap is aangegaan voor € 10 miljoen, terwijl ING slechts afdekking van het renterisico voor een bedrag van € 6,75 miljoen eiste, erop wijst dat [appellant] onwetend was van de wezenlijke kenmerken van de renteswap. Om die reden is het niet juist in de hypothetische situatie, al dan niet gefaseerd, uit te gaan van een rentevastlening van € 10 miljoen. Het argument van ING dat [appellant] voor € 3,75 miljoen alsnog zou profiteren van de daling van de Euriborrente hoewel de door hem gestelde dwaling daarop nooit betrekking heeft gehad, snijdt geen hout, omdat de gehele renteswap onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en dus moet worden weggedacht. Daarvan uitgaande moet worden ingeschat wat [appellant] in de hypothetische situatie zou hebben gedaan. Dat hij in die situatie gekozen zou hebben voor afdekking van het renterisico met een rentevastlening voor een hoger bedrag dan ING van hem eiste, acht het hof gezien de wijze waarop hij steeds heeft gefinancierd niet aannemelijk.
2.8
Het hof heeft in het derde tussenarrest onder 2.11 als volgt overwogen. Uit het eerdergenoemde overzicht in § 107 in samenhang met het overzicht in § 101 van de antwoordakte na tussenarrest volgt dat het bedrag van € 451.000 (leningnummer [leningnummer] ) op 1 april 2009 had moeten worden omgezet in een rentevastlening. Zoals [appellant] in zijn pleitnotitie in hoger beroep terecht aanvoert, was de rentestand in april 2009 zeer veel lager dan in april 2008. Uit eigen wetenschap is het hof bekend dat op 1 april 2009 het driemaands Euribor-tarief 1,498% bedroeg. Gezien de sterke daling van het Euribor-tarief is niet aannemelijk dat ING op 1 april 2009 van [appellant] zou hebben verlangd dat hij voor het bedrag van € 451.000 alsnog een rentevastlening zou afsluiten”.
Uit genoemde overzichten heeft het hof afgeleid dat de lening met leningnummer [leningnummer] op 1 april 2009 moest worden geherfinancierd, en dat in de hypothetische situatie dat het moment zou zijn waarop die lening omgezet zou kunnen in een rentevastlening. Voor zover ING de overwegingen van het hof in § 51 e.v. van haar antwoordakte anders uitlegt, gaat het hof daaraan voorbij.
2.9
ING betoogt dat hoe lager de rentestand op een bepaald moment is, hoe groter de kans dat de rente na dat moment gaat stijgen en hoe meer aanleiding er voor de kredietnemer is om zich tegen dat risico in te dekken. Om die reden meent ING dat het oordeel van het hof onjuist is dat ING op 1 april 2009 niet van [appellant] zou hebben verlangd dat hij alsnog een rentevastlening zou afsluiten.
Het hof acht niet aannemelijk dat ING in de hypothetische situatie van [appellant] zou hebben verlangd een rentevastlening van in hoofdsom € 451.000 aan te gaan. Enerzijds niet, omdat als gevolg van de sterke daling van het Euribor-tarief, van 4,72% op 1 april 2008 (tweede tussenarrest onder 2.10) naar 1,498% op 1 april 2009 (tweede tussenarrest onder 2.11), een daling van 3,222%, de rentelasten van de Euribor-leningen van in totaal (€ 13,5 miljoen - € 6,3 miljoen =) € 7,3 miljoen aanzienlijk zouden zijn gedaald en anderzijds niet, omdat onvoldoende gesteld of gebleken is dat de kans dat het Euribor-tarief snel weer zou gaan stijgen begin april 2009 reëel was. In dat verband is nog van belang dat op 1 april 2009 het variabele tarief (1,498% (Euribor-tarief) + 0,83% (opslag) = ) 2,328% bedroeg en [appellant] een vaste rente van 5,11%, meer dan het dubbele van 2,328%, zou hebben moeten betalen, zo volgt uit de tabel in § 81 van de antwoordakte.
2.10
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, brengt geen wijziging in hetgeen het hof in het derde tussenarrest heeft overwogen en beslist.
2.11
Uit het hiervoor in 2.5 overwogene volgt dat het hof zijn berekening van het bedrag dat ING aan [appellant] dient (terug) te betalen moet corrigeren, in die zin dat uitgaande van een rentevasttarief van 5,95% [appellant] in de hypothetische situatie ((€ 2.475.505 : 5,53) x 5,95 =) € 2.663.518 aan vaste rente zou hebben betaald in plaats van € 2.475.505. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht, geeft het hof geen aanleiding zijn berekeningen te herzien. Dat betekent dat [appellant] in de hypothetische situatie in totaal aan vaste rente (€ 2.663.518), Euriborrente (€ 310.150) en opslagen (€ 429.684) een bedrag van € 3.403.352 aan ING zou hebben betaald. [appellant] heeft in de situatie met swapovereenkomst in totaal een bedrag van € 4.323.279 aan ING betaald. Daaruit volgt dat [appellant] uit onverschuldigde betaling een vordering van € 4.323.279 - € 3.403.352 = € 919.927 op ING heeft. Het hof zal dat bedrag toewijzen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2012, de datum van de inleidende dagvaarding. In het tweede tussenarrest is reeds beslist dat het bedrag € 88.123 evenals het bedrag van € 766 aan notariskosten toewijsbaar is en in het derde tussenarrest dat ook de kosten van de deskundige ten bedrag van € 7.846,85 voor vergoeding in aanmerking komen. De wettelijke rente is steeds verschuldigd vanaf 14 december 2012. De gevorderde verklaring voor recht zal als na te melden worden toegewezen. Beide partijen hebben bewijsaanbiedingen gedaan. Nu door hen echter geen feiten zijn gesteld en/of voldoende gespecificeerd te bewijzen zijn aangeboden die tot een andere uitkomst van het geding kunnen leiden, zullen de bewijsaanbiedingen worden gepasseerd. Mede in dat licht heeft [appellant] onvoldoende belang bij zijn incidentele vordering tot afgifte of overlegging van bescheiden, zodat die vordering zal worden afgewezen.
2.12
ING zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, met rente.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 27 november 2013;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de renteswapovereenkomst op grond van dwaling buitengerechtelijk is vernietigd;
veroordeelt ING om aan [appellant] te betalen € 919.927 uit hoofde van onverschuldigde betaling, € 88.123 en € 766 uit hoofde van schadevergoeding en € 7.846,85 ter zake van kosten deskundige, alle bedragen steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2012 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt ING in de kosten van het geding in beide instanties aan de zijde van [appellant] gevallen en begroot die kosten in eerste aanleg op € 1.566,17 aan verschotten en € 5.160 voor salaris en in hoger beroep op € 1.694,80 aan verschotten en € 20.610 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest zijn voldaan;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.P. van Achterberg en J.W. Hoekzema en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 december 2017 door de rolraadsheer.
Uitspraak 15‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Renteswap. Vervolg op tussenarrest van 15 september 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:3842). Vordering uit onverschuldigde betaling. Het hof heeft het bedrag begroot dat kredietnemer (per saldo) onverschuldigd aan ING heeft betaald en stelt partijen in de gelegenheid zich daarover bij akte uit te laten. Zie ECLI:NL:GHAMS:2014:4903 en ECLI:NL:GHAMS:2017:5275.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.144.841/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/533427 / HA ZA 13-20
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 november 2016
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.H. Tonino te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. R.P. Raas te Amsterdam.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [appellant] en ING genoemd.
Op 15 september 2015 heeft het hof in deze zaak een tweede tussenarrest uitgesproken (hierna: het tussenarrest). Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het tussenarrest.
Vervolgens heeft [appellant] een akte na tussenarrest met producties genomen.
Daarna heeft ING een antwoordakte na tussenarrest genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling
2.1
Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2
In het tussenarrest onder 3.21 is overwogen dat - in verband met de waarde van de prestatie die ING zonder rechtsgrond heeft verricht (art. 6:210 lid 2 BW) - het hof het redelijk acht dat het (rente)bedrag dat [appellant] aan ING verschuldigd zou zijn geworden uit hoofde van de renteafdekkingsvariant (rentevastlening of rentecap) die het beste bij de positie van [appellant] paste als de aan ING te vergoeden waarde in aanmerking te nemen. Dat bedrag komt dan in mindering op het bedrag dat [appellant] in totaal aan swaprente heeft betaald, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele verhogingen of verlagingen op grond van verschuldigde (rente)opslagen. Alvorens verder te beslissen heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over (de kosten van) de variant die het beste bij de positie van [appellant] zou hebben gepast en de uiteengezette (wijze van) berekening van de onverschuldigd betaalde bedragen.
2.3
[appellant] stelt allereerst dat ING ten onrechte als voorwaarde heeft gesteld dat de helft van het renterisico op enigerlei wijze werd afgedekt. In dat verband wijst hij naar zijn grief 8 die daarop betrekking heeft en waarover het hof zich nog niet expliciet heeft uitgelaten.
2.4
De grief faalt. In het licht van het feit dat ING in de offerte van 18 april 2008 als voorwaarde voor het aangaan van de nieuwe lening heeft opgenomen dat het renterisico op de nieuwe en de bestaande geldleningen (met een gezamenlijke waarde van € 13,534 miljoen) voor een bedrag van € 6,75 wordt afgedekt (productie 1 inleidende dagvaarding) en dat de afdeling Risk Management van ING, en niet een commerciële afdeling, bij besluit van 16 april 2008 die voorwaarde aan de fiattering van de nieuwe lening heeft verbonden, heeft [appellant] onvoldoende toegelicht dat ING die voorwaarde niet had mogen stellen. Nu het hof in het tussenarrest heeft geoordeeld dat [appellant] de renteswapovereenkomst op goede gronden wegens dwaling buitengerechtelijk heeft vernietigd, heeft [appellant] geen belang bij zijn stelling dat ING bij het afsluiten van de renteswapovereenkomst misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 3 BW heeft gemaakt; hij heeft ter zake geen (andere) schadevergoeding gevorderd.
2.5
Voorts stelt [appellant] in de akte na tussenarrest dat een rentecap in 2008 voor hem het meest geschikte product was ter afdekking van het renterisico. Het hof volgt ING in haar standpunt dat een rentevastlening het beste bij [appellant] zou hebben gepast. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] in de processtukken die hij vóór het tussenarrest heeft ingediend, steeds heeft gesteld dat ING hem had moeten adviseren een rentevastlening af te sluiten. Het hof wijst op § 87 van de inleidende dagvaarding, waarin [appellant] schrijft: “Nu ING zowel verstrekker van de geldleningen als verkoper van de SWAP is had het voor de hand gelegen dat zij een eenvoudige financiering met een looptijd van 7 jaar met een vaste rente en een vaste renteopslag had geadviseerd (...). Bovendien was een vaste rentelening ook logischer aangezien de geldmarktrente op dat moment hoger was dan de kapitaalmarktrente (de 7-jaars interest rate swap bedroeg immers 4,45%, terwijl de 3-maands Euribor op 1 april 2008 al 4,731% bedroeg). ING had de geldlening derhalve voor 7 jaar tegen een vaste rente, met voor de gehele looptijd vaste opslag, kunnen aanbieden zonder gebruik te maken van de SWAP”. Verder wijst het hof op § 88, §105 en §153 van de inleidende dagvaarding alsmede op productie 7, een brief van [appellant] aan ING van 27 juni 2012 en de bijlage bij die brief en productie 21 bij de inleidende dagvaarding alsmede op § 59 van de Memorie van grieven.
2.6
[appellant] stelt dat hij, gezien de gemiddelde looptijd van de leningportefeuille van de afgelopen jaren en de lengte van de rentevastperiode in twee eerdere gevallen, in het onderhavige geval gekozen zou hebben voor een rentevastperiode van maximaal drie jaar. Nu [appellant] echter in het onderhavige geval gekozen heeft voor een afdekking van het renterisico voor een periode van zeven jaar en hij in eerdere gedingstukken heeft gesteld dat ING hem een rentevastlening met een looptijd van zeven jaar had moeten adviseren, gaat het hof uit van een rentevastperiode van zeven jaar.
2.7
Het ligt niet voor de hand dat [appellant] , al dan niet gefaseerd, rentevastleningen tot een bedrag van € 10 miljoen zou hebben afgesloten. Gezien het vereiste dat 50% van het renterisico werd afgedekt, ligt het voor de hand dat [appellant] gefaseerd rentevastleningen tot € 6,75 miljoen zou hebben afgesloten.
Voor zover [appellant] bij akte na tussenarrest stelt dat de leningportefeuille € 12,875 miljoen bedroeg in plaats van € 13,5 miljoen gaat het hof daaraan voorbij. Bijlage 1 bij het rapport van ( [A] ) Cadension bevat een overzicht van de leningportefeuille van [appellant] bij ING. Indien uitgegaan worden van de leningen die in april 2008 aan [appellant] waren verstrekt, inclusief de lening van € 5,25 miljoen, komt het hof op een totale hoofdsom van € 14,125 miljoen. Uit het staatje op bladzijde 1 van het rapport van Cadension volgt dat de lening met hoofdsom van € 1,25 miljoen en een looptijd van 5 jaar, met als startdatum 1 april 2006 niet is meegeteld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom die lening er buiten is gelaten. Het verschil tussen de totale hoofdsom € 14,125 miljoen en het bedrag van € 13,5 miljoen dat ING hanteert, kan worden verklaard door aflossingen op de hoofdsom.
2.8
Indien de kosten van een rentevastlening worden vergeleken met de kosten van een renteswap moet het totaal betaalde bedrag aan swaprente worden verhoogd met alle door [appellant] op zijn Euribor-leningen bij ING en Svenska Handelsbanken betaalde (debetrente)opslagen. Die bijtelling is nodig omdat bij een rentevastlening alle (debetrente)opslagen in het vaste rentetarief zijn verwerkt. Met het totaalbedrag aan Euribor-rente dat [appellant] van ING heeft ontvangen behoeft geen rekening te worden gehouden, omdat dat wegvalt tegen het totaal bedrag aan Euribor-rente dat [appellant] op de leningen bij ING en Svenska Handelsbanken heeft betaald.
2.9
Partijen zijn het erover eens dat [appellant] , zoals ook blijkt uit bijlage 2 bij het rapport van Cadension, in totaal een bedrag van € 3.161.972 aan swaprente heeft betaald. Wat betreft het bedrag aan (debetrente)opslagen dat [appellant] heeft betaald, geldt het volgende. In bijlage 2 heeft Cadension het bedrag dat [appellant] aan opslagen aan ING heeft betaald berekend op € 791.081. Zij gaat de eerste vier kwartalen uit van een opslag van 0,93%; dat moet echter 0,83% zijn (zie productie 9 bij conclusie van antwoord). Het hof heeft berekend dat die correctie ertoe leidt dat genoemd bedrag met € 10.194 moet worden verminderd. Cadension houdt ten onrechte geen rekening met de opslag van 1,50% die [appellant] (zie inleidende dagvaarding onder 55), naar het hof als onweersproken aanneemt, tot het einde van de looptijd van de renteswapovereenkomst, gedurende 10 kwartalen, aan Svenska Handelsbanken heeft betaald. Bij de renteberekening wordt de maand op het juiste aantal dagen gesteld en het jaar op 360 dagen, ook aangeduid als 360/actual. Het hof heeft berekend dat [appellant] gedurende die periode, 913 dagen (zo volgt uit bijlage 2 bij het rapport van Cadension) à € 416,67 per dag (1,5% van € 10 miljoen gedeeld door 360), in totaal € 380.420 aan opslagen aan Svenska Handelsbanken heeft betaald. In totaal heeft [appellant] gedurende de looptijd van de renteswapovereenkomst een bedrag van (€ 791.081 - € 10.194 + € 380.420 =) € 1.161.307 aan opslagen betaald.
2.10
Volgens ING zou [appellant] in mei 2008 voor een lening met een rentevastperiode van zeven jaar een tarief van (inclusief debetrenteopslag) 5,9% of 6,0% hebben moeten betalen. Uitgaande van het swaprentetarief van 4,45%, blijkens productie 6 bij inleidende dagvaarding was de transactiedatum 22 april 2008, betekent dat dat ING een tarief hanteert voor een vaste renteperiode dat 1,45% of 1,55% hoger is dan het renteswaptarief, hetgeen in het licht van de offerte van 28 maart 2008 (productie 41 bij memorie van grieven tevens wijziging van eis) niet aannemelijk is. In het kader van de verlenging van een lening heeft ING daarin voor een rentevastperiode van zeven jaar, ingaande 1 april 2008, een tarief van 5,39% geoffreerd, 0,67% boven het dan geldende driemaands Euribor-tarief van 4,72%, dat ook uit die offerte volgt. In de offerte van 28 maart 2008 wordt bij het driemaands Euribor-tarief met een looptijd van een jaar een opslag van 0,91% gehanteerd en in mei 2008 is voor het driemaands Euribor-tarief met dezelfde looptijd een (lagere) opslag van 0,83% overeengekomen. Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding in mei 2008 voor de vaste renteperiode uit te gaan van een tarief dat meer dan 0,67% hoger is dan het driemaands Euribor-tarief. Op 2 mei 2008 was het driemaands Euribor-tarief 4,855%, zo is het hof uit eigen wetenschap bekend. Indien wordt uitgegaan van het driemaands Euribor-tarief op 2 mei 2008 en het genoemde verschil van 0,67% resulteert dat in een rentevasttarief van, afgerond 5,53%, 1,08% boven het swaprentetarief van 4,45%, hetgeen het hof wel aannemelijk voorkomt. Het hof zal, gelet hierop, hierna in zijn berekening een rentevasttarief van 5,53% hanteren.
2.11
Indien uitgegaan wordt van een lening met een rentevastperiode van zeven jaar moet nog worden beslist of [appellant] direct een rentevastlening van € 6,75 miljoen zou hebben afgesloten of gefaseerd, direct een rentevastlening van € 5,25 miljoen en de overige € 1,5 miljoen bij de herfinanciering van zijn bestaande leningen. Gezien de wijze waarop [appellant] steeds heeft gefinancierd, is aannemelijk dat hij voor de gefaseerde variant zou hebben gekozen. Uit het overzicht in § 107 van de antwoordakte na tussenarrest volgt dat de lening van € 1.049.000 kort na 1 april 2008 is omgezet in een rentevastlening. Uit het bedrag van € 318.983 dat na de omzetting in een rentevastlening aan swaprente is betaald, volgt namelijk dat binnen drie maanden na 2 mei 2008 de omzetting heeft plaatsgevonden. Indien de gehele periode van 7 jaar over het bedrag van € 1.049.000 de swaprente van 4,45% zou zijn betaald, zou dat uitgekomen zijn op (2558 dagen [de som van de kolom ‘Dagen’ in bijlage 2 bij het rapport van Cadension] à € 129,67 per dag (4,45% van € 1.049.000 gedeeld door 360) =) € 331.696. € 318.983 is 97% van € 331.696 en 97% van (7 x 12 =) 84 maanden is (afgerond) 81 maanden. Gezien die uitkomst zal het hof in zijn berekening ervan uitgaan dat het bedrag van € 1.049.000 ook op 2 mei 2008 is omgezet in een rentevastlening. Uit het eerdergenoemde overzicht in § 107 in samenhang met het overzicht in § 101 van de antwoordakte na tussenarrest volgt dat het bedrag van € 451.000 (leningnummer 1003388) op 1 april 2009 had moeten worden omgezet in een rentevastlening. Zoals [appellant] in zijn pleitnotitie in hoger beroep terecht aanvoert, was de rentestand in april 2009 zeer veel lager dan in april 2008. Uit eigen wetenschap is het hof bekend dat op 1 april 2009 het driemaands Euribor-tarief 1,498% bedroeg. Gezien de sterke daling van het Euribor-tarief is niet aannemelijk dat ING op 1 april 2009 van [appellant] zou hebben verlangd dat hij voor het bedrag van € 451.000 alsnog een rentevastlening zou afsluiten. Het voorgaande betekent dat het hof in zijn berekening ervan uitgaat dat [appellant] in plaats van een renteswap van € 10 miljoen direct een rentevastlening van (afgerond) € 6,3 miljoen zou zijn aangegaan en € 3,7 miljoen variabel zou hebben gefinancierd. Voor een rentevastlening van € 6,3 miljoen zou [appellant] gedurende 7 jaar en uitgaande van een rentepercentage van 5,53% op basis van 360/actual in totaal (2558 dagen à € 967,75 per dag (5,53% van € 6,3 miljoen gedeeld door 360) =) € 2.475.505 aan rente hebben betaald. [appellant] is voor een krediet van €10 miljoen een bedrag aan Euribor-rente verschuldigd geweest van € 838.243 (zie bijlage 2 bij het rapport van Cadension, kolom ‘Euribor’). Voor het bedrag van € 3,7 miljoen zou [appellant] gedurende 7 jaar 37% van € 838.243 = € 310.150 aan Euribor-rente hebben betaald.
2.12
Vervolgens moet worden geschat welk bedrag aan opslagen [appellant] over het bedrag van € 3,7 miljoen aan ING zou hebben moeten betalen. Daarmee ligt de vraag voor of als gevolg van de gekozen constructie van de renteswap met de allowancefaciliteit [appellant] een hoger bedrag aan opslag in rekening is gebracht dan zonder die constructie het geval zou zijn geweest. ING stelt dat zij bij het berekenen van de opslagen geen rekening heeft gehouden met de allowancefaciliteit. Bij het bepalen van het risicoprofiel baseert ING zich onder andere op de loan-to-value (hierna: LTV). De LTV-ratio geeft inzicht in de verhouding tussen uitstaande leningen en onroerend goed. De LTV van [appellant] bedroeg in 2008 76%. De omvang van zijn leningportefeuille bedroeg € 13,53 miljoen, de waarde van zijn investeringen € 17,823 miljoen. Met de allowancefaciliteit van € 700.000 is op geen enkele wijze rekening gehouden, aldus ING in § 72 van de antwoordakte na tussenarrest.
2.13
Dienaangaande geldt het volgende. De opslag bestaat uit de debiteurenopslag en de liquiditeitsopslag. De debiteurenopslag dient om ING te compenseren voor het kredietrisico dat zij op [appellant] loopt. De liquiditeitsopslag ziet op de fundingkosten van ING (zie memorie van antwoord onder 44 en 45). De debiteurenopslag is gestegen van 0,73% in april 2008 (zie productie 9 bij conclusie van antwoord) naar 1,65% in mei 2012 (zie memorie van antwoord onder 297). ING geeft geen enkel inzicht in de reden(en) van die (sterke) stijging. (De liquiditeitsopslag is in dezelfde periode ook (sterk) gestegen van 0,10% naar 1,39%.) Uit de brief van ING van 25 juli 2012 (productie 17 bij conclusie van antwoord) volgt dat de door [appellant] ten gunste van ING gestelde zekerheden ook gelden voor de verplichtingen onder de allowancefaciliteit. Toen vanwege de negatieve waarde van de rentswap de allowancefaciliteit moest worden aangesproken en zelfs moest worden verhoogd, zal de verhouding tussen de uitstaande kredieten (inclusief het uitstaande bedrag onder de allowancefaciliteit) en de waarde van de zekerheden zijn verslechterd en het kredietrisico op [appellant] zijn toegenomen. Indien [appellant] op enig moment jegens ING niet aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen, zou ING immers ook het uitstaande bedrag onder de allowancefaciliteit op de zekerheden willen verhalen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat die verslechtering geen enkele invloed heeft gehad op de hoogte van de debiteurentoeslag.
2.14
Indien uitgegaan wordt van het totale bedrag van € 1.161.307 (zie 2.9) dat [appellant] aan opslagen heeft betaald, zou hij over het bedrag van € 3,7 miljoen (37% van € 1.161.307 =) € 429.684 aan opslagen hebben betaald. Het hof neemt aan dat, indien ING, zoals zij stelt, in de situatie zonder swapovereenkomst en allowancefaciliteit de (debiteuren)opslagen op dezelfde wijze zou hebben verhoogd als in de onderhavige situatie, [appellant] de € 3,7 miljoen ook zou hebben geherfinancierd bij Svenska Handelsbanken. Indien ING in de situatie zonder swapovereenkomst en allowancefaciliteit de opslagen minder zou hebben verhoogd, is aannemelijk dat [appellant] met zijn leningen bij ING zou zijn gebleven. Het hof neemt aan dat in die situatie [appellant] ongeveer hetzelfde bedrag aan opslagen zou hebben betaald als bij Svenska Handelsbanken. Met een hoger dan wel lager bedrag aan opslagen behoeft derhalve geen rekening te worden gehouden.
2.15
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] in de situatie zonder swapovereenkomst in totaal aan vaste rente (€ 2.475.505), Euribor-rente (€ 310.150) en opslagen (€ 429.684) een bedrag van € 3.215.339 aan ING zou hebben betaald. [appellant] heeft in de situatie met swapovereenkomst in totaal € 3.161.972 aan swaprente betaald en in totaal € 1.161.307 aan opslagen, hetgeen neerkomt op een totaal bedrag van € 4.323.279. Daaruit volgt dat [appellant] uit onverschuldigde betaling een vordering van € 4.323.279 - € 3.215.339 = € 1.107.940 op ING heeft.
2.16
Gezien het hiervoor overwogene zijn bij de berekeningen van [appellant] (zie het rapport van Cadension onder Scenario C) de volgende kanttekeningen te plaatsen. [appellant] gaat uit van een lening van € 5,25 miljoen met een looptijd van 3 jaar en een rentevasttarief van 4,37% (exclusief vaste opslag). Bij de financiering van de overige € 4,75 miljoen tegen driemaands Euribor-tarief houdt [appellant] alleen rekening met de opslagverhogingen en niet met alle opslagen inclusief de opslagen die hij aan Svenska Handelsbanken heeft betaald. [appellant] ziet eraan voorbij dat bij de kosten van de renteswap geen rekening mag worden gehouden met het bedrag dat aan Euribor-rente is betaald. Dat bedrag valt immers weg tegen het bedrag dat [appellant] onder de renteswap aan Euribor-rente heeft ontvangen.
2.17
Bij de berekeningen van ING zijn de volgende kanttekeningen te plaatsen. ING hanteert voor het rentetarief van een rentevastlening het swaprentetarief van 4,45% en haakt wat betreft de te hanteren (vaste) opslag aan bij de (variabele) opslag die [appellant] op het driemaands Euribor-tarief heeft moeten betalen, met een correctie van (afgerond) € 22.071. Zij gaat er ten onrechte aan voorbij dat [appellant] , indien hij een rentevastlening zou hebben afgesloten, niet te maken zou hebben gehad met een variabele opslag van gemiddeld 1,66%, (aan opslagen is betaald € 1.161.307 (zie 2.9), dat is per jaar (€ 1.161.307 gedeeld door zeven =) € 165,901 en dat is (afgerond) 1,66% van € 10 miljoen), maar met een vaste opslag van 1,08% boven het renteswaptarief, zo heeft het hof berekend (zie 2.10). ING neemt in haar nadeel niet in haar berekening mee dat, indien [appellant] voor een lager bedrag dan € 10 miljoen een rentevastlening aangaat, bijvoorbeeld voor een bedrag van € 6,75 miljoen, hij over een bedrag van € 3,25 miljoen het driemaands Euribor-tarief met opslagen zou hebben betaald (zie antwoordakte na tussenarrest 104 e.v.).
2.18
De kosten van de deskundige Cadension die [appellant] heeft ingeschakeld ten behoeve van de vaststelling van het bedrag dat [appellant] onverschuldigd aan ING heeft betaald komen voor vergoeding in aanmerking. Gesteld noch gebleken is dat de met een factuur onderbouwde kosten van € 7.846,85 niet redelijk zouden zijn.
2.19
ING is wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum waarop ING jegens [appellant] in verzuim is. Nu ING niet te kwader trouw is in de zin van artikel 6:205 BW, is om het verzuim te doen intreden een ingebrekestelling vereist. Nu [appellant] niet heeft gesteld dat hij ING in gebreke heeft gesteld en ING de buitengerechtelijke vernietiging van de renteswapovereenkomst bij brief van 27 juni 2012 niet heeft behoeven te begrijpen als een ingebrekestelling, is ING wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, 14 december 2012.
2.20
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de wijze waarop het hof het bedrag heeft begroot dat [appellant] (per saldo) onverschuldigd aan ING heeft betaald, eerst [appellant] en dan ING.
2.21
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
wijst de zaak naar de rol van 13 december 2016 voor akte aan de zijde van [appellant] tot het hiervoor in r.o. 2.20 aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.P. van Achterberg en J.W. Hoekzema en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 november 2016 door de rolraadsheer.
Uitspraak 15‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Renteswap. Beroep van kredietnemer op dwaling slaagt. Aan buitengerechtelijke vernietiging komt krachtens art. 3:53 lid 1 BW terugwerkende kracht toe. Vernietiging leidt ertoe dat partijen zonder rechtsgrond hebben gepresteerd. Partijen hebben wederzijds vorderingen uit onverschuldigde betaling verkregen als bedoeld in art. 6:203 BW. Art. 6:220 lid 2 BW van toepassing op de prestatie van de bank. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de (kosten van) de variant die de kredietnemer in plaats van de renteswap zou hebben gekozen en de (wijze van) berekening van de onverschuldigd betaalde bedragen.Zie ook ECLI:NL:GHAMS:2014:4903 en ECLI:NL:GHAMS:2016:4631 en ECLI:NL:GHAMS:2017:5275.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.144.841/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/533427 / HA ZA 13-20
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 september 2015
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.H. Tonino te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. R.P. Raas te Amsterdam.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [appellant] en ING genoemd.
Voor het verloop van het geding in het incident wordt verwezen naar het tussenarrest in het incident van 25 november 2014 (hierna: het tussenarrest).
In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat hij aanleiding ziet om het incident en de hoofdzaak gezamenlijk te behandelen en de zaak verwezen naar de rol voor beraad partijen.
Partijen hadden vóór het tussenarrest in de hoofdzaak de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Na het tussenarrest heeft [appellant] pleidooi gevraagd.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 april 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. Tonino voornoemd en mr. H. Bais, advocaat te Amersfoort en ING door mr. Raas voornoemd en mr. T.R.B. de Greve, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest in de hoofdzaak en in het incident gevraagd.
[appellant] heeft in de hoofdzaak geconcludeerd zoals omschreven op bladzijde 39 e.v. van de memorie van grieven, tevens wijziging van eis. ING heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.11, de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. De feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, aangevuld met overige gestelde en niet (voldoende) betwiste feiten.
3. Beoordeling
3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[appellant] is oprichter en eigenaar van een grote jeansketen met 80 winkels in binnen- en buitenland. Daarnaast koopt hij in privé winkelpanden, die hij vervolgens verhuurt.
3.1.2
In het voorjaar van 2008 was [appellant] voornemens zes winkelpanden te kopen, voor een totale koopsom van € 5.854.207. [appellant] benaderde met het oog op het verkrijgen van een additionele lening zijn vaste contactpersoon bij ING Real Estate Finance N.V (hierna: ING REF).
3.1.3
ING REF stelde als voorwaarde voor het aangaan van de nieuwe lening dat het renterisico op de nieuwe en de bestaande geldleningen (met een gezamenlijke waarde van € 13,534 miljoen) voor een bedrag van € 6,75 miljoen wordt afgedekt.
3.1.4
Op 7 april 2008 heeft ING Bank N.V. (hierna: ING) voor [appellant] een presentatie over risicomanagement gehouden. Het daarbij gebruikte schriftelijke materiaal geeft een beknopte omschrijving van verschillende rente-afdekkingsinstrumenten, te weten de Interest Rate Swap (hierna ook: renteswap), de CAP (een renteoptie waarmee tegen betaling van een premie de maximale rente beperkt wordt tot een vooraf vastgelegd percentage) en de RenteVastlening.
Onder het kopje 1. Keuze rente-afdekkinginstrument is over de renteswap vermeld:
“Met de IRS legt u zich vast voor een kapitaalmarkt looptijd
Een vaste calculatie van uw financieringslast is mogelijk
(= Fixatie) naar keuze”
Onder het kopje 3. Maatwerkoplossing worden de volgende voor- en nadelen van de renteswap genoemd:
“Voordelen:
- Eenvoudig veranderen van een rentestructuur >> variabele financiering wordt fixe financiering
- Flexibiliteit t.a.v. ingangsdatum en cash-flowschema
>> U kiest zelf de ingangsdatum van de swap
>> De swapstructuur kan naadloos worden aangesloten op de onderliggende financiering
- Bij tussentijds openbreken kan een opbrengst worden verkregen >> contante waarde
- Transparantie via www.ingotcr.com over contante waarde
Nadelen:
- Geen mogelijkheid om te profiteren van een relatief lage geldmarktrente (Euribor); de rente is immers gefixeerd”
Onder het kopje 5. Samenvatting is onder meer het volgende opgenomen:
“□ Rentederivaten zijn flexibel; elk schema, elke ingangsdatum etc kan bestaan,
□ Rentederivaten zijn GEEN kredietverlening; (...),
□ Rentederivaten zijn vrij van overige kosten: % = %, premie = premie,
□ Nu de rente laag en invers is, is overstappen naar een vaste rente aantrekkelijk,
□ Bij de verkoop van Rentederivaten hebben wij een Zorg- en Informatieplicht; de AFM houdt hier nadrukkelijk toezicht op,”
3.1.5
Op 16 april 2008 hebben [appellant] en ING een “Raamovereenkomst inzake niet-beursverhandelde derivaten (Niet professionelen)” gesloten (hierna: de raamovereenkomst). De raamovereenkomst bevat algemene bepalingen die van toepassing zijn op alle transacties die tussen ING Bank en de cliënt, in dit geval [appellant] , worden gesloten in niet-beursverhandelde derivaten. Bij de raamovereenkomst heeft [appellant] ook een zogenoemde Product Kaart - Interest Swap (hierna: de Productkaart) ontvangen. De productkaart bevat onder andere de volgende tekst:
Wat is een Interest Rate Swap?
Een Interest Rate Swap (swap) is een instrument dat gebruikt kan worden om het renterisico op bestaande en toekomstige financieringen beheersbaar te maken. Een swap stelt een onderneming in staat om eenvoudig de rentetypische looptijd van een financiering te wijzigen zonder dat de onderliggende lening hiervoor veranderd hoeft te worden. Een swap wordt vaak in combinatie met een nieuwe (variabele) lening toegepast.
(…)
Belangrijkste Product Kenmerken:
• Aanwezig in de meest gangbare valuta’s (o.a. EUR, GBP, CHF, USD).
• Minimale hoofdsom (equivalent van) Euro 1 miljoen.
• Gangbare looptijden vanaf 1 jaar tot 10 jaar.
• Een swap is een los verhandelbaar financieel contract. Het staat los van de onderliggende
lening.
(…)
Voordelen
• Een swap is een maatwerkproduct en kan wat betreft “reken” hoofdsom, ingangsdatum en onderliggende looptijd precies gekoppeld worden aan de behoefte van de gebruiker. Aflossings-en opnameschema’s zijn mogelijk.
• Met een swap is het eenvoudig om van rentetypische looptijd te veranderen
• Met een swap is het mogelijk om toekomstig rente exposure per heden te sturen (hedgen). Per heden is het mogelijk om een swaptarief voor een toekomstige financiering af te spreken.
• Een swap kan eenvoudig worden afgewikkeld. Dit gebeurt middels een verrekening van de contante waarde van de swap. Deze kan negatief (boeterente) of positief (opbrengst) zijn.
Risico’s
De componenten die de prijs van een swap bepalen, zoals looptijd, rente en vraag en aanbod op de kapitaalmarkten, zijn gedurende de looptijd aan veranderingen onderhevig. Koersen kunnen fluctueren. Eén en ander betekent dat de prijs zoals die in de markt geldt voor de transacties gedurende de looptijd kan verschillen van de prijs die is afgesproken bij het aangaan van de betreffende transactie. Naarmate het tijdsverloop tussen het moment van aangaan en het nakomen van de aangegane verplichting groter is, is dit risico groter. Desalniettemin kunnen de bovenomschreven typen transacties een uitstekend hulpmiddel zijn om de risico’s die voortvloeien uit uw normale bedrijfsvoering te beheersen.
(…)
Zekerheden
ING Bank dient erop toe te zien dat cliënten die posities hebben in financiële instrumenten waaruit verplichtingen kunnen voortkomen, voortdurend over voldoende saldi beschikken om aan hun actuele verplichtingen te kunnen blijven voldoen. Hierover maken u en ING Bank samen zogenaamde “margin” afspraken. Indien er door marktomstandigheden een margintekort dreigt te ontstaan, zal ING Bank u onverwijld hierover schriftelijk informeren. Indien zich daadwerkelijk een tekort voordoet, dient u maatregelen te nemen om dit tekort ongedaan te maken bijv. door het stellen van additionele zekerheden. Bij het in gebreke blijven met het tijdig aanzuiveren van het geconstateerde margintekort zal de bank noodgedwongen overgaan tot het eenzijdig sluiten van de ingenomen posities.
3.1.6
Gelijktijdig met het afsluiten van de raamovereenkomst hebben ING en [appellant] een overeenkomst ‘Allowancefaciliteit OTC-derivaten transacties’ ten bedrage van maximaal € 700.000,- gesloten. Deze overeenkomst bevat onder meer de volgende passages:
“2.1 Onder de volgende voorwaarden en bedingen zal de Bank aan de Kredietnemer vanaf de datum van ondertekening van deze overeenkomst een faciliteit ter beschikking stellen ten bedrage van maximaal € 700.000 (…), waarover hij kan beschikken voor het voldoen aan Margin- verplichtingen voortvloeiende uit met de Bank ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening aangegane OTC- derivatentransacties middels de blokkade van de met de Marginverplichtingen samenhangende bedragen onder deze faciliteit.
2.2
De faciliteit kan te allen tijde (gedeeltelijk) door de Kredietnemer of de Bank worden opgezegd. Door de opzegging eindigt terstond de mogelijkheid om aan de Marginverplichtingen te voldoen door de blokkade daarvan onder deze faciliteit.
Bij opzegging is de Kredietnemer gehouden onmiddellijk ten genoegen van de Bank zekerheid te stellen ter securering van de (betalings)verplichtingen verband houdende met de OTC-derivaten transacties zoals bedoeld in deze overeenkomst.”
3.1.7
ING REF heeft een aantal offertes aan [appellant] uitgebracht voor een nieuwe lening van € 5.250.000, steeds tegen het 3-maands Euribor-tarief.
Alle offertes bevatten voorts onder andere de volgende tekst:
“Het renterisico op onderhavige geldlening en de bestaande geldleningen bij ING Real Estate Finance N.V. ten name van de geldnemer zal voor een leningbedrag ad minimaal EUR 6.750.000,00 ingedekt dienen te worden, bijvoorbeeld door middel van een derivatenovereenkomst bij ING Bank N.V.”
De door ING overgelegde offerte van 18 april 2008 is door [appellant] ondertekend en wordt door partijen gezien als de leningovereenkomst. De rente is het 3-maands Euribor-tarief verhoogd met een opslag van 0,83%. Het totaalbedrag aan leningen van ING aan [appellant] bedroeg daarmee € 13,534 miljoen (€ 8,284 miljoen bestaand en € 5,25 miljoen nieuw).
3.1.8
Op 22 april 2008 is tussen [appellant] en ING een renteswapovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 10 miljoen en een vaste rente van 4,45%. De einddatum van de renteswap is 1 mei 2015. Met de renteswap overeenkomst ruilt (swapt) [appellant] de variabele 3-maands Euribor-rente op een deel, € 10 miljoen, van de van ING REF geleende hoofdsom tegen een vaste rente van 4,45%.
3.1.9
ING heeft [appellant] in kennis gesteld van zijn MiFiD kwalificatie, te weten dat ING hem heeft ingedeeld in de categorie niet-professionele cliënten. ING heeft geen uitgebreid cliëntprofiel van [appellant] opgesteld en ook geen geschiktheidstoets uitgevoerd.
3.1.10
Na afloop van genoemde leningovereenkomst hebben ING REF en [appellant] in april 2009 een nieuwe leningovereenkomst met een looptijd van één jaar gesloten tegen een 3-maands Euribor-tarief en een debetrenteopslag van 1,60%, in april 2010 met een opslag van 1,95% en in april 2011 van 1,85%.
3.1.11
ING REF is in 2010 als verdwijnende vennootschap gefuseerd met ING.
3.1.12
Op 23 februari 2011 hebben ING en [appellant] een nieuwe overeenkomst ‘Allowancefaciliteit OTC-derivaten transacties’ gesloten. De allowancefaciliteit die ING ter beschikking stelt, bedraagt maximaal € 1.700.000,-. Bij brief van 17 september 2012 heeft ING de allowancefaciliteit verlaagd naar € 1.350.000,-.
3.1.13
Op 16 februari 2012 heeft ING [appellant] geïnformeerd over de beoogde opslagverhoging van de door ING verstrekte geldlening naar 3,04%. Kort daarna is [appellant] , stellend dat hij zich door ING misleid voelde vanwege de verhoging van de rente-opslag, op zoek gegaan naar een andere bank. Op 23 april 2012 heeft [appellant] aan ING meegedeeld dat hij alle lopende geldleningen met ingang van 1 juli 2012 wenst af te lossen en op dat moment in gesprek is met een andere bank over de herfinanciering van deze leningen. Vanaf begin mei 2012 zijn concrete opties voor de aflossing van de bestaande leningen met ING besproken. Op 25 juni 2012 heeft ING meegedeeld dat [appellant] de lopende geldleningen pas kan beëindigen als hij voor de nakoming van de marginverplichtingen uit hoofde van de swap aanvullende zekerheden stelt voor een bedrag van € 1,35 miljoen.
3.1.14
Bij brief van 27 juni 2012 heeft [appellant] ING geïnformeerd over zijn ongenoegen over de gang van zaken en heeft hij de renteswap buitengerechtelijk vernietigd.
3.2
[appellant] vordert in deze procedure, na wijziging van eis bij memorie van grieven, kort samengevat, primair (i) een verklaring voor recht dat de renteswapovereenkomst buitengerechtelijk is vernietigd op grond van bedrog, althans dwaling, althans misbruik van omstandigheden, (ii) ING te veroordelen tot (terug)betaling van alle onder de renteswap betaalde bedragen, tot en met 1 november 2012 zijnde een netto bedrag van € 1.352.254,- met wettelijke rente alsmede (iii) tot betaling van de wettelijke rent over € 675.000,-, het bedrag dat onverschuldigd als margin is gestort, subsidiair (i) ING te veroordelen vergoeding van de door [appellant] geleden schade en meer subsidiair, ING te veroordelen tot betaling van € 620.766,- uit hoofde van de excessieve renteopslag en primair, subsidiair en meer subsidiair, ING te veroordelen tot betaling van (i) een bedrag van € 88.123,- ter zake van de door ING veroorzaakte vertraging in de aflossing van de geldleningen van [appellant] , (ii) een bedrag ter zake van door [appellant] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, begroot volgens het tarief van Voorwerk II, (iii) een bedrag van € 766,- voor notariskosten ter verstrekking van zekerheid voor de renteswap en (iv) een bedrag van € 10.936,- ter zake van door [appellant] gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en de proceskosten van beide instanties.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft wat betreft de primaire vordering, kort samengevat, overwogen dat niet is gebleken dat wat betreft de fixatie van het rentepercentage [appellant] op basis van de door ING verstrekte informatie in een verschoonbaar onjuiste veronderstelling verkeerde. De zogenoemde exitkosten (potentiële kosten verbonden aan een voortijdig einde van de renteswap) en de (on)mogelijkheden ten aanzien van herfinanciering zijn naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende, duidelijk naar voren gekomen in het door ING gepresenteerde informatiemateriaal. Dat neemt echter niet weg dat wel duidelijk was aangegeven dat de renteswap een negatieve waarde kon krijgen en dat de noodzaak kon bestaan tot het aanhouden van zekerheden in dat verband. Het had op de weg van [appellant] gelegen om zich dienaangaande nader te laten informeren indien hij – zoals hij stelt – niet op de hoogte was van de daaraan verbonden kosten en (on)mogelijkheden in geval van herfinanciering. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [appellant] , indien hij wel volledig was geïnformeerd over de exitkosten en eventuele complicaties bij herfinanciering, de renteswap niet zou hebben gesloten.
3.3
Het hof ziet aanleiding eerst grief 6 te behandelen. De grief strekt ten betoge dat ING [appellant] onvoldoende heeft voorgelicht over de marginverplichtingen en de allowancefaciliteit. [appellant] wijst in dat verband op artikel 86 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (hierna: Bgfo) waarin is vastgelegd dat een beleggingsonderneming erop moet toezien dat haar cliënten die posities hebben in financiële instrumenten waaruit verplichtingen kunnen voortkomen, voortdurend over voldoende saldi beschikken om aan de actuele verplichtingen te voldoen (saldibewakingsplicht). [appellant] stelt dat hij nimmer de renteswap zou hebben afgesloten als hij had geweten van de wettelijke margin- en bijstortingsverplichtingen die hij heeft in geval van een negatieve waarde van een renteswap. ING heeft besloten dat deze bijstortingen kunnen worden voldaan door middel van een kosteloos krediet, een allowancefaciliteit voor € 700.000, dat zij aan [appellant] heeft verstrekt op basis van de reeds ten behoeve van de leningen verstrekte zekerheden. ING heeft [appellant] daarbij voorgehouden dat de allowancefaciliteit die hij tekende slechts diende als ‘papieren tijger’ voor de AFM ter nakoming van de zorgplicht; het was slechts een formaliteit. Hem was niet bekend dat hij krediet verkreeg en bovendien tussentijds bijstorting verrichtte inzake de margin door middel van verhoging van de kredietlimiet (allowance). In 2011 is door ING – zonder enig mondeling overleg of voorlichting en met summiere toelichtende brief – de allowancefaciliteit verhoogd naar € 1,7 miljoen. Deze faciliteit werd hem pas goed bekend toen hij bij gelegenheid van de herfinanciering in 2012 vanwege de doorlopende marginverplichtingen een nieuwe allowancefaciliteit moest accepteren, naast storting van contanten voor een bedrag van € 685.000,- en het verlenen van het recht van tweede hypotheek op een aantal panden. Als [appellant] bekend was geweest dat hij een kosteloos krediet verkreeg ten behoeve van zijn marginverplichtingen uit hoofde van de renteswap gedurende de looptijd van de renteswap, had hij de renteswap niet afgesloten. De marginverplichtingen en de wijze waarop hierover afspraken worden gemaakt, zijn (zeer) wezenlijk kenmerken van het product renteswap. [appellant] zou bij volledige en juiste voorlichting over de allowancefaciliteit en de functie hiervan, beter op de hoogte zijn geweest van de potentiële risico’s verbonden aan een renteswap en om wat voor bedragen het kan gaan bij een negatieve marktwaarde. Deze volstrekt onduidelijk faciliteit en de wijze waarop ING meent afspraken te kunnen maken over het vervullen van marginverplichtingen is niet besproken met [appellant] en is geen onderwerp geweest van de voorlichting van [appellant] door ING. Had hij dit wel goed uitgelegd gekregen, dan was hem duidelijk geweest welke omvangrijke negatieve kanten potentieel aan dit product zaten en had hij zeker niet voor de renteswap gekozen, aldus nog steeds [appellant] .
3.4
ING brengt daartegen in dat zij [appellant] duidelijk over de marginverplichtingen heeft geïnformeerd. Deze verplichting is genoemd in de Productkaart, de Raamovereenkomst en de overeenkomst allowancefaciliteit. [appellant] wist, althans behoorde te begrijpen, dat hij margin aan moest houden. ING heeft voortdurend aan haar marginbewakingsplicht voldaan en gemonitord dat [appellant] over voldoende saldi beschikte om aan zijn actuele verplichtingen onder de renteswap te kunnen voldoen. Waar nodig heeft ING de allowancefaciliteit verhoogd dan wel verlaagd. ING heeft [appellant] voldoende over de allowancefaciliteit geïnformeerd. De allowancefaciliteit betreft “een contractuele toezegging dat [appellant] te zijner tijd over het krediet kan beschikken”. [appellant] dient zekerheden te stellen om aan zijn marginverplichtingen te voldoen. De allowancefaciliteit strekt ertoe deze gestelde zekerheden liquide te maken. De hoogte van de allowancefaciliteit wordt bepaald aan de hand van de marginverplichtingen van [appellant] . De consequenties van overschrijding van (het bedrag van) de allowancefaciliteit staan in artikel 4 van de desbetreffende overeenkomst genoemd. [appellant] heeft geen vragen gesteld bij het afsluiten van de allowancefaciliteit en evenmin bij de verhoging van die faciliteit in 2011. Hieruit moet worden afgeleid dat [appellant] wist, althans behoorde te weten, dat hij margin moest aanhouden en waartoe hij een allowancefaciliteit heeft afgesloten. Van dwaling is geen sprake, aldus nog steeds ING.
3.5
Op grond van artikel 6:228 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar, indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Uitgangspunt bij de beoordeling van deze vordering is dat ING die inlichtingen moest verschaffen, die zij, gelet op de aard van de overeenkomst naar de in het verkeer geldende opvattingen in gevallen als de onderhavige behoorde te verstrekken om te voorkomen dat [appellant] omtrent die essentiële eigenschappen van de overeenkomst zou dwalen.
3.6
Bij de beoordeling van het beroep dat [appellant] op dwaling heeft gedaan, stelt het hof voorop dat de overeengekomen renteswap uitsluitend tot doel had renterisico’s voor [appellant] af te dekken.
3.7
Van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtig en oplettend handelende klant mag in een geval als dit worden verwacht dat hij de door hem ondertekende stukken zorgvuldig doorleest en, zo de inhoud daarvan hem niet geheel duidelijk is, aan de bank om opheldering vraagt. De klant heeft namelijk ook een onderzoeksplicht, hetgeen inhoudt dat hij – binnen redelijke grenzen – pogingen moet doen om zo daar behoefte aan is duidelijkheid te krijgen.
3.8
In de samenvatting van de presentatie over renterisicomanagement wordt vermeld dat ING bij de verkoop van rentederivaten een zorg- en informatieplicht heeft en dat de AFM hier nadrukkelijk toezicht op houdt.
3.9
De presentatie over renterisicomanagement bevat geen informatie over de met een renteswap gepaard gaande marginverplichtingen en allowancefaciliteit. De Productkaart vermeldt onder het kopje ‘Zekerheden’ dat ING erop dient toe te zien dat cliënten die posities hebben in financiële instrumenten waaruit verplichtingen kunnen voorkomen, voortdurend over voldoende saldi beschikken om aan hun actuele verplichtingen te kunnen blijven voldoen, dat de cliënt en ING hierover samen zogenaamde “margin” afspraken maken, dat indien er door marktomstandigheden een margintekort dreigt te ontstaan, ING de cliënt onverwijld hierover schriftelijk zal informeren en dat, indien zich daadwerkelijk een tekort voordoet, de cliënt maatregelen dient te nemen om dit tekort ongedaan te maken, bijvoorbeeld door het stellen van additionele zekerheden. De allowancefaciliteit wordt in dat verband, en ook niet overigens, niet genoemd. In de raamovereenkomst inzake niet-beursverhandelde derivaten (Niet-professionelen) gaat artikel 6 over ‘Margin’. Daarin wordt alleen geregeld dat ING van tijd tot tijd geheel of gedeeltelijk de door de cliënt bij haar aangehouden rekening(en) kan blokkeren tot het bedrag van de actuele waarde van de verplichtingen van de cliënt uit hoofde van de raamovereenkomst. De blokkade houdt in dat de cliënt niet bevoegd is gelden of effecten te onttrekken aan deze rekening(en). ING kan ook verlangen dat de cliënt een bedrag ter grootte van de actuele waarde doet bijschrijven op een aparte bij ING aan te houden margin-rekening. De allowancefaciliteit wordt in dat verband niet genoemd. De bevestiging van de swaptransactie van 22 april 2008 bevat geen enkele informatie over eventuele marginverplichtingen en de allowancefaciliteit. Het online systeem ING OTCR dat gebruikt wordt in de professionele OTC handel en waar [appellant] toegang toe had, verstrekt overzichten ‘Mark to Market Value (MtM) OTC Derivatieves’. Die overzichten bevatten geen enkele informatie over de allowancefaciliteit. In de overzichten wordt niet gesproken over marginverplichtingen maar over ‘MtM Total Net’ (zie productie 31 bij akte inhoudende overlegging producties). Op 16 april 2008 heeft [appellant] een overeenkomst Allowancefaciliteit OTC-derivaten transacties getekend. In lid 1 van artikel 2 is bepaald dat ING aan [appellant] een faciliteit ter beschikking zal stellen ten bedrage van maximaal € 700.000,- waarover hij kan beschikken voor het voldoen aan marginverplichtingen voortvloeiende uit met ING ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening aangegane OTC-derivaten transacties middels de blokkade van de met de marginverplichtingen samenhangende bedragen onder deze faciliteit. Artikel 4 bepaalt dat ING iedere werkdag de marginverplichtingen zal berekenen en indien blijkt dat de marginverplichtingen de faciliteit overschrijden, [appellant] onverwijld zorg dient te dragen voor het stellen van aanvullende zekerheden ter grootte van het bedrag van de overschrijding.
3.10
De genoemde stukken geven geen enkele informatie over de potentiële omvang van de marginverplichtingen en de relatie tussen de daling van het 3-maands Euribor-tarief en de stijging van de marginverplichtingen. Uit de genoemde stukken blijkt evenmin dat de allowancefaciliteit ertoe strekt [appellant] een krediet te verschaffen ten laste waarvan ING de marginverplichtingen van [appellant] boekt. Voorts is onvoldoende gesteld of gebleken dat ING die essentiële informatie aan [appellant] heeft verteld dan wel anderszins een inhoudelijke toelichting op die faciliteit heeft gegeven. Aangenomen moet derhalve worden dat de allowancefaciliteit geen onderdeel is geweest van de voorlichting van [appellant] . Zelfs in onderhavige procedures schept ING nog geen duidelijkheid over het karakter van de allowancefaciliteit. Zij noemt de allowancefaciliteit een ‘kosteloos extraatje’: de faciliteit is er als de cliënt er gebruik van wil maken. Dat is echter feitelijk niet juist. Gesteld noch gebleken is immers dat [appellant] op enig moment van deze faciliteit gebruik heeft willen maken. ING heeft daarentegen steeds eigenhandig de bedragen van de marginverplichtingen ten laste van de allowancefaciliteit geboekt zonder [appellant] daarover te informeren. Eerst sinds januari 2013 verstuurt ING maandelijks positieoverzichten van de renteswap aan [appellant] . Onder 322 van de memorie van antwoord ontkent ING nog steeds dat de allowancefaciliteit een krediettoezegging is. [appellant] diende zekerheden te stellen om aan zijn marginverplichtingen te voldoen. De allowancefaciliteit strekt ertoe deze gestelde zekerheden liquide te maken, aldus ING.
Het hof is van oordeel dat aldus wel degelijk sprake is van een krediettoezegging van ING. Zou dat anders zijn dan zou niet zijn voldaan aan het vereiste van artikel 86 lid 1 Bgfo. Deze bepaling brengt in dit geval mee dat [appellant] over voldoende saldi moet beschikken om de actuele verplichtingen die uit de renteswap voortvloeien te kunnen voldoen. Onder het begrip ‘saldi’ vallen aanwezige creditsaldi en beschikbare kredietruimte, maar geen zekerheden zoals pand- en hypotheekrecht. ING verhult de gekozen constructie door te spreken over het ‘liquide maken van zekerheden’. In dit geval zijn tegenover de verplichtingen op grond van de renteswap ‘saldi’ aanwezig op grond van een kredietfaciliteit. Dit krediet is afgedekt met de zekerheden. Daarbij moet worden bedacht dat de zekerheden niet voor de marginverplichtingen kunnen worden uitgewonnen, indien die verplichtingen niet leiden tot een vordering van ING op [appellant] .
3.11
Uit het vorenstaande volgt dat ING in haar, ook wettelijk verankerde, informatieplicht tekort is geschoten. Het hof wijst in dat verband nog op artikel 58c lid 1 en lid 2 onder c en d Bgfo waaruit volgt dat ING voorafgaand aan het aanbieden van een renteswap aan een niet-professionele belegger zoals [appellant] een algemene beschrijving van de aard en risico’s van renteswaps moet geven die gedetailleerd genoeg is om hem in staat te stellen een beleggingsbeslissing te nemen. De beschrijving van de risico’s omvat mede het feit dat [appellant] met een renteswap extra financiële en andere verplichtingen, waaronder voorwaardelijk verplichtingen zou kunnen aangaan en eventuele marge- of soortgelijke verplichtingen die van toepassing zijn op renteswaps. De documentatie schiet qua voorlichting te kort nu enkel in algemene termen over zekerheden en margin wordt gesproken maar niet duidelijk wordt beschreven hoe de renteswap uitwerkt, indien het Euribor-tarief (sterk) daalt en de functie die de allowancefaciliteit daarbij vervult. De allowancefaciliteit die ING in het leven heeft geroepen om te voldoen aan de marginverplichtingen is een kredietfaciliteit, waarvoor ook de gestelde hypothecaire zekerheden kunnen worden uitgewonnen. Het is daarmee geen ‘kosteloos extraatje’ en ING had [appellant] daarover moeten informeren. Voorts is van belang dat de marginverplichtingen ook zijn bedoeld om cliënten bewust te maken van de meer verborgen en niet acuut voordoende financiële risico’s van dit soort producten. ING had niet mogen volstaan met de summiere schriftelijke informatie en had het belang en de functie van de allowancefaciliteit niet mogen bagatelliseren door die faciliteit als een formaliteit weg te zetten. Bovendien moet worden aangenomen dat als gevolg van de allowancefaciliteit van € 1,7 miljoen, die bovenop de financiering van ruim € 13,5 miljoen komt, het risicoprofiel van [appellant] is verslechterd en heeft geleid tot een extra verhoging van de debetrentetoeslag. Ook daarop had ING [appellant] moeten wijzen.
3.12
Vanwege de verhoging van de opslag op het 3-maands Euribor-tarief naar 3,04% is [appellant] op zoek gegaan naar een andere financier. In oktober 2012 heeft [appellant] zijn leningen bij ING afgelost en is hij bij Svenska Handelsbanken in hoofdsom € 14.152.000,- gaan lenen. Svenska Handelsbanken hanteert op het 3-maands Euribor-tarief een opslag van 1,50% (zie productie 35 bij akte inhoudende overlegging producties). De overgang naar de nieuwe financier is bemoeilijkt doordat de allowancefaciliteit vanwege de marginverplichtingen tot een bedrag van € 1.350.000,- moest blijven doorlopen en [appellant] tot zekerheid van dat kredietbedrag een bedrag van € 675.000,- op een bankrekening moest storten die aan ING moest worden verpand en een tweede hypotheekrecht met een inschrijving voor een bedrag van € 675.000,- op diverse onderpanden moest vestigen. Eerst dan zou ING de bestaande zekerheden vrijgeven. Het had op de weg van ING gelegen [appellant] bij het aangaan van de renteswap op die complicaties als gevolg van de daling van het 3-maands Euribor-tarief te wijzen, hetgeen zij heeft nagelaten. Dat had des te meer voor de hand gelegen, omdat ING in het door haar verstrekte informatiemateriaal de nadruk op het flexibele karakter van de renteswap heeft gelegd en ING wist dat [appellant] veel waarde hechtte aan een in alle opzichten flexibele wijze van financieren.
3.13
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de renteswap-overeenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. ING heeft niet tijdig de wezenlijke kenmerken van de renteswapovereenkomst meegedeeld. Dat [appellant] een renteswap is aangegaan voor € 10 miljoen, terwijl ING slechts afdekking van het renterisico voor een bedrag van € 6,75 miljoen eiste, wijst ook in de richting dat [appellant] onwetend was van deze wezenlijke kenmerken van de renteswap, waarmee hij pas na het aangaan van de renteswap, in 2012 is geconfronteerd. De grief slaagt.
3.14
In de memorie van antwoord onder 196 e.v. stelt ING dat de rechtsvordering tot vernietiging van de renteswapovereenkomst op grond van een wilsgebrek is verjaard. Volgens artikel 3:52 lid 1 BW bedraagt, kort gezegd, de verjaringstermijn van een dergelijke rechtsvordering drie jaren. [appellant] was méér dan drie jaren vóór 27 juni 2012, de datum van de brief waarbij de renteswapovereenkomst is vernietigd, reeds bekend met de door hem gestelde feiten en omstandigheden die hij aan zijn vorderingen en zijn beroep op bedrog, dwaling en misbruik van omstandigheden ten grondslag legt, aldus ING. [appellant] brengt daar in zijn pleitnota tegen in dat voor verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid is vereist met de feiten en omstandigheden waarop het beroep op dwaling is gegrond.
Op grond van het feitenmateriaal moet worden aangenomen dat [appellant] geen duidelijk beeld had van de renteswap. Direct nadat [appellant] duidelijkheid had over de daadwerkelijke kenmerken van de renteswap, heeft hij een beroep op vernietiging vanwege dwaling gedaan. Dat was nadat de advocaat en een extern financieel adviseur van [appellant] een analyse voor hem hadden opgesteld over deze financieringsconstructie. ING heeft haar verjaringsverweer in dit licht onvoldoende onderbouwd. Zij heeft onvoldoende gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat [appellant] eerder dan 27 juni 2009 daadwerkelijk op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die een beroep op dwaling mogelijk maakten. Met de potentiële omvang van de marginverplichtingen, de aard van de allowancefaciliteit en het inflexibele karakter van de renteswap, met name de complicaties bij de overgang naar een nieuwe financier als gevolg van de marginverplichtingen, is [appellant] pas in de periode 2011/2012 bekend geworden. Het hof gaat dan ook aan het verjaringsverweer voorbij.
3.15
ING heeft een beroep gedaan op, kort gezegd, de klachtplicht, zoals verwoord in de artikelen 6:89 en 7:23 lid 1 BW, in de artikelen 12 en 13 van de algemene voorwaarden van de bank en in artikel 9 lid 3 van de algemene voorwaarden van ING REF. ING betoogt aan de hand van genoemde artikelen dat [appellant] niet binnen bekwame tijd na de ontdekking van het gebrek heeft geklaagd en dat dat moet leiden tot het verval van zijn rechten. Nu [appellant] pas in de periode 2011/2012 bekend is geworden met de potentiële omvang van de marginverplichtingen, de aard van de allowancefaciliteit en het inflexibele karakter van de renteswap, kan niet gezegd worden dat [appellant] te laat heeft geklaagd. Het beroep op de klachtplicht slaagt niet.
3.16
Grief 7 strekt onder meer ten betoge dat [appellant] bij een juiste voorstelling van zaken de renteswapovereenkomst niet zou hebben gesloten.
3.17
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat [appellant] , indien hij wel volledig was geïnformeerd over de mogelijke hoogte van de marginverplichtingen, de daarmee gepaard gaande extra kredietbehoefte en de complicaties bij het overstappen naar een andere financier, de renteswap niet zou hebben gesloten. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het uitsluitend doel van de renteswapovereenkomst de afdekking van het renterisico is en die afdekking met de renteswap maar gedeeltelijk wordt bereikt doordat de rentefixatie niet geldt voor de debetrenteopslag.
3.18
De conclusie van hetgeen hiervoor is overwogen is dat [appellant] de renteswapovereenkomst op goede gronden wegens dwaling buitengerechtelijk heeft vernietigd. De primair gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
3.19
Aan de buitengerechtelijke vernietiging bij brief van 27 juni 2012 komt krachtens artikel 3:53 lid 1 BW terugwerkende kracht toe. De vernietiging leidt ertoe dat partijen zonder rechtsgrond hebben gepresteerd. Zij hebben wederzijds vorderingen uit onverschuldigde betaling verkregen als bedoeld in artikel 6:203 BW, ING uit hoofde van het betaalde 3-maands Euribor-tarief en [appellant] uit hoofde van het betaalde renteswaptarief van 4,45%. Partijen zijn het erover eens dat [appellant] uit hoofde van de renteswap netto € 1.352.254,- (het renteswappercentage van 4,45% verminderd met het 3-maands Euribor-tarief) aan ING heeft betaald (hierna: het Nettobedrag).
3.20
ING betoogt dat zij niet verplicht kan worden om aan [appellant] het door hem opgeëiste Nettobedrag te betalen. Daartoe voert ING aan dat op grond van artikel 6:210 lid 2 BW de waarde van de door ING geleverde prestatie die bij nietigheid van de renteswap door [appellant] zal moeten worden vergoed, precies gelijk is aan het Nettobedrag dat [appellant] bij ING opeist. [appellant] betoogt dat de prestatie van ING reeds verdisconteerd is in de saldering van de betalingen die heeft geleid tot het Nettobedrag. Voor zover het hof meent dat niet het gehele Nettobedrag voor vergoeding in aanmerking komt, dient volgens [appellant] in ieder geval het verschil tussen de kosten van de renteswap plus de opslagen enerzijds en een veel betere en op de positie van [appellant] passende renteafdekking anderzijds vergoed te worden.
3.21
Artikel 6:210 lid 2 bepaalt dat, indien de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt vergoeding van de waarde van de prestatie, voor zover dit redelijk is, daarvoor in de plaats treedt, indien de ontvanger erin had toegestemd een tegenprestatie te verrichten. In het onderhavige geval is de prestatie van ING, het gedurende de looptijd van de renteswapovereenkomst voor haar rekening nemen van het risico dat het Euribor-tarief hoger wordt dan de swaprente, naar haar aard niet vatbaar voor restitutie. [appellant] heeft erin toegestemd een tegenprestatie te verrichten, bestaande uit het betalen van de swaprente. Voorts is niet komen vast te staan dat [appellant] zonder de dwaling in het geheel niet zou hebben gecontracteerd. Genoemd artikellid is derhalve van toepassing. Omdat in het onderhavige geval de swapovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen, acht het hof het niet redelijk, mocht al komen vast te staan dat de waarde van de prestatie van ING gelijk is aan het Nettobedrag, die waarde te vergoeden. Het hof acht het redelijk het (rente)bedrag dat [appellant] aan ING verschuldigd zou zijn geworden uit hoofde van de renteafdekkingsvariant (rentevastlening of rentecap) die het beste bij de positie van [appellant] paste als de aan ING te vergoeden waarde in aanmerking te nemen. Dat bedrag komt dan in mindering op het bedrag dat [appellant] in totaal aan swaprente heeft betaald, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele verhogingen of verlagingen op grond van verschuldigde (rente)opslagen.
3.22
ING beroept zich ook op art. 3:53 lid 2 BW en artikel 6:278 lid 2 BW. Artikel 3:53 lid 2 BW is niet van toepassing omdat genoemd artikellid vereist dat de gevolgen van de rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden. Die situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor omdat (de gevolgen van) de prestatie van ING naar haar aard niet ongedaan gemaakt kan worden. Artikel 6:278 lid 2 BW is evenmin van toepassing. Op grond van het feitenmateriaal moet worden aangenomen dat [appellant] geen duidelijk beeld had van de renteswap en dat hij direct nadat hij duidelijkheid verkreeg over de daadwerkelijke kenmerken van de renteswap - de potentiële marginverplichtingen, de aard van de allowancefaciliteit en het inflexibele karakter van de gekozen constructie -, een beroep op vernietiging vanwege dwaling heeft gedaan (zie 3.14). Gezien het vorenstaande is, anders dan ING betoogt, niet aannemelijk dat de enkele daling van het Euribor-tarief beneden het overeengekomen swaprentetarief [appellant] ‘de stoot tot ongedaanmaking’ heeft gegeven. Daarbij komt dat het Euribor-tarief reeds negen maanden na het aangaan van de renteswapovereenkomst in april 2008 beneden het renteswaptarief daalde en de vernietigingsbrief dateert van 27 juni 2012.
3.23
Alvorens verder te beslissen zal het hof partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over (de kosten van) de variant die het beste bij de positie van [appellant] zou hebben gepast en de hierboven uiteengezette (wijze van) berekening van de onverschuldigd betaalde bedragen. Het hof geeft partijen in overweging eerst in onderling overleg te proberen tot een vergelijk te komen. Om die reden zal het hof langere termijnen voor de te nemen akten toestaan dan volgt uit het toepasselijke procesreglement.
3.24
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 88.123,- voert [appellant] aan dat ING niet heeft meegewerkt aan de beoogde aflossingsdatum van 1 juli 2012, ondanks het feit dat in april 2012 al duidelijk was dat [appellant] alle leningen wilde beëindigen en laten herfinancieren door een andere bank. De leningen zijn als gevolg van de door ING gestelde voorwaarden (pas) op 16 oktober 2012 afgelost. [appellant] heeft hierdoor schade geleden bestaande uit het verschil tussen de financieringslasten die hij bij de nieuwe financiering zou betalen en de lasten die [appellant] als gevolg van het niet-meewerken door ING voor de lopende leningen aan ING heeft moeten betalen. ING betoogt dat dat zij aan het aflossen van de leningen geen voorwaarden heeft verbonden, maar dat zij in verband met de marginverplichtingen uit hoofde van de renteswap wel een voorwaarde aan het vrijgeven van de zekerheden heeft verbonden. Bovendien is ING ten tijde van de overstap naar de andere financier bijzonder coulant omgesprongen met de vergoedingen waartoe ING gerechtigd was in verband met de beëindiging van de leningovereenkomsten. Per 1 juli 2012 waren er al zes leningen geëxpireerd. Indien eindaflossing achterwege blijft, is een kredietnemer als [appellant] een vergoeding verschuldigd wegens vertraagde betaling. ING heeft deze vergoeding echter nooit (geheel) in rekening gebracht. Dienaangaande geldt het volgende.
3.25
Vast staat dat de aflossing van de leningen is vertraagd als gevolg van het feit dat ING de zekerheden pas wilde vrijgeven nadat [appellant] in verband met de allowancefaciliteit tot een bedrag van € 1.350.000,- zekerheden had gesteld (een verpand creditsaldo van € 675.000,- en een tweede hypotheekrecht met een inschrijving voor een bedrag van € 675.000,-). Gezien de directe samenhang van het gevorderde bedrag met de eigenschappen van de renteswap waarin [appellant] heeft gedwaald, komt de gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking. Hetzelfde geldt voor het gevorderde bedrag van € 766,- aan notariskosten die gemoeid waren met de vestiging van het tweede hypotheekrecht. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten begroot volgens het tarief Voorwerk II heeft [appellant] alleen aangevoerd dat hij die kosten heeft moeten maken. Hij heeft die kosten niet toegelicht en ook geen facturen in het geding gebracht waaruit die kosten blijken. De vordering zal als onvoldoende toegelicht worden afgewezen. Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 10.936,- ter zake van door [appellant] gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, heeft [appellant] in eerste aanleg alleen verwezen naar een als productie 22 bij inleidende dagvaarding overgelegde berekening. ING betwist dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat deze redelijk zijn. [appellant] heeft geen facturen overgelegd en evenmin urenoverzichten aan de hand waarvan kan worden onderzocht of het redelijke kosten zijn. Nu [appellant] geen facturen in het geding heeft gebracht zal de vordering als onvoldoende toegelicht worden afgewezen.
3.26
Zoals hiervoor al is overwogen zal het hof de zaak aanhouden om partijen de gelegenheid te geven tot een begroting van de schade van [appellant] te komen.
3.27
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. Beslissing
Het hof:
wijst de zaak naar de rol van 10 november 2015 voor akte aan de zijde van [appellant] tot het hiervoor in r.o. 3.23 aangegeven doel;
bepaalt dat de zaak vanaf de rol waarop de hiervoor genoemd akte is genomen voor de duur van 8 weken zal worden aangehouden voor antwoordakte aan de zijde van ING;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.P. van Achterberg en J.W. Hoekzema en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 september 2015 door de rolraadsheer.
Uitspraak 25‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.144.841/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/533427/HA ZA 13-20
arrest in het incident van de meervoudige burgerlijke kamer van
25 november 2014
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.H. Tonino te Amsterdam,
tegen:
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. R.P. Raas te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en ING genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 25 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2013, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ING als gedaagde. Bij exploot van 31 maart 2014 heeft ING de aangezegde roldatum 29 april 2014 vervroegd naar
8 april 2014.
Partijen hebben daarna de volgende stukken in het incident ingediend:
- incidentele conclusie inhoudende vordering tot inzage, afgifte of uittreksel van bescheiden ex artikel 843a Rv, met producties;
- memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv;
- akte inhoudende repliek incidentele vordering afgifte en inzage bescheiden ex art. 843a Rv;
- akte houdende dupliek in het incident ex artikel 843a Rv.
In de hoofdzaak heeft [appellant] na de memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv de memorie van grieven tevens wijziging van eis genomen. In de akte inhoudende dupliek in het incident ex artikel 843a Rv reageert ING (ook) op hetgeen [appellant] in de memorie van grieven naar voren brengt. Daarna heeft ING de memorie van antwoord genomen.
Vervolgens is arrest in het incident gevraagd.
[appellant] heeft in het incident gevorderd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad en voorafgaand aan de verdere procesvoering in de hoofdzaak, ING zal veroordelen tot het verstrekken van afschrift of uittreksel van de in de incidentele conclusie inhoudende vordering tot inzage, afgifte of uittreksel van bescheiden ex artikel 843a Rv onder 29 onder a tot en met e genoemde bescheiden aan [appellant] .
ING concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellant] in de kosten van dit incident, met rente.
2. Beoordeling
2.1.
Deze zaak betreft het volgende. Partijen hebben op 22 april 2008 een renteswap-overeenkomst met een hoofdsom van € 10.000.000,00 en als einddatum
1 mei 2015 gesloten. [appellant] wenste de geldleningen waarvoor de renteswap afgesloten per 1 juli 2012 te beëindigen. De leningen zijn beëindigd op 1 november 2012.
De grondslagen van de diverse vorderingen van [appellant] , inhoudende onder meer vernietiging van de renteswapovereenkomst en terugbetaling van alle onder de renteswap betaalde bedragen, komen er op neer dat [appellant] onjuist en onvolledig is voorgelicht door ING over de renteswap, dat ING [appellant] heeft gedwongen de renteswap te sluiten door ten onrechte de voorwaarde te stellen dat 50% van het renterisico diende te worden afgedekt, dat ING [appellant] ten onrechte heeft geadviseerd deze renteswap af te sluiten en dat ING op grond van haar bijzondere zorgplicht [appellant] had moeten waarschuwen voor de nadelen en beperkingen van een renteswap.
2.2.
[appellant] stelt in het incident dat hij, gelet op het eigen belang van ING bij de tostandkoming van de renteswap, een rechtmatig belang heeft om inzicht te krijgen in de gang van zaken rond de door ING gestelde voorwaarde dat het renterisico van de financiering van zijn vastgoedportefeuille voor 50% afgedekt diende te worden en de marges die ING heeft behaald bij het afsluiten van de renteswap. Hij vordert afschrift of uittreksel van de volgende stukken:
a. a) de (interne) stukken (decision sheets, front sheets met betrekking tot de krediet-verlening in de jaren 2007, 2008 en 2009, inclusief alle relevante bijlagen en stukken waarin het risico verbonden aan de leningenportefeuille is berekend, dan wel in ieder geval de stukken betrekking hebbend op de kredietaanvraag uit februari 2008 (voor
€ 875.000,00) en maart en april 2008 voor € 5.250.000,00;
b) alle stukken waarin sprake is van enige verslaglegging van communicatie (zoals bezoeken en telefoongesprekken) met [appellant] of personen namens [appellant] in de periode 2006 tot 27 juni 2012 (de brief van [appellant] aan ING inzake onder andere vernietiging van de renteswap);
c) informatie betrekking hebbend op de cliënt [appellant] van ING WB (Wholesale Banking inclusief Financial Markets) die een of meer producten hebben geadviseerd dan wel in ieder geval op een of meer momenten producten hebben gepresenteerd aan [appellant] , inclusief stukken betrekking hebbend op de marge en andere voordelen
behaald door ING op de renteswap;
d) enige vastlegging van beleid, zoals dat in april 2008 gold, onder welke omstandig-heden het afdekken van het renterisico een voorwaarde wordt voor kredietverlening;
e) alle stukken met betrekking tot overige dienstverlening op het gebied
van beleggen en vermogensbeheer.
2.3.
Nu in de hoofdzaak de memories van grieven en antwoord inmiddels zijn genomen, ziet het hof aanleiding om het incident en de hoofdzaak gezamenlijk te behandelen. Het hof kan zich voorstellen dat, gelet op de aard en het belang van de zaak, partijen eerst de zaak bepleiten alvorens arrest in het incident en de hoofdzaak te vragen. De zaak in het incident zal naar de rol worden verwezen voor beraad partijen.
2.4.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. Beslissing
Het hof:
in het incident
verwijst de zaak naar de rol van 9 december 2014 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. van den Bergh, M.P. van Achterberg en
J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
25 november 2014.