Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/133
Financieel recht. Verbintenissenrecht. Procesrecht. Zorgplicht bank bij beleggingsadvies. Verjaring. Aanvulling feitelijke grondslag.
HR 10-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:20
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10 januari 2020
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, C.E. du Perron, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
18/02468
- Conclusie
A-G mr. T. Hartlief
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:20, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑01‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:823, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑07‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑07‑2018
- Wetingang
Essentie
Financieel recht. Verbintenissenrecht. Procesrecht. Zorgplicht bank bij beleggingsadvies. Verjaring. Aanvulling feitelijke grondslag.
Samenvatting
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade dan wel het enkele vermoeden welke persoon voor de schade aansprakelijk is, niet volstaat. De verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.