Vgl. HR 8 september 1998, NJ 1998, 905 en HR 9 december 2003, LJN AM0201, NJ 2004, 133.
HR, 14-09-2010, nr. 09/00323
ECLI:NL:HR:2010:BM8040
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-09-2010
- Zaaknummer
09/00323
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BM8040
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM8040, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM8040
ECLI:NL:PHR:2010:BM8040, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM8040
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. HR: ’s Hofs overwegingen bevatten i.s.m. art. 359.6 Sv geen opgave van redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf (hechtenis). Conclusie AG: anders.
14 september 2010
Strafkamer
nr. 09/00323
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 oktober 2007, nummer 23/003010-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de onvoorwaardelijk opgelegde hechtenis onvoldoende heeft gemotiveerd
3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de opgelegde straf het volgende overwogen:
"Het hof: Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het feit, mede gelet op de persoon van de verdachte, zijn draagkracht en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto op een voor het openbaar verkeer openstaande weg gereden zonder dat hem een rijbewijs was afgegeven voor de categorie motorrijtuigen, waartoe die personenauto behoorde.
Blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 19 juli 2007 betreffende verdachte is hij herhaaldelijk eerder veroordeeld, waaronder voor soortgelijke overtredingen als de bewezenverklaarde en heeft hij het feit begaan, terwijl voor hem nog een proeftijd gold.
Het vorenstaande overwegende, acht het hof oplegging van de hierboven vermelde straffen passend en geboden."
3.3. Die overwegingen bevatten, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 14 september 2010.
Conclusie 08‑06‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is op 12 oktober 2007 door het Gerechtshof te Amsterdam bij verstek veroordeeld tot de straf als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3.
Tot de aan de Hoge Raad op voet van art. 434 lid 1 Sv toegezonden gedingstukken behoort een faxbericht van de raadsvrouw van verdachte gericht aan de strafgriffie van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 16 augustus 2007, waarin zij zich onder vermelding van datum en tijd van de terechtzitting in hoger beroep, en onder vermelding van onder meer het parketnummer van de onderhavige zaak, als raadsvrouw van de verdachte stelt en daarnaast verzoekt om toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Voorts is op het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep aangetekend dat een afschrift aan de raadsvrouw is verstrekt op ‘12/10’.
4.
Gelet op de uit genoemd faxbericht blijkende bekendheid van de raadsvrouw met het tijdstip van de behandeling van de zaak in hoger beroep, behoefde het Hof — anders dan het middel wil — in de afwezigheid van de raadsvrouw ter terechtzitting geen aanleiding te zien de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de raadsvrouw in de gelegenheid te stellen alsnog de verdediging te voeren.1. Dat een afschrift van de dagvaarding kennelijk eerst op de dag van de terechtzitting aan de raadsvrouw is verstrekt doet aan haar uit het schrijven van 16 augustus 2007 blijkende bekendheid met dag en uur van de terechtzitting niet af.
5.
Het eerste middel faalt.
Het tweede middel
6.
Het tweede middel faalt, gelet op HR 3 juli 2007, LJN BA3128.2.
7.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
8.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑06‑2010
Zie ook HR 4 december 2007, LJN BB7122.