Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/4.4.1.1
4.4.1.1 Rechtseenheid, divergentie en convergentie
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS613164:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Van Mourik onderzoekt in een ‘spraakmakend’ artikel in het WPNR eveneens het begrip waarde in andere wetten. Zie M.J.A. van Mourik, Het begrip ‘waarde’ in het privaatrecht en enige fiscale wetten, WPNR 5494 (1979). Zie voor de keuze in deze proeve voor het erfrecht, het huwelijksvermogensrecht en de successiebelastingen, paragraaf 4.1.2.
A.R. Bloembergen, De eenheid van privaatrecht en administratief recht, WPNR 5372 (1977). Bloembergen stelt vast dat voor de systeemgedachte en daarmee ook voor de eenheidsgedachte sterke steun in de literatuur bestaat. Zie ook J.M. Polak, De eenheid van het recht. Enkele beschouwingen over specialisatie in de rechtswetenschap (rede Wageningen), Zwolle 1958.
A.R. Bloembergen, De eenheid van het recht, Compartimentering en eenheid in rechtspraak, wetgeving en wetenschap, Openingscollege van de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit te Leiden uitgesproken op 4 september 1990, p. 3.
A.R. Bloembergen, De eenheid van privaatrecht en administratiefrecht, WPNR 5372 (1977).
J.L.M. Gribnau, R.H. Happé, Convergentie en divergentie: over begripsvorming in privaatrecht en belastingrecht, Verkenningen op de grens van burgerlijk recht en belastingrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000, p. 1.
J.M. Polak, De eenheid van het recht, Enkele beschouwingen over specialisatie in de rechtswetenschap (rede Wageningen), Zwolle: WE.J. Tjeenk Willink 1958, p. 9. Een treffend, recent voorbeeld lijkt gegeven met de discussie over het ‘giftbegrip’ naar aanleiding van HR 13 februari 2003, NJ 2004, 653, m.nt. WMK, JOR 2004, 125, m.nt. Blanco Fernandez; zie over dit arrest hoofdstuk 5, § 4.5.1.
J.L.M. Gribnau, R.H. Happé, Convergentie en divergentie: over begripsvorming in privaatrecht en belastingrecht, Verkenningen op de grens van burgerlijk recht en belastingrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000, p. 5.
J.L.M. Gribnau, R.H. Happé, Convergentie en divergentie: over begripsvorming in privaatrecht en belastingrecht, Verkenningen op de grens van burgerlijk recht en belastingrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000, p. 6. Zij bepleiten daarmee niet het zich vastklemmen aan begrippen en betekenissen die in de rechtswetenschap in een werk van eeuwen zijn opgebouwd. De dynamiek van het recht kan nieuwe begrippen en afwijkende betekenissen verlangen.
J.L.M. Gribnau, R.H. Happé, Convergentie en divergentie: over begripsvorming in privaatrecht en belastingrecht, Verkenningen op de grens van burgerlijk recht en belastingrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000, p. 7.
De keuze voor deze rechtsgebieden zal ik in paragraaf 4.1.2 onderbouwen.
A. Pitlo, Het gemene recht en de autonomie van zijn onderdelen, RM Themis 1961/6, p. 521.
A. Pitlo, Het gemene recht en de autonomie van zijn onderdelen, RM Themis 1961/6, p. 527 en 528.
J.L.M. Gribnau, R.H. Happé, Convergentie en divergentie: over begripsvorming in privaatrecht en belastingrecht, Verkenningen op de grens van burgerlijk recht en belastingrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000, p. 8.
A. Pitlo, Het gemene recht en de autonomie van zijn onderdelen, RM Themis 1961/6, p. 528. In de materiele autonomie ligt volgens Pitlo het gevaar van de versplintering besloten, als gevolg waarvan elke groep van specialisten zijn eigen taal gaat spreken, zijn eigen denklijnen zal volgen.
J.L.M. Gribnau, R.H. Happé, Convergentie en divergentie: over begripsvorming in privaatrecht en belastingrecht, Verkenningen op de grens van burgerlijk recht en belastingrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000, p. 8, 9. Hofstra schreef in 1984 reeds dat de vroeger geïsoleerde positie van het belastingrecht niet langer kan worden gehandhaafd. Tevens stelde hij dat de rechtsband, die het belastingrecht tussen de belastingadministratie en de belastingbetaler schept, als zodanig niet verschilt van andere tweezijdige rechtsverhoudingen. H.J. Hofstra, Van recht naar wet, Van wet naar recht (Scheltens-bundel), Deventer: Kluwer 1984, p. 55. Kritische beschouwingen over de verhouding privaatrecht-belastingrecht zijn te vinden bij De Vries en Sillevis; zie N.H. de Vries, LW Sillevis, De moeizame symbiose tussen het vennootschapsbelastingrecht en het privaatrecht, Van wet naar recht (Scheltens-bundel), Deventer: Kluwer 1984, p. 237 e.v.
Zo wordt in art. 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming, als ondernemer aangemerkt. De vraag of een belastingplichtige – die winst uit onderneming geniet – rechtstreeks wordt verbonden voor bedoelde verbintenissen, dient volgens de Hoge Raad te worden beantwoord naar de regels van burgerlijk recht. Zie HR 14 juli 2006, nr. 42.125, NTFR 2006/1033. Een voorbeeld van de rol die het privaatrecht in het belastingrecht kan spelen, is voorts te vinden in de zogenoemde vermogensetikettering. Volgens Stevens is het belang van het huwelijksvermogensregime voor de vermogensetikettering in de Wet inkomstenbelasting 2001 toegenomen. Zie L.G.M. Stevens, Inkomstenbelasting 2001, Deventer: Kluwer 2001, p. 177.
Ik zal hierna in hoofdstuk 7 uitgebreider op de SW, en in het bijzonder op het daarin gehanteerde waardebegrip ingaan.
J.L.M. Gribnau, R.H. Happé, Convergentie en divergentie: over begripsvorming in privaatrecht en belastingrecht, Verkenningen op de grens van burgerlijk recht en belastingrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000, p. 10.
A. Pitlo, Het gemene recht en de autonomie van zijn onderdelen, RM Themis 1961/6, p. 542, 543.
J.L.M. Gribnau, R.H. Happé, Convergentie en divergentie: over begripsvorming in privaatrecht en belastingrecht, Verkenningen op de grens van burgerlijk recht en belastingrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000, p. 11, 12. Zie ook Ch.P.A. Geppaart, Fiscale rechtsvinding (diss. Leiden), Amsterdam: NV Uitgeverij FED 1965, p. 146. Naar de mening van Geppaart verdient de eenheid van rechtsorde de voorkeur in het ‘autonomievraagstuk’, omdat in deze synthese enerzijds wordt erkend dat het belastingrecht onderdeel is van de algemene rechtsorde en anderzijds dat de eigen aard van het belastingrecht een zelfstandigebegripsvorming in bepaalde gevallen kan rechtvaardigen. Volgens Zwemmer ligt het nut van de eenheid in terminologie niet in de mogelijkheid om voor alle belastingwetten tot dezelfde waarde te komen, maar in de mogelijkheid eventuele waardeverschillen te motiveren met het verschil in doeleinden van de onderscheiden belastingwetten. H. Schuttevaer, J.W. Zwemmer, De Nederlandse successiewetgeving, Deventer: Kluwer 1998, p. 64 en p. 170.
Voor het onderzoeken, beschrijven en inventariseren van de begrippen in de in paragraaf 4.1 bedoelde kaders zal ik mij niet tot het erfrecht beperken. Enerzijds niet, omdat – zoals hierna nog zal blijken – de begrippen waarde, prijs en tegenprestatie voor erfrechtelijke vraagstukken een concrete inhoud ontberen en ‘input’ van andere rechtsgebieden derhalve zeer welkom kan zijn. Anderzijds niet omdat ik in deze proeve, mede vanwege het ontbreken van een concrete inhoud, de idee van de rechtseenheid als ‘vertrekpunt’ wil hanteren, waarbij ik de eenheid tussen het erfrecht, het huwelijksvermogensrecht en de successiebelastingen voor wat betreft het waardebegrip wil beproeven. 1
Ter adstructie van de in de vorige alinea opgenomen keuzes – inleidend – het volgende:
De idee van de – nationale – rechtseenheid wordt door Bloembergen gebaseerd op het rechtssysteem als een ordelijke, zo men volgens hem wil harmonische eenheid, welke naast andere onderdelen het privaatrecht en het administratieve recht omvat.2 Rechtseenheid is volgens hem bevorderlijk voor de rechtsgelijkheid, de rechtseenvoud en de rechtszekerheid.3 De eenheid is in verschillende facetten aanwezig, zoals bijvoorbeeld de eenheid van begrippen en de eenheid in normen en beginselen. Bloembergen typeert het rechtssysteem als een uiterlijk en innerlijk, onafgesloten, open, dynamisch en onvolmaakt systeem, waarbij die typeringen elkaar ten dele overlappen, onderling beïnvloeden en aanvullen.4 Het is deze dynamiek van het recht die volgens Gribnau en Happé leidt tot een verdergaande opsplitsing in deelgebieden, waarbij begrippen binnen die verschillende deelgebieden van het recht een eigen toegespitste betekenis kunnen krijgen. Zij duiden dit met de term divergentie aan: hetzelfde begrip, zoals bijvoorbeeld waarde, krijgt door bedoelde dynamiek in verschillende rechtsgebieden een verschillende betekenis.5
De verklaring voor dit proces van divergentie kan volgens hen deels extern en deels intern gevonden worden. Enerzijds leiden externe, complexere maatschappelijke verhoudingen tot uitbreiding en verfijning van de noodzakelijke rechtsregels, met als gevolg een steeds specialistischer beoefening. De differentiatie in wetgeving kweekt specialisten, die weer verdere specialisaties aanwakkeren. Divergentie is een gevolg van differentiatie.
Polak signaleerde in 1958 al dat juristen elkaar steeds minder dreigen te verstaan.6 Anno 2008 is dat er mijns inziens niet beter op geworden.
De interne verklaring is volgens Gribnau en Happé gelegen in de eigen dynamiek van het recht, dat zich ontwikkelt volgens een eigen interne logica van rechtsvormers, -wetenschappers en andere -beoefenaren, waaraan de rechtssubjecten overigens ook bijdragen.7
Gribnau en Happé plaatsen – naar mijn mening terecht – tegenover de tendens van divergentie de eis van convergentie. Zij schrijven daarover het volgende:
‘Afwijking van datgene wat een begrip in andere onderdelen van het recht betekent, vereist rechtvaardiging. Deze rechtvaardiging kan bijvoorbeeld gevonden worden in de concrete en maatschappelijke omstandigheden, evenals in de specifieke aard en doelstelling van het andere rechtsgebied. Het proces van specificering van de inhoud van een bepaald begrip heeft naar ons idee steeds een redengeving nodig. Steeds moet het gebruik van dat zelfde begrip in andere rechtsgebieden in de beschouwingen worden betrokken en verdisconteerd worden. Convergentie is het uitgangspunt, divergentie moet beargumenteerd worden.’8
Zoals hiervoor aangeven kan het rechtssysteem als een zich ontwikkelend, dynamisch model worden getypeerd. Dat geldt evenzeer voor de te onderscheiden rechtsgebieden en zelfs voor de te onderscheiden sub-rechtsgebieden. De ontwikkeling van de afzonderlijke (sub-)rechtsgebieden en het specifieke karakter daarvan, zal onvermijdelijk tot gevolg hebben dat de betekenis van begrippen niet naadloos op elkaar aansluit. Rechtsbegrippen kunnen dan ook niet probleemloos van het ene (sub-)rechtsgebied naar het andere worden overgeheveld vanwege hun contextgebonden, domeinspecifieke betekenis.9
Is convergentie daardoor niet een onbereikbaar ideaal geworden? Het antwoord op deze vraag hangt samen met de onderlinge verhouding tussen de (sub-)rechtsgebieden. Zijn deze neven- of ondergeschikt aan elkaar?
In deze proeve zullen het erfrecht, het huwelijksvermogensrecht en de successiebelastingen worden bezien.10 Wat is de verhouding tussen deze rechtsgebieden?
Met deze vraag zijn we aanbeland bij wat in de literatuur wordt aangeduid als het autonomievraagstuk.11 Pitlo onderscheidde formele en materiële autonomie.12 De formele autonomie berust in de omschrijving van Gribnau en Happé – die Pitlo daarin volgen – op een puur uiterlijk kenmerk: de wetgever heeft een materie buiten het ‘moederrecht’ geplaatst. De materiele autonomie betreft volgens hen de inhoud, en is met name belangrijk voor de betekenisontwikkeling van begrippen.13 Volgens Pitlo is daarvan sprake als een bepaald onderdeel van het recht een zodanig zelfstandige functie heeft dat het zich onafhankelijk van het gemene recht moet ontwikkelen.14
In de afgelopen eeuw heeft het autonomievraagstuk zich verwijderd van de gemene rechtsleer, met het privaatrecht als het moederrecht en het publiekrecht (waaronder het belastingrecht wordt begrepen) als uitzonderingsrecht. Heden ten dage wordt deze scheiding niet meer houdbaar geacht. Het privaatrecht is niet langer het gemene (moeder)recht; de daarin besloten liggende opvatting over de autonomie van de rechtsgebieden is daarmee achterhaald.15
Dit laat evenwel onverlet dat de autonomie van het privaatrecht in een wet soms nog expliciet kenbaar dan wel impliciet ‘voelbaar’ is. Treffende voorbeelden zijn nog in verschillende – ook recent ingevoerde – belastingwetten te vinden, waarbij het een bewuste of onbewuste wijze van wetgevingstechniek is om aansluiting bij het privaatrecht te zoeken dan wel het privaatrecht een – belangrijke – rol te laten spelen.16 ‘Schoolvoorbeelden’ van de – in min of meerdere mate aanwezige – autonomie van het privaatrecht, al dan niet op onderdelen, zijn in ieder geval de SW en de Wet op belastingen van rechtsverkeer.17
De materiële autonomie van een rechtsgebied houdt vanwege het open, dynamische karakter van het systeem immer een relatieve zelfstandigheid van een rechtgebied in. Rechtsgebieden worden niet slechts door maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloed, maar ook door ontwikkelingen in aanpalende (sub-)rechtsgebieden. Bij de begripsvorming is – volgens Gribnau en Happé – dan ook altijd sprake van enige osmose, waardoor convergentie en divergentie in de betekenisontwikkeling van begrippen kan plaatsvinden. Voor het belastingrecht stellen zij dan ook dat de begripsvorming daarin zich niet door onnodig vergaande specialisatie vanwege eigen begrippen mag isoleren van de overige rechtsgebieden. De eis van convergentie staat voorop, zij het dat de eigen aard van het belastingrecht divergentie kan rechtvaardigen. Voorts signaleren zij dat de autonomie van de verschillende rechtsgebieden wordt gerelativeerd door de noodzakelijke aanwezigheid van juridische grondbegrippen, die in alle rechtsgebieden worden gebruikt en verbindende schakels tussen de taal van de verschillende gebieden vormen.18
Gegeven de relatieve autonomie van de rechtsgebieden zullen gemeenschappelijk begrippen zich eveneens relatief autonoom ontwikkelen. De specifieke betekenis van een begrip binnen een (sub-)rechtsgebied zal echter mede worden verkregen tegen de achtergrond van de betekenis daarvan in andere (sub-)rechtsgebieden. De ontwikkeling van deze specifieke betekenis wordt – volgens Pitlo – primair bepaald door de bijzondere functie van het betreffende rechtsgebied.19 Zo ordent het privaatrecht de rechtsbetrekkingen tussen natuurlijke en rechtspersonen, terwijl het belastingrecht de verhouding tussen de overheid (Belastingdienst)en de belastingplichtigen regelt met als doel het bijeenbrengen van financiële middelen ten behoeve van de overheidsfinanciën.
Gribnau en Happé beschouwen het belastingrecht – in het licht van haar functie – materieel autonoom: de economische realiteit prevaleert daarmee boven de rechtseenheid en rechtvaardigt de divergentie. Het is de eigen aard van het belastingrecht die daartoe leidt. Daartegenover stellen zij de noodzaak tot convergentie die aan het belastingrecht als onderdeel van het recht inherent is. Voor het belastingrecht is de terminologie van het recht onmisbaar, waarbij het zich bedient van juridische begrippen die aan verschillende of zelfs alle rechtgebieden gemeenschappelijk zijn en waarbij de betekenis daarvan in die andere gebieden nimmer geheel afwezig is.20 Convergentie is dan ook geen onbereikbaar ideaal, maar – ondanks de materiele autonomie van (sub-)rechtsgebieden – in veel gevallen een ‘bestaansvoorwaarde’ voor deze gebieden.
Het vorenstaande, inleidende betoog vervult een dragende rol in de zoektocht naar de erfrechtelijke inhoud van de begrippen waarde, tegenprestatie en prijs. Niet omdat ik vanuit de idee van de rechtseenheid de aan- of afwezigheid van de materiele autonomie van het erfrecht ter sprake wil brengen. Wel omdat ik vanuit dat idee, convergentie van begrippen als uitgangspunt zal nemen en waar nodig en mogelijk de divergentie in rechtsgebieden maar ook – erfrechtelijke – (sub-)rechtsgebieden zal trachten te beargumenteren. Het ontbreken van een concrete inhoud en/of definitie van bedoelde begrippen in het erfrecht noopt daar mijns inziens toe.