Hof Arnhem, 02-10-2012, nr. 12/00017
ECLI:NL:GHARN:2012:BX9647
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
02-10-2012
- Zaaknummer
12/00017
- LJN
BX9647
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BX9647, Uitspraak, Hof Arnhem, 02‑10‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2013/260 met annotatie van M.R.P. de Bruin
NTFR 2012/2597 met annotatie van mr. J. Kastelein
Uitspraak 02‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Algemeen. Toegang tot de rechter. Niet betaling griffierecht in (enkelvoudige) belastingzaak. Toetsing aan art. I Eerste Protocol EVRM en rechtszekerheidsbeginsel. Wezenlijke belemmering.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 12/00017
uitspraakdatum: 2 oktober 2012
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 december 2011, nummer AWB 11/1544, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.192. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 143.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 december 2011 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2012 te Arnhem. Daarbij is belanghebbende verschenen. De Inspecteur is, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.8
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Nadien heeft het Hof op 20 juli 2012 en 31 augustus 2012 brieven van belanghebbende ontvangen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen in de zin van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Afschriften van deze brieven zijn aan deze uitspraak gehecht.
2. De feiten
2.1
Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar (2008) een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: de bijstandsuitkering).
2.2
In de ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 heeft belanghebbende de bijstandsuitkering als ‘uit tegenwoordige dienstbetrekking’ in aanmerking genomen.
2.3
Conform de ingediende aangifte IB/PVV is een voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd, waarbij rekening is gehouden met een arbeidskorting van € 1.697.
2.4
Bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 is de bijstandsuitkering als ‘uit vroegere dienstbetrekking’ aangemerkt tengevolge waarvan geen arbeidskorting in aanmerking is genomen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de aanslag IB/PVV en de beschikking heffingsrente terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor de arbeidskorting.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend met een arbeidskorting van € 1.697.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf
4.1
Belanghebbende heeft het door het Hof in rekening gebrachte griffierecht ad € 112 niet betaald, daarbij stellende dat hij niet over de financiële middelen beschikt om dit bedrag te kunnen betalen.
4.2
Artikel 8:41, lid 2, van de Awb, schrijft voor dat indien het geheven griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Deze bepaling is in hoger beroep van overeenkomstige toepassing verklaard bij artikel 27l, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.3
Het Hof stelt voorop dat de wet de mogelijkheid van vermindering van het verschuldigde griffierecht niet kent. Verder is dit in het onderhavige geval niet in strijd met het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) besloten liggende recht op toegang tot de rechter, omdat dit artikel in belastingzaken uitsluitend van toepassing is ingeval een boete is opgelegd (vgl. HR 23 juni 2006, nr. 42 301, LJN AX9137, BNB 2006/294 en HR 4 maart 2011, nr. 10/01402, LJN BP6284, BNB 2011/126).
4.4
Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: het Protocol) brengt mee dat elke maatregel die het ongestoorde genot van eigendom aantast, waaronder de heffing van belasting, vergezeld moet gaan van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van die maatregel (vgl. EHRM 24 november 2005, nr. 49429/99, Capital Bank AD tegen Bulgarije, paragraaf 134, HR 10 juli 2009, nr. 08/01578, LJN BG4156, BNB 2009/246 en HR 22 oktober 2010, nr. 08/02324, LJN BL1943, BNB 2010/335). Een maatregel die niet aan deze primaire eis voldoet, kan niet worden aangemerkt als 'lawful' in de zin van de rechtspraak van het EHRM, en komt reeds daardoor in strijd met het Protocol. De heffing van griffierecht kan de toegang tot de rechter belemmeren. Een dergelijke belemmering is niet alleen in strijd met artikel 1 van het Protocol, maar ook met het rechtszekerheidsbeginsel (vgl. HR 10 juni 2011, nrs. 09/02639, LJN BO5046, 09/05112, LJN BO5080 en 09/05113, LJN BO5087). Artikel 1 van het Protocol dan wel het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich tegen heffing van een zodanig bedrag aan griffierecht, dat dit – mede gelet op de voor de belastingplichtige in het geding zijnde belangen – een wezenlijke belemmering van de toegang tot de rechter vormt.
4.5
Belanghebbende heeft, gelet op zijn financiële situatie, om vermindering van het griffierecht tot nihil verzocht. Het Hof neemt in aanmerking dat belanghebbende een maandelijkse bijstandsuitkering van netto ongeveer € 500 geniet, aan zorgtoeslag € 61 ontvangt en maandelijks € 450 aan huur betaalt. Verder acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende niet over enig vermogen beschikt. De in geding zijnde belastingaanslag bedraagt € 1.840. Gelet op het voorgaande vormt naar het oordeel van het Hof het verschuldigde griffierecht van € 112 in het onderhavige geval een wezenlijke belemmering van de toegang tot de rechter. Het Hof laat daarom een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege.
Aanslag
4.6
Ingevolge artikel 8.11, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) geldt de arbeidskorting voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid winst uit een onderneming, loon of resultaat uit een werkzaamheid geniet.
4.7
Ingevolge artikel 3.81 van de Wet IB 2001, artikel 34 van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt de bijstandsuitkering aangemerkt als loon uit vroegere arbeid. Aangezien noch in artikel 1.7a van de Wet IB 2001 (tekst 2008) noch in enige andere wettelijke bepaling is opgenomen dat voor de toepassing van artikel 8.11 van de Wet IB 2001 de bijstandsuitkering met loon uit tegenwoordige arbeid wordt gelijkgesteld, komt het Hof tot de conclusie dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor de arbeidskorting. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
Heffingsrente
4.8
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het hoger beroep ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 2 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
- 2500.
EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.