HR, 04-03-2011, nr. 10/01402
ECLI:NL:HR:2011:BP6284
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-03-2011
- Zaaknummer
10/01402
- LJN
BP6284
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP6284, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑03‑2011; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2011/14.7 met annotatie van Redactie
NTFR 2011/524 met annotatie van Mr. R. den Ouden
Uitspraak 04‑03‑2011
nr. 10/01402
4 maart 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 12 februari 2010, nr. AWB 09/2009 MRB V, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is over het tijdvak 24 september 2008 tot en met 23 december 2008 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, welke aanslag na daartegen gemaakt bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank (nr. AWB 09/2009 MRB) heeft bij uitspraak van 17 november 2009 het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betaald zijn van het griffierecht.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. De uitspraak van de Rechtbank van 17 november 2009 is aangetekend aan belanghebbende verzonden op 20 november 2009.
3.1.2. De verzettermijn van zes weken eindigde daarom op 4 januari 2010.
3.1.3. Het verzetschrift is bij de Rechtbank binnengekomen op 7 januari 2010.
3.2. De Rechtbank heeft in haar uitspraak op het verzet geoordeeld dat het verzetschrift niet tijdig is ingediend. Tegen dit oordeel richten zich de klachten.
3.3. Op grond van artikel 8:55, lid 1, in verbinding met artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is een verzetschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen.
3.4. De Rechtbank heeft vastgesteld dat het verzetschrift bij de Rechtbank is afgegeven en niet ter post is bezorgd. Naar aanleiding van deze vaststelling heeft zij geoordeeld dat artikel 6:9, lid 2, van de Awb niet van toepassing is.
De postzegel en het poststempel op de enveloppe waarin het verzetschrift bij de Rechtbank is binnengekomen, laten echter geen andere conclusie toe dan dat het verzetschrift ter post is bezorgd. Het oordeel van de Rechtbank dat het verzetschrift niet ter post is bezorgd is derhalve onbegrijpelijk.
Blijkens het poststempel is het verzetschrift binnen de termijn van zes weken ter post bezorgd. De uitspraak van de Rechtbank kan derhalve niet in stand blijven.
3.5. Terugwijzing wordt uit overwegingen van proceseconomie achterwege gelaten, nu het verzet slechts kan leiden tot ongegrondverklaring op grond van het navolgende.
3.6. Belanghebbende heeft voor de Rechtbank aangevoerd dat hij het griffierecht niet kan betalen en heeft daartoe een beroep gedaan op de artikelen 6 en 8 van het EVRM.
In het onderhavige geval gaat het om het betalen van griffierecht in verband met de behandeling van een beroep dat uitsluitend is gericht tegen een belastingaanslag. Op dergelijke geschillen is het bepaalde in artikel 6 van het EVRM niet van toepassing (EHRM 12 juli 2001, nr. 44759/98, Ferrazzini tegen Italië, BNB 2005/222). Daardoor kan bij dergelijke geschillen aan artikel 6 van het EVRM geen recht op toegang tot de rechter worden ontleend. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat de hoogte van het griffierecht in dit geval een met artikel 6 van het EVRM strijdige beperking van de toegang tot de rechter vormt.
Ook het beroep op artikel 8 van het EVRM kan niet slagen, aangezien het heffen van griffierecht geen inbreuk maakt op het recht op respect voor belanghebbendes privé-, familie- of gezinsleven.
3.7. Het verzet is derhalve ongegrond.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,
verklaart het verzet ongegrond, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2011.