Hof Amsterdam, 03-07-2007, nr. 036/2007
ECLI:NL:GHAMS:2007:BB1389
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-07-2007
- Zaaknummer
036/2007
- LJN
BB1389
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2007:BB1389, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑07‑2007
Uitspraak 03‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Gerechtelijke vaststelling vaderschap van kind van de man die kind niet heeft erkend.
Partij(en)
3 juli 2007
Familiekamer
Rekestnummer 36/2007U
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Utrecht, uitgesproken op 6 september 2006 en 11 oktober 2006 onder zaaknummer / rekestnummer 211923 / FA RK 06-2269.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 januari 2007, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 11 oktober 2006. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 5 februari 2007, heeft de bijzonder curator het hof geadviseerd het verzoek van de vrouw af te wijzen.
2.3
De conclusie van het openbaar ministerie van 11 juni 2007 strekt tot afwijzing van het verzoek.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 juni 2007 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.C. Smit, advocaat te Utrecht. Voorts zijn verschenen de bijzonder curator, mr. E.J. van den Brink en mr. M.M. Bijker-Veen, advocaat- generaal. Eveneens is verschenen [de man], hierna te noemen “de man”.
3. De vaststaande feiten
3.1
De man en de vrouw wonen sinds 2002 samen. Op [geboortedatum] 2003 is uit de vrouw [het kind] (verder te noemen “[het kind]”) geboren. De man heeft [het kind] niet erkend. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [het kind].
3.2
De vrouw heeft de Oekraïense nationaliteit en de man heeft de Nederlandse en de Iraanse nationaliteit. [het kind] heeft de Oekraïense nationaliteit.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 11 april 2006, hebben de vrouw en man de rechtbank verzocht het vaderschap van de man over [het kind] gerechtelijk vast te stellen en te bepalen dat [het kind] de achternaam van de man zal dragen. Bij beschikking van 14 juni 2006 heeft rechtbank Utrecht de bijzonder curator benoemd. De bijzonder curator heeft op 7 juli 2006 zijn visie op de kwestie kenbaar gemaakt. Bij tussenbeschikking van 6 september 2006 heeft rechtbank Utrecht haar voornemen het verzoek af te wijzen kenbaar gemaakt en zijn de bijzonder curator en de procureur van de vrouw in de gelegenheid gesteld op dat voornemen te reageren. Namens de vrouw is op 12 september 2006 schriftelijk gereageerd. De man heeft zijn verzoek doen intrekken. De bijzonder curator heeft op 22 september 2006 gereageerd.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen.
4. De motivering van de beslissing
4.1
In deze zaak staat de vraag centraal of het verzoek van de vrouw tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap over [het kind] openstaat, nu de man [het kind] niet heeft erkend. Uit de stukken en hetgeen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is verklaard, blijkt dat de vrouw niet alleen een afstammingsrechtelijke band tussen [het kind] en de man tot stand beoogt te brengen, maar ook en vooral dat [het kind] de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen.
4.2
Het hof oordeelt dat het voor het beantwoorden van de voornoemde vraag niet van belang is of de man tot erkenning van [het kind] overgaat, omdat ook nà een (postnatale) erkenning de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan worden verzocht. Waar het hof eerder (onder andere in zijn beschikking van 8 mei 2007, LJN: BA4885) heeft geoordeeld dat de erkenning van een kind door een man aan een later verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van diezelfde man niet in de weg staat, valt (a fortiori) niet in te zien dat een verzoek om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een man die de gestelde vader is van het kind en aan wie de mogelijkheid van (postnatale) erkenning nog openstaat, in beginsel niet voor toewijzing in aanmerking komt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2007, LJN: AZ1624, blijkt voorts dat de postnatale erkenning met gerechtelijk bewijs van het verwekkerschap en de gerechtelijke vaststelling van vaderschap in beginsel naast elkaar kunnen bestaan.
4.3
Ook uit de wetsgeschiedenis (memorie van toelichting TK 1995-1996, 24649, nr.3) kan worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd om met het instituut van gerechtelijke vaststelling een extra mogelijkheid (naast erkenning van het kind) in het leven te roepen voor het doen ontstaan van een afstammingsband en niet om de gevallen waarin dat instituut toepassing zou kunnen vinden, in te perken. Ook hieruit volgt dat niet valt in te zien waarom in het onderhavige geval het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kan worden gedaan.
4.4
Het hof oordeelt dat de vrouw belang heeft bij een gerechtelijke vaststelling van het
vaderschap over [het kind], nu de man [het kind] (nog) niet heeft erkend. Hierdoor kan het risico bestaan dat [het kind] Nederland zal worden uitgezet. Dit risico bestaat niet ingeval van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap door de Nederlandse rechter, nu [het kind] daarmee ingevolge artikel 4 lid 1 RWN het Nederlanderschap verkrijgt op de eerste dag na een periode van drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg of, indien binnen deze periode hoger beroep is ingesteld, van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep, dan wel indien binnen deze laatste periode beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie.
4.5
Het hof acht de verklaring van de man dat hij de vader van [het kind] is onvoldoende om het vaderschap vast te stellen en acht het in strijd met het openbaar belang om uit te gaan van het vaderschap zonder dat grondig onderzoek is verricht naar de vraag of de man de biologische vader is van [het kind]. Om die reden zal het hof een deskundigenonderzoek gelasten. Het hof zal dr. N.M. Lardy (werkzaam bij Sanquin Diagnostiek, Afdeling Vaderschapsonderzoek, te Amsterdam) tot deskundige benoemen. Het onderzoek zal worden ingesteld onder leiding van een raadsheer-commissaris. Het hof zal als zodanig het lid van dit hof mr G.P.M. van den Dungen benoemen en zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4.6
Tot slot merkt het hof op dat, anders dan de advocaat-generaal concludeert, geen aanleiding bestaat het verzoek af te wijzen ter voorkoming van een “schijnvaststelling”, omdat het onderzoek zal uitwijzen of met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of de man de verwekker is van [het kind].
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
beveelt een nader onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de vraag of [de man], geboren op 12 mei 1980 te Abandan in Iran, de biologische vader is van [het kind], geboren op [geboortedatum] 2003 te [woonplaats];
benoemt ter zake tot deskundige:
dr. N.M. Lardy
p/a Sanquin Diagnostiek
Afdeling Vaderschapsonderzoek
Postbus 9190
- 1006.
AD Amsterdam
Telefoon 020- 5123637;
bepaalt dat het onderzoek zal worden ingesteld onder leiding van een raadsheer-commissaris en benoemt als zodanig het lid van dit hof mr. G.P.M. van den Dungen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek, begroot op € 1.150,- voorlopig ten laste van ’s Rijks kas worden gebracht;
bepaalt dat de griffier voormeld bedrag zal overmaken op postbanknummer 388910 t.n.v. Stichting Sanquin divisie CLB o.v.v. het rekestnummer en de namen van partijen;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat de deskundige het in drievoud uit te brengen rapport in beginsel vóór 1 september 2007 ter griffie van het hof zal indienen, behoudens verlenging van deze termijn door de raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de griffier van dit hof vervolgens een afschrift van het deskundigenrapport aan de vrouw en de man en de bijzonder curator zal toezenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Dungen, Wefers Bettink en Van Zutphen en is op 3 juli 2007 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.