Hof Amsterdam 1 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5092.
HR, 09-02-2018, nr. 16/06003
ECLI:NL:HR:2018:180, Conclusie: Contrair, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-02-2018
- Zaaknummer
16/06003
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:180, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑02‑2018; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHDHA:2019:2424
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:5092, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:2682, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1490, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:1490, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 01‑12‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:180, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑09‑2016
- Vindplaatsen
JIN 2018/107 met annotatie van D. Schuurman, A.W.A. Varkevisser, J. Velthuizen
AR-Updates.nl 2018-0202
UDH:TvAO/15043 met annotatie van Mr. N. Jansen
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0202
Uitspraak 09‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Uitleg cao. Overdracht activa door faillissementscurator gevolgd door overname van schoonmaakcontract door koper die t.b.v. de uitvoering van dat contract arbeidscontracten aanbiedt aan personeel van gefailleerde. ‘Contractswisseling’ als bedoeld in art. 38 CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf?
Partij(en)
9 februari 2018
Eerste Kamer
16/06003
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
CSU PERSONEEL B.V.,gevestigd te Uden,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
1. [verweerster 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerster 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [verweerster 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4. [verweerster 4] ,wonende te [woonplaats] ,
5. [verweerder 5] ,wonende te [woonplaats] ,
6. [verweerder 6]wonende te [woonplaats] ,
7. [verweerder 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
8. [verweerder 8] ,
wonende te [woonplaats] ,
9. [verweerster 9] ,
wonende te [woonplaats] ,
10. [verweerster 10] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als CSU en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 2838647\CV EXPL 14-5869 van de kantonrechter te Amsterdam van 14 april 2014 en 8 december 2014;
b. de arresten in de zaak 200.165.687/01 van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2015 en 5 juli 2016.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft CSU beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [verweerder] c.s. mede door mr. I. Doomen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping
De advocaat van CSU heeft bij brief van 15 december 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- -
i) [verweerder] c.s. zijn tussen 1989 en begin 2010 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) het schoonmaakbedrijf Albatros B.V. (hierna: Albatros). Vanaf de aanvang van hun arbeidsovereenkomsten waren zij werkzaam bij het Crowne Plaza Hotel te Amsterdam (hierna: Crowne Plaza).
- -
ii) De CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: de CAO) is op deze arbeidsovereenkomsten van toepassing. Deze CAO bevat onder meer een toeslagregeling voor het werken tijdens avond-, nacht- en weekenddiensten en op feestdagen. Met ingang van 1 juli 2010 is een, ten opzichte van de algemene toeslagregeling van art. 18 CAO, ongunstiger toeslagregeling in de CAO opgenomen voor werknemers werkzaam in een hotel. In verband daarmee bevat art. 2 lid 2 D-deel van de CAO, zowel in de algemeen verbindend verklaarde versie die geldt voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012, als in de algemeen verbindend verklaarde versie die geldt vanaf 1 januari 2013, de volgende overgangsregeling:
“Werknemers die op 30 juni 2010 werkzaam zijn in een hotel houden recht op de toeslagpercentages van artikel 18 van de CAO. Dit recht vervalt bij vrijwillige uitdiensttreding.”
- -
iii) [verweerder] c.s. waren op 30 juni 2010 in een hotel (Crowne Plaza) werkzaam.
- -
iv) Albatros is op 3 december 2012 in staat van faillissement verklaard.
- -
v) Op 6 december 2012 heeft de curator de arbeidsovereenkomsten met de medewerkers van Albatros, onder wie [verweerder] c.s., opgezegd.
- -
vi) Op 13 december 2012 heeft CSU Cleaning Services B.V. (hierna: CSU CS) met de curator in het faillissement van Albatros een overeenkomst gesloten waarbij CSU CS de door haar geselecteerde activa uit het faillissement van Albatros heeft gekocht. CSU CS en CSU zijn onderdeel van de CSU-groep die onder meer schoonmaakdiensten levert.De schoonmaakwerkzaamheden worden uitgevoerd door CSU CS. De medewerkers zijn in dienst van CSU.
- -
vii) Op 14 december 2012 heeft CSU een presentatie gehouden voor eventueel over te nemen medewerkers van Albatros. Daarbij heeft CSU uitdrukkelijk medegedeeld dat bij indiensttreding van de werknemers bij CSU de weekendtoeslag van art. 18 CAO zou komen te vervallen.
- -
viii) [verweerder] c.s. zijn met terugwerkende kracht tot 3 december 2012 in dienst getreden van CSU. Zij hebben hun werkzaamheden bij Crowne Plaza ongewijzigd voortgezet.
3.2
[verweerder] c.s. vorderen in deze procedure onder meer een verklaring voor recht dat zij jegens CSU recht hebben op de toeslagen als bedoeld in art. 18 CAO. Aan deze vordering hebben [verweerder] c.s. ten grondslag gelegd dat zij na het faillissement van hun vroegere werkgever Albatros in dienst zijn getreden van CSU, dat CSU de contracten van Albatros met onder andere Crowne Plaza in Amsterdam heeft verworven van de curator en dat zij hun werkzaamheden als voorheen hebben voortgezet, zodat het bepaalde in art. 2 lid 2 D-deel CAO van toepassing is. De kantonrechter heeft de verklaring voor recht toegewezen.
3.3
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter op dit punt bekrachtigd. Het heeft in zijn tussenarrest de bij de uitleg van een cao-bepaling te hanteren maatstaf vooropgesteld (rov. 3.6) en vervolgens als volgt overwogen:
“3.6.1 Vastgesteld kan worden dat het bepaalde in artikel 2 lid 2 D-deel een overgangsbepaling inhoudt, waarvan de strekking is dat de in artikel 2 lid 1 D-deel van de CAO opgenomen toeslagregeling voor werknemers in een hotel, die in ongunstige zin afweek van de in artikel 18 van die CAO opgenomen algemene toeslagregeling, niet gold voor werknemers die reeds voor 1 juli 2010 in die hotelbranche werkzaam waren. Deze overgangsbepaling is voor het eerst opgenomen in de CAO zoals die gold vanaf 1 januari 2010.
Deze overgangsbepaling creëerde aldus een situatie van behoud van rechten voor werknemers, werkzaam in de hotelbranche, (vallend onder de werkingssfeer van de CAO) voor zover deze werknemers reeds voor 1 juli 2010 werkzaam waren in een hotel.
Deze in de CAO neergelegde uitzonderingssituatie gericht op het behoud van verworven rechten heeft naar het oordeel van het hof echter uitsluitend betrekking op reeds bestaande arbeidsovereenkomsten waarop de CAO van toepassing was. Met de totstandkoming van de CAO per 1 januari 2010 werd immers met ingang van 1 juli 2010 een ander toeslagstelsel ingevoerd voor personen werkzaam in de hotelbranche. Die omstandigheid vormt dan ook een. aannemelijke verklaring voor het feit dat een werknemer eerst zijn recht op de voordien geldende hogere toeslagen zou verliezen indien hij (vrijwillig, lees: op eigen initiatief) bij zijn werkgever uit dienst zou treden.
3.6.2
Vervolgens is de vraag aan de orde wat een dergelijke uitleg in dit geval voor betekenis heeft, nu [verweerder] c.s. vanaf 3 december 2012 in dienst zijn getreden bij CSU. Binnen het systeem van wet en cao heeft allereerst te gelden dat een overgang van onderneming als gevolg heeft het behoud van het voornoemde recht op een hogere toeslag gezien het bepaalde in artikel 7:663 BW. In dit geval is er echter geen sprake van een overgang van de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:663 BW, nu artikel 7:666 BW zich daartegen uitdrukkelijk verzet bij faillissement van de oorspronkelijke werkgever.
Daarnaast is in artikel 38 lid 3 van de CAO bepaald dat een aanbod van een werkgever in het kader van een contractsoverneming voor een nieuwe arbeidsovereenkomst zodanig dient te zijn dat “het CAO loon geldend voor betrokkene en andere opgebouwde rechten voor zover gebaseerd op de CAO worden gehonoreerd”. In die situatie is een opvolgend werkgever daarom gehouden rekening te houden met verworven rechten, zoals in dit geval een hogere toeslag dan inmiddels gebruikelijk in de CAO.
Naar het oordeel van het hof is de situatie waarin CSU bij gelegenheid van het faillissement van Albatros de activa waaronder het contract met Crowne Plaza uit de boedel heeft verworven op één lijn te stellen met contractsoverneming als bedoeld in artikel 38 van de CAO. Artikel 38 lid 1 van de CAO bepaalt immers dat er sprake is van een contractwisseling “als een werkgever een object verwerft door heraanbesteding, waaronder ook wordt verstaan een aanbesteding als gevolg van opzegging van het contract door het schoonmaak/glazenwassersbedrijf.” De situatie van een overname van een contract als gevolg van een biedingsprocedure geïnstigeerd door de curator en met kennelijke instemming van Crowne Plaza (die daaraan ook geen verdere voorwaarden heeft verbonden) dient gelet op de ratio van artikel 38 CAO dat bescherming aan werknemers biedt, die werkzaam zijn binnen het verband van een dergelijk schoonmaakcontract, daarom redelijkerwijs ook te vallen onder het begrip contractsoverneming in de zin van de CAO. De bepaling die ziet op de gevolgen van een faillissement voor de werknemers als bedoeld in artikel 7:666 BW staat daaraan ook niet in de weg. De grieven 1 en 2 falen.”
3.4
Het middel klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de wijze waarop CSU de overeenkomst met Crowne Plaza na het faillissement van Albatros heeft verkregen, op een lijn te stellen met een contractswisseling als bedoeld in art. 38 CAO en te oordelen dat de overname van een contract als gevolg van een biedingsprocedure op instigatie van de curator redelijkerwijs valt onder het begrip contractswisseling van de CAO.
3.5.1
Art. 38 lid 1 CAO bepaalt dat sprake is van contractswisseling “als een werkgever een object verwerft door een heraanbesteding. Onder heraanbesteding wordt ook verstaan een aanbesteding als gevolg van opzegging van het contract door het schoonmaak/glazenwassersbedrijf”.Lid 3 houdt onder meer in dat de werkgever die door contractswisseling een object verwerft, bij het aanbieden van een arbeidsovereenkomst aan werknemers die op het moment van de wisseling op het object werkzaam zijn, het voor de betrokken werknemers geldende cao-loon, alsmede andere opgebouwde rechten voor zover gebaseerd op de cao, dient te honoreren. De toeslagregeling van art. 18 CAO betreft zo’n opgebouwd recht.
3.5.2
De CAO is algemeen verbindend verklaard (Besluiten van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 september 2010, Stcrt. 2010, 15181, en 25 september 2012, Stcrt. 2012, 14830) en bevat dus recht in de zin van art. 79 RO. De door het hof aan de CAO gegeven uitleg kan derhalve in cassatie op juistheid worden onderzocht.De uitleg dient te geschieden aan de hand van de cao-norm. (Zie onder meer HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:564, rov. 3.3)
3.5.3
Uit de tekst van art. 38 CAO blijkt dat deze bepaling van toepassing is in geval van een heraanbesteding. In het begrip ‘heraanbesteding’ ligt besloten dat daarvan slechts sprake is indien deze plaatsvindt door dezelfde opdrachtgever als degene die het project waarom het gaat, eerder aanbesteedde. (Vgl. met betrekking tot de voorloper van art. 38 CAO: HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3039, NJ 2007/324, rov. 3.5.2) In het onderhavige geval heeft de biedingsprocedure naar de vaststelling van het hof in rov. 3.6.2 echter plaatsgevonden op initiatief van de curator. De enkele omstandigheid dat dit volgens het hof is geschied “met kennelijke instemming van Crowne Plaza” die daaraan “geen verdere voorwaarden heeft verbonden”, is onvoldoende om te kunnen spreken van een heraanbesteding (door Crowne Plaza) in de zin van art. 38 CAO. De tekst van art. 38 CAO, de strekking daarvan en de voor partijen kenbare toelichting daarbij bieden geen steun voor het andersluidende oordeel van het hof.
Aan de omstandigheid dat art. 38 CAO ertoe strekt de betrokken werknemers te beschermen tegen de gevolgen van een heraanbesteding voor hun werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden (vgl. HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3634, rov. 3.4.3) kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat een biedingsprocedure zoals deze volgens de vaststelling van het hof heeft plaatsgevonden, onder het toepassingsbereik van art. 38 CAO valt, zonder dat daarvoor in de tekst van of toelichting bij art. 38 CAO steun is te vinden.
3.5.4
Het oordeel van het hof geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2015 en 5 juli 2016;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van CSU begroot op € 960,26 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 9 februari 2018.
Conclusie 01‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Uitleg cao. Overdracht activa door faillissementscurator gevolgd door overname van schoonmaakcontract door koper die t.b.v. de uitvoering van dat contract arbeidscontracten aanbiedt aan personeel van gefailleerde. ‘Contractswisseling’ als bedoeld in art. 38 CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf?
Partij(en)
Zaaknr: 16/06003
mr. L. Timmerman
Zitting: 1 december 2017
Conclusie inzake:
CSU Personeel B.V.
tegen
1. [verweerster 1]
2. [verweerster 2]
3. [verweerster 3]
4. [verweerster 4]
5. [verweerder 5]
6. en 5 anderen
1. De feiten
Uit het tussenarrest van 1 december 2015 blijkt dat het Hof Amsterdam is uitgegaan van de hiernavolgende feiten.1.
1.1.
[verweerder] c.s. zijn tussen 1989 en begin 2010 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) het schoonmaakbedrijf Albatros B.V. (hierna Albatros).
1.2.
[verweerder] c.s. verrichtten vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomsten werkzaamheden bij het Crowne Plaza Hotel te Amsterdam (verder Crowne Plaza). Eisers sub 1 tol en 7 en eisers sub 9 en 10 in de functie van schoonmaker, terwijl eiser sub 8 de functie van houseman heeft.
1.3.
De CAO in het Schoonmaak- en Glazen wassersbedrijf (hierna de CAO) is op de arbeidsovereenkomsten van toepassing. Deze CAO kent vanaf 1 januari 2010 een afzonderlijke deel voor hotels met onder meer een afwijkende toeslag voor het werken in de weekends en op feestdagen. Artikel 2 lid 2 D-deel van die CAO, zowel die geldend voor de periode 1 januari 2010 tot 31 december 2012 als die geldend vanaf 1 januari 2013 bepaalt:
‘Werknemers die op 30 juni 2010 werkzaam zijn in een hotel houden recht op de toeslagpercentages van artikel 18 van de CAO. Dit recht vervalt bij vrijwillige uitdiensttreding.’
1.4.
In artikel 18 van de CAO staan de toeslagpercentages op het basisuurloon voor avond- en nachtdiensten en de daar vermelde (algemeen erkende) feestdagen. Voor het werken op vrijdagavond, zaterdag en zondag geldt een toeslag van 50% en op feestdagen van 150% (de zogenoemde feestdagen- en weekendtoeslag).
1.5.
Albatros is op 3 december 2012 gefailleerd.
1.6.
Op 6 december 2012 heeft de curator de arbeidsovereenkomsten met de medewerkers van Albatros opgezegd.
1.7.
CSU is onderdeel van de CSU-groep. De CSU-groep levert facilitaire diensten, waaronder schoonmaakdiensten. De schoonmaakwerkzaamheden worden uitgevoerd door CSU Cleaning Services B.V. (hierna CSU CS), maar de medewerkers zijn in dienst van CSU.
1.8.
Op 13 december 2012 heeft CSU CS met de curator in het faillissement van Albatros een overeenkomst gesloten, waarbij CSU CS de door haar geselecteerde activa uit het faillissement van Albatros heeft gekocht. Het exploitatierisico is per 3 december 2012 door CSU CS overgenomen.
1.9.
Op 14 december 2012 heeft CSU een presentatie gehouden voor eventueel over te nemen medewerkers van Albatros. Daarbij heeft CSU expliciet gesteld dat bij indiensttreding van de werknemers bij CSU de weekendtoeslag zou komen te vervallen.
1.10.
Vanaf 3 december 2012 zijn [verweerder] c.s. met terugwerkende kracht in dienst van CSU. met uitzondering van eiseres sub 9 ([verweerster 9]) die per 1 oktober 2013 ontslag heeft genomen. [verweerder] c.s. hebben hun werkzaamheden bij het Crowne Plaza ongewijzigd voortgezet.
1.11.
Bij brief van 21 juni 2013 heeft de vakbond namens een groep werknemers (onder wie [verweerder] c.s.) CSU bericht dat de medewerkers recht hebben op de feest- en weekendtoeslagen conform het D-deel van de CAO. Bij brief van 3 juli 2013 heeft CSU gereageerd en geweigerd de toeslagen toe te kennen.
2. Het procesverloop
2.1.
[verweerder] c.s. vorderden in eerste aanleg onder andere een verklaring voor recht dat zij jegens CSU recht hebben op toeslagen als bedoeld in artikel 18 CAO.
2.2.
De kantonrechter heeft de gevorderde verklaring voor recht toegewezen.
2.3.
CSU is in hoger beroep gekomen.
2.4.
Het hof overweegt het volgende in het tussenarrest van 1 december 2015:
“3.5 De strekking van de door CSU aangevoerde grieven is in de kern genomen dat [verweerder] c.s. geen beroep toekomt op het bepaalde in artikel 2 lid 2 van het D-deel van de CAO. [verweerder] c.s. zijn immers vanuit een faillissementssituatie bij hun oude werkgever Albatros vrijwillig in dienst getreden van CSU. CSU had ook geen verplichting om [verweerder] c.s. na het faillissement van Albatros in dienst te nemen, nu van een contractswisseling in de zin van artikel 38 CAO geen sprake was. Door [verweerder] c.s. niettemin onder de werking van artikel 2 lid 2 van het D-deel van de CAO te brengen heeft de kantonrechter aan dat artikel een te vergaande reikwijdte toegekend. [verweerder] c.s. hebben bovendien ingestemd met toepassing van artikel 2 lid 1 van het D-deel van de CAO en daar kunnen zij niet naderhand van terugkomen. Het is volgens CSU de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest om werkgevers die activiteiten uit een faillissement overnemen, vrij te laten in hun keuze om daarbij wel of geen medewerkers van de gefailleerde werkgever over te nemen en andere arbeidsvoorwaarden dan bij de gefailleerde werkgever golden aan te bieden. Het is alsdan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien een niet doorstartende werkgever de oude toeslagen niet hoeft toe te passen en een wel doorstartende werkgever als CSU in dit geval dergelijke oude rechten wel tegen zich zou moeten laten gelden.
3.6
Het hof stelt het volgende voorop. Als uitgangspunt voor de uitleg van de bepalingen van de CAO geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO. voor zover deze niet uit de CAO- bepalingen en de toelichting kenbaar zijn. maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld.
Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
3.6.1
Vastgesteld kan worden dat het bepaalde in artikel 2 lid 2 D-deel een overgangsbepaling inhoudt, waarvan de strekking is dat de in artikel 2 lid 1 D-deel van de CAO opgenomen toeslagregeling voor werknemers in een hotel, die in ongunstige zin afweek van de in artikel 18 van die CAO opgenomen algemene toeslagregeling, niet gold voor werknemers die reeds voor 1 juli 2010 in die hotelbranche werkzaam waren. Deze overgangsbepaling is voor het eerst opgenomen in de CAO zoals die gold vanaf 1 januari 2010.
Deze overgangsbepaling creëerde aldus een situatie van behoud van rechten voor werknemers, werkzaam in de hotelbranche, (vallend onder de werkingssfeer van de CAO) voor zover deze werknemers reeds voor 1 juli 2010 werkzaam waren in een hotel.
Deze in de cao neergelegde uitzonderingssituatie gericht op het behoud van verworven rechten heeft naar het oordeel van het hof echter uitsluitend betrekking op reeds bestaande arbeidsovereenkomsten waarop de CAO van toepassing was. Met de totstandkoming van de CAO per 1 januari 2010 werd immers met ingang van 1 juli 2010 een ander toeslagstelsel ingevoerd voor personen werkzaam in de hotelbranche. Die omstandigheid vormt dan ook een aannemelijke verklaring voor het feit dat een werknemer eerst zijn recht op de voordien geldende hogere toeslagen zou verliezen indien hij (vrijwillig, lees: op eigen initiatief) bij zijn werkgever uit dienst zou treden.
3.6.2
Vervolgens is de vraag aan de orde wat een dergelijke uitleg in dit geval voor betekenis heeft, nu [verweerder] c.s. vanaf 3 december 2012 in dienst zijn getreden bij CSU. Binnen het systeem van wet en cao heeft allereerst te gelden dat een overgang van onderneming als gevolg heeft het behoud van het voornoemde recht op een hogere toeslag gezien het bepaalde in artikel 7:663 BW. In dit geval is er echter geen sprake van een overgang van de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:663 BW, nu artikel 7:666 BW zich daartegen uitdrukkelijk verzet bij faillissement van de oorspronkelijke werkgever.
Daarnaast is in artikel 38 lid 3 van de CAO bepaald dat een aanbod van een werkgever in het kader van een contractsoverneming voor een nieuwe arbeidsovereenkomst zodanig dient te zijn dat ‘"het CAO loon geldend voor betrokkene en andere opgebouwde rechten voor zover gebaseerd op de CAO worden gehonoreerd”. In die situatie is een opvolgend werkgever daarom gehouden rekening te houden met verworven rechten, zoals in dit geval een hogere toeslag dan inmiddels gebruikelijk in de CAO.
Naar het oordeel van het hof is de situatie waarin CSU bij gelegenheid van het faillissement van Albatros de activa waaronder het contract met Crowne Plaza uit de boedel heeft verworven op één lijn te stellen met contractsoverneming als bedoeld in artikel 38 van de CAO. Artikel 38 lid 1 van de CAO bepaalt immers dat er sprake is van een contractwisseling “als een werkgever een object verwerft door heraanbesteding, waaronder ook wordt verstaan een aanbesteding als gevolg van opzegging van het contract door het schoonmaak/glazenwasserbedrijf." De situatie van een overname van een contract als gevolg van een biedingsprocedure geïnstigeerd door de curator en met kennelijke instemming van Crowne Plaza (die daaraan ook geen verdere voorwaarden heeft verbonden) dient gelet op de ratio van artikel 38 CAO dat bescherming aan werknemers biedt, die werkzaam zijn binnen het verband van een dergelijk schoonmaakcontract, daarom redelijkerwijs ook te vallen onder het begrip contractsoverneming in de zin van de CAO. De bepaling die ziet op de gevolgen van een faillissement voor de werknemers als bedoeld in artikel 7:666 BW staat daaraan ook niet in de weg. De grieven 1 en 2 falen.
2.5.
CSU heeft bij dagvaarding van 22 september 2016, derhalve tijdig, beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. CSU heeft vervolgens een schriftelijke toelichting op de cassatiedagvaarding ingediend. [verweerder] c.s. hebben op dezelfde datum eveneens een schriftelijke toelichting ingediend. CSU heeft hierna een repliekschrift ingediend op 2 juni 2017.
3. De bespreking van het cassatiemiddel
3.1.
Ik begin, ten behoeve van de duidelijkheid, met het weergeven van de voor de beoordeling van de onderhavige zaak relevante artikelen uit de CAO geldend van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013.2.
3.2.
Deel D van de CAO betreft een specifiek ‘CAO-deel voor hotels’. Art. 2 van dit Deel D bepaalt het volgende:
‘Artikel 2
Toeslag bijzondere uren
1. Werknemers die ’s avonds, ’s nachts, in de weekends of op feestdagen werken, krijgen de volgende toeslagen (in procenten) over het basisuurloon:
[hier volgt dan een tabel met percentages, A-G]
2. Werknemers die op 30 juni 2010 werkzaam zijn in een hotel houden recht op de toeslagpercentages van artikel 18 van de CAO. Dit recht vervalt bij vrijwillige uitdiensttreding [cursivering A-G].’
3.3.
In rov. 3.6.1 van het tussenarrest overweegt het hof dat art. 2 van Deel D een overgangsbepaling is die voor het eerst is opgenomen in de CAO zoals die gold vanaf 1 januari 2010.
3.4.
Art. 18 is opgenomen in de Algemene bepalingen van de CAO. Dit artikel bepaalt het volgende:
‘Artikel 18
Toeslag bijzondere uren
1. Werknemers die ’s avonds, ’s nachts, in de weekends of op feestdagen werken, krijgen de volgende toeslagen (in procenten) over het basisuurloon:
[hier volgt dan een tabel met percentages, A-G]
Voor werknemers werkzaam in hotels geldt een afwijkende regeling die is opgenomen in het D-deel van deze cao [cursivering A-G].
2. Feestdagen zijn:
[hier volgt dan een opsomming van feestdagen, A-G]’
3.5.
Art. 38 van de CAO bevat een uitvoerige regeling en bepaalt het volgende:
‘ARTIKEL 38
WERKGELEGENHEID BIJ CONTRACTSWISSELING
1. Er is sprake van contractswisseling als een werkgever een object verwerft door een heraanbesteding. Onder heraanbesteding wordt ook verstaan een aanbesteding als gevolg van opzegging van het contract door het schoonmaak/glazenwasserbedrijf.
Voorwaarden aanbieding
2. De werkgever die door contractswisseling een object verwerft zal aan de werknemers die op het moment van de wisseling op het object werkzaam zijn een arbeidsovereenkomst aanbieden als:
- De werknemer tenminste 1,5 jaar op het object werkzaam is;
- De werknemer die op of na 1 januari 2012 nieuw in dienst is getreden - anders dan door Contractswisseling - beschikt over een door de branche erkend diploma.
Deze aanbiedingsverplichting geldt niet voor:
- De werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;
- De werknemer die langer dan 26 weken arbeidsongeschikt is;
- De werknemer ingedeeld in de functie 21.01 of 21.02 (objectleider);
- De werknemer die structureel meer werkt dan 48 uur per week bij één werkgever (tenzij voorafgaand aan de contractswisseling de uren boven de 48 uur zijn afgekocht overeenkomstig artikel 38 lid 6).
Inhoud en aanvaarding aanbieding
3. Indien aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan dient de werkgever bij het aanbieden van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met artikel 8 CAO en de volgende bepalingen:
- het CAO loon geldend voor betrokkene en andere opgebouwde rechten voor zover gebaseerd op de CAO worden gehonoreerd;
- De werknemers ontvangen een aanbod op het te wisselen object zonder enige wijziging in werktijden en uren. Het aantal uren in de individuele arbeidsovereenkomst zal bij contractswisseling bij de nieuwe werkgever een gelijk aantal uren per periode bedragen zoals voor de contractswisseling op het object werd gewerkt. Er kunnen pas na de wisseling wijzigingen worden doorgevoerd.
- De werknemer behoudt zijn recht op boven de CAO afgesproken vergoeding voor reiskosten als dit recht is ontstaan vóór 31 december 2007. Ook behoudt de werknemer zijn recht op VET (vereenvoudigingstoeslag). Tenslotte behoudt de werknemer zijn recht op uitzicht op een jubileumuitkering als het verwervende bedrijf een dergelijke regeling heeft.’
4. Een werknemer dient binnen 5 werkdagen te beslissen over de door het verwervende bedrijf aangeboden arbeidsovereenkomst. Als de werknemer dit aanbod afwijst, blijft de werknemer in dienst van het verliezende bedrijf. Een aanbod dat niet voldoet aan de in dit artikel gestelde voorwaarden wordt als ongeldig beschouwd.
5. Op de overdracht van vakantiedagen, vakantietoeslag en spaaruren (artikel 9 lid 1 sub g CAO) bij contractswisseling is het overdrachtsprotocol van toepassing dat is opgenomen in bijlage IV van de CAO.
Afkoop rechten boven CAO
6. Indien werknemers als bedoeld in lid 2 bij het verliezende bedrijf aanspraak hebben op rechten die uitstijgen boven de CAO, dan dient het verliezende bedrijf voor de datum van de contractswisseling deze boven CAO rechten af te bouwen tot het CAO niveau, tenzij het verliezende bedrijf met de werknemer met inachtneming van artikel 8 overeenkomt dat de werknemer bij het verliezende bedrijf blijft werken.
Indien het verliezende bedrijf de boven CAO rechten afbouwt tot het CAO niveau, heeft de werknemer ter compensatie recht op de volgende afkoopsom:
- een bedrag ter grootte van de gekapitaliseerde boven CAO rechten berekend over 1 jaar indien de werknemer korter dan 2 jaar de boven CAO rechten geniet;
- een bedrag ter grootte van 2,5 keer de gekapitaliseerde boven CAO rechten berekend over 1 jaar indien de werknemer 2 jaar of langer de boven CAO rechten geniet.
Bovenstaande regeling is ook van toepassing op de vergoeding meerkilometers woon-werkverkeer conform artikel 34 lid 3 van de CAO.
Informatieverplichtingen
7. Als er sprake is van een heraanbesteding zal de werkgever tenminste 3 maanden voor het verwachte moment van contractswisseling dan wel nieuwe ingangsdatum van het contract de werknemers informeren dat er een heraanbesteding gaande is en hen wijzen op de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit dit artikel.
8.
a. Het bedrijf dat een object verliest verstrekt binnen 5 werkdagen nadat aan het bedrijf bekend is geworden dat het object wordt verloren, een opgave aan het verwervende bedrijf van de werknemers als bedoeld in lid 2.
De opgave wordt vergezeld van kopieën van de loonspecificaties gerekend over een periode van 18 maanden voorafgaand aan de contractswisseling en het verliezende bedrijf dient aan te tonen dat de werknemer tenminste 1,5 jaar op het object werkzaam was en -met inachtneming van de voorwaarden van lid 2- beschikt over een door de branche erkend diploma.
Indien het verliezende bedrijf niet voldoet aan de informatieverplichting als hiervoor bedoeld is het verliezende bedrijf jegens het winnende bedrijf aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende schade.
b. Het bedrijf dat een object verwerft moet een arbeidsovereenkomst aanbieden binnen vier weken na ontvangst van de informatie van de verliezende werkgever, maar niet later dan 10 werkdagen voor de ingangsdatum van het onderhavige contract. Indien het verwervende bedrijf nalatig is bij het nakomen van deze verplichting en het verliezende bedrijf als gevolg van deze nalatigheid schade lijdt, kan de schade door het verliezende bedrijf op het verwervende bedrijf worden verhaald.
Bijzondere regels grote aanbestedingen (objecten met een waarde van € 500.000 of meer per jaar)
9. In de offertefase dient het huidige schoonmaakbedrijf op verzoek de gegevens van de werknemers binnen 5 werkdagen (geanonimiseerd) aan bedrijven ter beschikking te stellen die willen inschrijven.
10. Om de werkdruk te meten wordt de in de CAO ARBO opgenomen werkdrukmeter ingezet: 6 maanden voor expiratie van het contract door het verliezende bedrijf en 6 maanden na start van het nieuwe contract door het verwervende bedrijf. De bedrijven zijn verplicht de uitkomsten van de werkdrukmeting ter beschikking te stellen aan de RAS. Deze afspraak geldt voor aanbestedingen die gaan lopen vanaf 1 januari 2013 (dus voor het eerst bij aanbestedingen, die bekend zijn op 1 juli 2012 en contracten die aflopen op of later dan 31 december 2012).
Werknemers die niet in aanmerking komen voor een aanbieding
11. Werknemers die niet voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 2 worden door de werkgever herplaatst binnen de regio met inachtneming van het hiernavolgende:
- vacatures binnen de regio voor passende functies worden aangeboden aan de werknemer. Het betreft vacatures die 3 maanden of korter voorafgaand aan de contractswisseling zijn ontstaan;
- als sprake is van een passende functie zullen contracten voor bepaalde tijd binnen de regio worden beëindigd ten gunste van de werknemer met een contract voor onbepaalde duur die op grond van dit artikel dient te worden herplaatst.
12. Werknemers die in verband met de duur van de arbeidsongeschiktheid, zoals genoemd in lid 2, geen arbeidsovereenkomst krijgen aangeboden vanuit de verwervende werkgever, blijven in dienst van de verliezende werkgever die ook verder verantwoordelijk blijft voor de reintegratie. In afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 7:670 BW geldt dat indien de verliezende werkgever voor de hier bedoelde werknemer(s) ontbinding vraagt van de arbeidsovereenkomst anders dan om een dringende reden, de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is op het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt. De vergoeding is gelijk aan de resterende loondoorbetalingsverplichting conform artikel 31 van de CAO, gerekend vanaf het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de werknemer zijn re-integratieverplichting volledig nakomt.’3.
3.6.
De zojuist geciteerde CAO-bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard bij Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 september 2012.4.
3.7.
Ik wijs nog op het arrest HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3039. Het draaide in deze zaak om art. 43 van de CAO voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf. Dit artikel kan worden beschouwd als een oudere versie van art. 38 van de litigieuze CAO. Het ging in dit arrest om het hiernavolgende. Schoonmaakbedrijf ISS had wegens tegenvallende resultaten drie afzonderlijke schoonmaakcontracten opgezegd met Transavia, Martinair en KLM. Onder het contract met KLM maakte ISS ook de vliegtuigen van Northwest Airlines schoon. Het kwam vervolgens, door de opzeggingen, tot een heraanbesteding. Northwest Airlines gunde als zelfstandig contractant – dus buiten KLM om – een schoonmaakcontract aan schoonmaakbedrijf Lavos. ISS eiste dat Lavos ook arbeidsovereenkomsten zou aanbieden aan twaalf werknemers die zich met de vliegtuigen van Northwest Airlines bezighielden. ISS deed een beroep op art. 43 van de CAO. Het Hof Amsterdam overwoog dat van "heraanbesteding van een contract" in de zin van artikel 43 lid 1 van de CAO "slechts sprake is indien – nadat een contract tussen een opdrachtgever en (in casu) een schoonmaakbedrijf wordt beëindigd (bijvoorbeeld door opzegging daarvan) – het project, waarop dat contract betrekking had, door dezelfde opdrachtgever opnieuw (maar bij een andere opdrachtnemer) wordt aanbesteed. Dit volgt niet alleen uit de taalkundige betekenis van het woord "heraanbesteding", maar ook uit het feit dat in artikel 43 van de CAO – naast "het (...) bedrijf dat bij een contractswisseling ten gevolge van een heraanbesteding een project verwerft" en "het (...) bedrijf dat het project verliest" – telkens slechts gesproken wordt over "de (bij de heraanbesteding betrokken) opdrachtgever".5.De Hoge Raad liet dit oordeel in stand en overwoog daartoe het volgende:
“3.6.2 Bij de beoordeling van deze klacht wordt vooropgesteld dat partijen het - terecht - erover eens zijn dat met art. 43 van de CAO kennelijk is bedoeld tegemoet te komen aan de moeilijkheid dat blijkens de rechtspraak van het HvJEG de bescherming die de (in art. 7:662 e.v. BW geïmplementeerde) Richtlijn 77/187 van 14 februari 1977 inzake het behoud van rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (thans de Richtlijn 98/50 van 29 juni 1998) beoogt te bieden, tekortschiet in sectoren, zoals de schoonmaakbranche, waarin een contractswisseling veelal niet kan worden beschouwd als "overgang van een economische eenheid die haar identiteit behoudt", doordat daarbij geen materiële activa of ondernemingsactiviteiten van betekenis worden overgedragen. Aan deze moeilijkheid wordt reeds in belangrijke mate tegemoetgekomen door de in art. 43 van de CAO opgenomen bepaling in de hiervoor juist bevonden uitleg, waarin voor een "contractswisseling ten gevolge van heraanbesteding" in overeenstemming met de bewoordingen van dit artikel en mede gelet op de daarin voorkomende verwijzing naar "de bij de heraanbesteding betrokken opdrachtgever", wordt geëist dat bij de hernieuwde aanbesteding dezelfde opdrachtgever is betrokken. Dat de bij de totstandkoming van de CAO betrokken partijen een verdergaande regeling zouden hebben willen treffen, waarbij voldoende zou zijn dat een aanbesteding betrekking heeft op werkzaamheden die voorheen ten behoeve van de aanbestedende onderneming werden verricht maar niet ingevolge een contract waarbij die onderneming (mede) partij was, blijkt niet uit voor derden kenbare stukken. Hierbij is nog in aanmerking te nemen dat een bescherming van de werknemers van het bedrijf dat een project verliest (en van dat bedrijf zelf doordat dit op eenvoudige wijze wordt bevrijd van de met die werknemers samenhangende doorlopende loonkosten) die verder gaat dan in art. 43 van de CAO is neergelegd, een keerzijde heeft, te weten dat het bedrijf dat het project als gevolg van een nieuwe aanbesteding door een andere opdrachtgever verwerft mogelijk meer of anders geschoolde werknemers een arbeidsovereenkomst moet aanbieden dan in zijn bedrijfsuitoefening past.”6.
3.8.
De Hoge Raad heeft het bovenstaande bevestigd in rov. 3.4.3 van zijn arrest van 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3634, RvdW 2016/91, waarin de Hoge Raad het volgende overweegt:
“Art. 38 CAO strekt ertoe de betrokken werknemers te beschermen tegen de gevolgen voor hun werkgelegenheid van heraanbestedingen van schoonmaak- of glazenwasserswerk (vgl. met betrekking tot de voorloper van art. 38 CAO: HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3039, NJ 2007/324).”
Het cassatiemiddel
3.9.
Het middel klaagt dat het hof blijkens rov. 3.6.2 van het tussenarrest de litigieuze situatie op één lijn heeft gesteld met contractsoverneming, maar dat voor die gelijkstelling geen redelijke, rechtens aanvaardbare grond bestaat. Het middel voert het hiernavolgende aan.
- De litigieuze situatie als hier aan de orde – voortzetting van werkzaamheden in een hotel na faillissement van de oorspronkelijke werkgever door een andere werkgever – komt niet, althans niet voldoende, overeen met die van een contractuele overgang als in artikel 38 CAO aangeduid. Anders dan het hof meent, laat “de ratio van artikel 38 CAO” die ruime, buiten de letter van die bepaling vallende uitleg niet toe en verplicht deze daartoe in elk geval niet.
- De litigieuze situatie, waarin het eerste contract met het hotel door faillissement eindigde, sluit juist uit dat dat – immers beëindigde – contract wordt overgenomen. Zouden CAO-partijen hebben beoogd dat de betrokken regeling óók in een faillissementssituatie als hier aan de orde van toepassing zou zijn, dan had het in de rede gelegen dat in artikel 38 CAO (uitdrukkelijk) te regelen, behoud van rechten na faillissement van de oorspronkelijke werkgever (hier Albatros) niet (goed) in het systeem van de wet past, met name doordat de wettelijke regels betreffende overgang (art. 7:662 e.v. BW) in zo’n situatie niet gelden, en er geen (goede) redenen zijn om aan te nemen dat CAO-partijen (geacht mogen worden) beoogd te hebben de betrokken rechten ook na faillissement te willen handhaven.
- Bovendien resp. in elk geval is het resultaat waartoe het hof komt niet redelijk.
3.10.
Tenslotte voert het middel aan dat in het betoog van het hof wordt miskend dat artikel 38 CAO geen zogeheten normatieve bepaling is, zodat door individuele werknemers als [verweerder] c.s. geen beroep kan worden gedaan op strijd met de overgangsbepaling bij een aanbod als door CSU aan [verweerder] c.s. gedaan.
Beoordeling
3.11.
De klachten in het middel acht ik, anders dan de cassatieadvocaten van [verweerder] c.s., voldoende duidelijk en voldoende specifiek.
3.12.
Mijns inziens kunnen individuele werknemers in de schoonmaakbranche een rechtstreeks beroep doen op art. 38. De bedoeling van het artikel is immers om hun posities te beschermen. Het zou wat vreemd zijn als alleen FNV en CNV een beroep zouden kunnen op schending van art. 38 door een werkgever. In zoverre treft het cassatiemiddel dus geen doel.
3.13.
In de onderhavige zaak valt op dat het hof in rov. 3.6.2 van het tussenarrest van twee omstandigheden is uitgegaan die in cassatie niet worden betwist: a) er heeft een biedingsprocedure (geïnstigeerd door de curator) plaatsgevonden; dit duidt mijns inziens op een heraanbesteding; heraanbesteding veronderstelt een biedingsprocedure b) Crowne Plaza heeft kennelijk met de door de curator opgezette biedingsprocedure ingestemd.
3.14.
Het komt mij voor dat art. 38 van de CAO niet is toegesneden op de situatie waarin een schoonmaakbedrijf in een faillissement komt te verkeren. Geen van de twaalf leden van dit artikel maakt melding van het faillissement van het oorspronkelijke schoonmaakbedrijf. Dit betekent mijns inziens echter niet zonder meer dat art. 38 niet geldt in een situatie waarin de oorspronkelijke werkgever failliet is gegaan. Dat lijkt mij een te snelle conclusie.
3.15.
Het is in geval van een faillissement van het schoonmaakbedrijf waarmee de opdrachtgever aanvankelijk een schoonmaakcontract heeft afgesloten denkbaar dat de opdrachtgever zelf in overleg met de curator de biedingsprocedure opzet om via een heraanbesteding een nieuw schoonbedrijf te vinden. Wanneer deze situatie zich na het faillissement van Albatros voorgedaan zou hebben, dan brengt de tekst van art. 38 lid 1 CAO mijns inziens evident mee dat het nieuwe schoonmaakbedrijf het schoonmaakcontract door heraanbesteding verworven heeft met alle gevolgen die art. 38 lid 3 daaraan verbindt, zoals het behoud van de toeslagen die werknemers hadden voor zover zij op 30 juni 2010 in Crowne Plaza werkten. In het onderhavige geval heeft de curator met de kennelijke instemming van Crowne Plaza een biedingsprocedure opgezet. Crowne Plaza was dus betrokken bij de biedingsprocedure. Ik vind het niet goed verdedigbaar dat in die situatie, die wel enigszins, maar niet fundamenteel verschilt van de casus waarin Crowne Plaza het biedingsproces zelf georganiseerd zou hebben, art. 38 niet geldt. Daarom vind ik de door het hof toegepaste analogische toepassing van art. 38 op de onderhavige casus juist. Het middel dient daarom te falen.
4. De conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑12‑2017
Zie in dit verband rov. 2 onder iii van het tussenarrest van het hof: “De CAO in het Schoonmaak- en Glazen wassersbedrijf (hierna de CAO) is op de arbeidsovereenkomsten van toepassing. Voornoemde CAO kent vanaf 1 januari 2010 een afzonderlijke deel voor hotels met onder meer een afwijkende toeslag voor het werken in de weekends en op feestdagen. Artikel 2 lid 2 D-deel van die CAO, zowel die geldend voor de periode 1 januari 2010 tot 31 december 2012 als die geldend vanaf 1 januari 2013 bepaalt: ‘Werknemers die op 30 juni 2010 werkzaam zijn in een hotel houden recht op de toeslagpercentages van artikel 18 van de CAO. Dit recht vervalt bij vrijwillige uitdiensttreding.’” In het procesdossier trof ik alleen de Collectieve Arbeidsovereenkomst in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf, geldend van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, aan. Online vond ik de gelijknamige CAO, geldend van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012.
Zie de schriftelijke toelichting op de conclusie van antwoord in cassatie van [verweerder] c.s., onder nr. 9.
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 september 2012 tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf, Stcrt. 2012, 14830.
Zie HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3039, rov. 3.6.
Zie HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3039, rov. 3.6.2.
Beroepschrift 22‑09‑2016
Cassatiedagvaarding
Heden, de [tweeentwintigste] september [tweeduizendzestien], ten verzoeke van de besloten vennootschap CSU Personeel B.V., gevestigd en hoofdkantoor houdende te Uden, voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te Den Haag aan het Lange Voorhout no. 3 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr. R.A.A. Duk (postadres: BarentsKrans N.V., Postbus 30457, 2500 GL Den Haag), die door mijn requirante tot cassatieadvocaat wordt aangewezen om haar als zodanig in na te melden cassatieprocedure te vertegenwoordigen.
Heb ik,
[Hendrik Peter Adrianus van Beest, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats Delft, Nederland en aldaar kantoorhoudende aan de Wallerstraat 14c–16c;]
Aan:
- 1.
[gerequireerde 1],
wonende [woonplaats],
- 2.
[gerequireerde 2],
wonende te [woonplaats],
- 3.
[gerequireerde 3],
wonende te [woonplaats],
- 4.
[gerequireerde 4],
wonende te [woonplaats]
- 5.
[gerequireerde 5],
wonende te [woonplaats]
- 6.
[gerequireerde 6],
wonende te [woonplaats],
- 7.
[gerequireerde 7],
wonende te [woonplaats],
- 8.
[gerequireerde 8],
wonende te [woonplaats],
- 9.
[gerequireerde 9],
wonende te [woonplaats],
- 10.
[gerequireerde 10],
wonende te [woonplaats],
allen voor deze zaak in de vorige instantie (laatstelijk) woonplaats gekozen hebbende te (3584 BW) Utrecht aan de Varrolaan no. 100 ten kantore van de hen (laatstelijk) vertegenwoordigende advocaat Mr. A.A.M. Broos (kantooradres: Coöperatief Advocatenkantoor Varrolaan U.A., Postbus 85398, 3508 AJ Utrecht), aldaar aan die gekozen woonplaats mijn exploot doende, afschrift dezes latende voor ieder van de gerequireerden aan en sprekende tot:
[mevrouw E.T.M. van Wijngaarden, aldaar werkzaam]
Aangezegd:
dat mijn requirante beroep in cassatie instelt tegen de door het Gerechtshof Amsterdam (meervoudig burgerlijke kamer), onder zaakno. 200.165 687/01 tussen haar als appellante, tevens incidenteel geïntimeerde en de gerequireerden voornoemd als geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten gewezen arresten van 1 december 2015 (tussenarrest) en 5 juli 2016 (eindarrest).
Voorts heb ik, deurwaarder, voornoemde gerequireerden
Gedagvaard:
om op vrijdag de zestiende december 2016, 's ochtends om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, die alsdan zal worden gehouden in het gebouw van de Hoge Raad aan het Korte Voorhout no. 8 te Den Haag;
Met de aanzegging, dat:
- a.
indien gedaagden, verweerders in cassatie, advocaat stellen, maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betalen, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van de verweerders om verweer in cassatie te voeren of om van hun zijde in cassatie te komen vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding van gedaagden een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
[indien ten minste één van de gedaagden advocaat heeft gesteld en het griffierecht tijdig heeft voldaan, tussen alle partijen één arrest zal worden gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;]
- c.
de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel
- d.
van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7,derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
Teneinde:
alsdan aldaar namens mijn requirante — CSU — als eiseres tot cassatie jegens hen, de gerequireerden voornoemd — [gerequireerden] c.s. — als verweerders in cassatie tegen voormeld arrest te horen aanvaarden het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht, in het bijzonder van Artikel 2 lid 2 D-deel en Artikel 38 van de (van tijd tot -tijd algemeen verbindend verklaarde) Collectieve Arbeidsovereenkomst in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf — de CAO —, zoals die gold (en algemeen verbindend was verklaard) in de hier van belang zijnde periode, dan wel verzuim van vormen waarvan het niet in acht nemen grond voor vernietiging vormt;
doordat het Hof heeft overwogen als in rov.'en 3.6 tot en met 3.7.2. van zijn tussenarrest verwoord en (mede) op grond daarvan heeft beslist als in (het dictum van) zijn eindarrest neergelegd;
ten onrechte en in strijd met het recht, op grond van de navolgende, zowel op zichzelf als in onderling verband en samenhang te lezen redenen.
Voor de relevante feiten zij hier verwezen naar de vaststelling daarvan in het tussenarrest onder 2. Kort samengevat: [gerequireerden] c.s. werkten vanaf medio 2010 in een hotel. Zij hadden toen de rechten bedoeld in artikel 18 CAO (toeslagen). Hun werkgever is in december 2012 gefailleerd. Hun arbeidsovereenkomsten zijn door de curator opgezegd. Vervolgens zijn [gerequireerden] c.s. met terugwerkende kracht tot 3 december 2012 in dienst van CSU getreden (met uitzondering van één van hen, die eerst op 1 oktober 2013 bij CSU is gaan werken). Door [gerequireerden] c.s. zijn hun vóór het faillissement verrichte werkzaamheden in het betrokken (Crown Plaza) hotel ongewijzigd voortgezet.
Met de Kantonrechter in eerste aanleg heeft het Hof geoordeeld — kort gezegd — dat [gerequireerden] c.s. recht hadden én behielden op de litigieuze toeslagen omdat zij op 30 juni 2010 werkzaam waren in een hotel.
Dat oordeel is rechtens onjuist op de van de kant van CSU in eerste aanleg en in hoger beroep aangevoerde gronden, die het Hof in rov. 3.5. van zijn tussenarrest — op zichzelf correct — heeft samengevat. Die redenen zijn uitgebreid verwoord in de memorie van grieven van CSU, met name in de toelichting op de grieven 1 en 2, onder 1. tot en met 20. Die toelichting zij als hier herhaald en ingelast aangemerkt.
's Hofs oordeel op dit punt is blijkens rov. 3.6.2. met name hierop gebaseerd dat de litigieuze situatie ‘op één lijn met contractoverneming’ is te stellen. Voor die gelijkstelling bestaat echter geen redelijke, rechtens aanvaardbare grond. De situatie als hier aan de orde — voortzetting van de werkzaamheden in een hotel na faillissement van de oorspronkelijke werkgever door een andere werkgever — komt niet, althans onvoldoende overeen met die van een contractuele overgang als in Artikel 38 CAO aangeduid. Anders dan het Hof meent, laat ‘de ratio van Artikel 38 CAO’ die ruime, buiten de letter van die bepaling vallende uitleg niet toe en verplicht deze daartoe in elk geval niet.
De litigieuze situatie, waarin het eerste contract met het hotel door faillissement eindigt, sluit juist uit dat dat — immers beëindigde — contract wordt overgenomen. Zulks is door CSU in haar memorie van grieven in de toelichting op de Grieven 1 en 2 (onder 12. tot en met 19.) in den brede uiteengezet. Zouden CAO-partijen hebben beoogd dat de betrokken regeling óók in een faillissementssituatie als hier aan de orde van toepassing zou zijn, dan had het in de rede gelegen dat in artikel 38 CAO (uitdrukkelijk) te regelen, nu immers behoud van rechten na faillissement van de oorspronkelijke werkgever (hier Albatros) niet (goed) in het systeem van de wet past, met name doordat de wettelijke regels betreffende overgang (art. 7:662 e.v. BW) in zo'n situatie niet gelden, en er geen (goede) redenen zijn om aan te nemen dat CAO-partijen (geacht mogen worden) beoogd (te) hebben de betrokken rechten ook na faillissement te willen handhaven. Bovendien resp. in elk geval is het resultaat waartoe het Hof Komt, niet redelijk, zoals in de betrokken toelichting door CSU onder 17. is benadrukt, terwijl dat resultaat ook niet (goed) past in het systeem van de wet, zoals daaraan onder 17. jto. 18 is toegevoegd; zie ook de samenvatting van het gehele betoog van CSU onder 19.
In elk geval is 's Hofs oordeel dat sprake is van een gelijk te stellen situatie met die omschreven in Artikel 38 CAO in het licht van het betoog van CSU onvoldoende met redenen omkleed.
Daarenboven wordt in het betoog van het Hof miskend dat Artikel 38 CAO geen zogeheten normatieve bepaling is, zodat op strijd met de overgangsbepaling bij een aanbod als door CSU aan [gerequireerden] c.s. gedaan door individuele werknemers als [gerequireerden] c.s. geen beroep kan worden gedaan.
En:
mitsdien te horen concluderen dat het de Hoge Raad behage om op grond van (één of meer klachten uit) dit middel van cassatie de arresten waarvan beroep te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens!
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, EUR [77,75 + € 16,33 (21% BTW)]