Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het Energiehandvest
Artikel 7 Doorvoer
Geldend
Geldend vanaf 16-04-1998
- Bronpublicatie:
17-12-1994, Trb. 1995, 250 (uitgifte: 03-10-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-04-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-03-1998, Trb. 1998, 78 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Straling
Milieurecht / Energie
Energierecht (V)
1.
Elke Verdragsluitende Partij neemt de nodige maatregelen ter vergemakkelijking van de doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten overeenkomstig het beginsel van vrije doorvoer en zonder onderscheid te maken naar oorsprong, bestemming of eigendom van die energiegrondstoffen en energieprodukten, zonder prijsdiscriminatie op grond van een dergelijk onderscheid en zonder onredelijke vertragingen, beperkingen of heffingen op te leggen.
2.
De Verdragsluitende Partijen moedigen de bevoegde diensten ertoe aan om mee te werken aan:
- a.
de modernisering van de energietransportvoorzieningen die noodzakelijk zijn voor de doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten;
- b.
de ontwikkeling en exploitatie van energietransportvoorzieningen die het grondgebied van meer dan een Verdragsluitende Partij bestrijken;
- c.
maatregelen om de gevolgen van onderbrekingen van de voorziening met energiegrondstoffen en energieprodukten te ondervangen;
- d.
het vergemakkelijken van de onderlinge verbinding van energietransportvoorzieningen.
3.
Elke Verdragsluitende Partij verbindt zich ertoe dat, wat betreft energiegrondstoffen en energieprodukten in doorvoer, haar bepalingen inzake het vervoer van energiegrondstoffen en energieprodukten en het gebruik van energietransportvoorzieningen niet ongunstiger zijn dan voor dergelijke grondstoffen en produkten afkomstig van of bestemd voor haar eigen grondgebied, tenzij in een bestaande internationale overeenkomst anders is bepaald.
4.
Ingeval doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten via energietransportvoorzieningen niet op commerciële voorwaarden kan geschieden, werpen de Verdragsluitende Partijen geen belemmeringen op voor het creëren van nieuwe capaciteit, tenzij in de vigerende wetgeving die niet in strijd is met het eerste lid anders is bepaald.
5.
Een Verdragsluitende Partij over wier grondgebied doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten kan plaatsvinden is niet verplicht:
- a.
toestemming te geven voor de aanleg of aanpassing van energietransportvoorzieningen; of
- b.
toestemming te geven voor nieuwe of bijkomende doorvoerstromen via bestaande energietransportvoorzieningen,
waarvan zij tegenover de andere betrokken Verdragsluitende Partijen kan aantonen dat daardoor de veiligheid of de doeltreffendheid van haar energiesystemen, inclusief de zekerheid van de voorziening, in gevaar zouden worden gebracht.
Behoudens het bepaalde in het zesde en het zevende lid garanderen de Verdragsluitende Partijen de bestaande stromen van energiegrondstoffen en energieprodukten naar, van of tussen het grondgebied van andere Verdragsluitende Partijen.
6.
In geval van een geschil over een aangelegenheid in verband met de doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten over het grondgebied van een Verdragsluitende Partij mag die Verdragsluitende Partij, vóór de afsluiting van de in het zevende lid bedoelde procedures voor het beslechten van geschillen, de bestaande stroom van energiegrondstoffen en energieprodukten niet onderbreken of verminderen, toelaten dat een lichaam onder haar zeggenschap dat doet, dan wel van een lichaam onder haar rechtsmacht eisen dat dit de bestaande stroom van energiegrondstoffen en energieprodukten onderbreekt of vermindert, tenzij zulks uitdrukkelijk is vermeld in een contract of een andere overeenkomst over deze doorvoer of is toegestaan bij een besluit van de bemiddelaar.
7.
De volgende bepalingen zijn van toepassing op een geschil als bedoeld in het zesde lid, zij het pas nadat alle contractuele of andere te voren overeengekomen middelen voor het beslechten van geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij het geschil of tussen een in het zesde lid bedoeld lichaam en een lichaam van een andere Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil, zijn uitgeput.
- a.
een Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil kan dit voorleggen aan de Secretaris-Generaal door middel van een kennisgeving waarin de aangelegenheden waarop het geschil betrekking heeft worden samengevat. De Secretaris-Generaal stelt alle Verdragsluitende Partijen hiervan in kennis.
- b.
De Secretaris-Generaal wijst binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving in overleg met de partijen bij het geschil en de andere betrokken Verdragsluitende Partijen een bemiddelaar aan. De bemiddelaar moet ervaring hebben met de aangelegenheden waarop het geschil betrekking heeft en mag geen onderdaan, staatsburger of ingezetene zijn van een partij bij het geschil of een van de andere betrokken Verdragsluitende Partijen.
- c.
De bemiddelaar streeft ernaar dat de partijen bij het geschil akkoord gaan met een oplossing ervan of met een procedure om een dergelijke oplossing te bereiken. Indien hij niet binnen negentig dagen na te zijn aangewezen een dergelijk akkoord heeft bewerkstelligd, doet hij een aanbeveling voor een oplossing van het geschil of een procedure om een dergelijke oplossing te bereiken, en neemt hij een besluit over de voorlopige tarieven en andere voorwaarden die voor de doorvoer in acht moeten worden genomen vanaf een datum die hij aangeeft totdat het geschil is opgelost.
- d.
De Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe erop toe te zien en ervoor te zorgen dat de lichamen onder hun zeggenschap of rechtsmacht een voorlopig besluit krachtens het zevende lid, letter c), inzake tarieven en voorwaarden in acht nemen gedurende twaalf maanden na het besluit van de bemiddelaar of totdat het geschil is opgelost, welke van beide tijdstippen eerder valt.
- e.
Ongeacht letter b) kan de Secretaris-Generaal ervan afzien een bemiddelaar aan te wijzen indien naar zijn oordeel het geschil betrekking heeft op doorvoer die reeds het onderwerp is of is geweest van de in de letters a) tot en met d) opgenomen procedures voor het beslechten van geschillen en deze procedures niet tot een oplossing van het geschil hebben geleid.
- f.
De Conferentie van het Handvest stelt standaardbepalingen vast betreffende de afwikkeling van de bemiddelingsprocedure en de vergoeding van bemiddelaars.
8.
Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan de rechten en verplichtingen van een Verdragsluitende Partij krachtens het internationale recht, met inbegrip van het internationaal gewoonterecht, alsook krachtens bilaterale of multilaterale overeenkomsten, met inbegrip van voorschriften inzake onderzeese kabels en pijpleidingen.
9.
Dit artikel mag niet zo worden uitgelegd dat daardoor een Verdragsluitende Partij die niet beschikt over een bepaald type energietransportvoorzieningen dat wordt gebruikt voor doorvoer verplicht is maatregelen met betrekking tot dat type energietransportvoorzieningen te nemen ingevolge de bepalingen van dit artikel. Deze Verdragsluitende Partij is echter verplicht te voldoen aan het bepaalde in het vierde lid.
10.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
‘Doorvoer’:
- i.
de overbrenging via het grondgebied van een Verdragsluitende Partij, dan wel naar of van op het grondgebied van die partij gelegen haveninstallaties voor laden of lossen van energiegrondstoffen en energieprodukten die afkomstig zijn van het grondgebied van een andere staat en bestemd zijn voor het grondgebied van een derde staat, met dien verstande dat hetzij die andere staat, hetzij die derde staat een Verdragsluitende Partij is; of
- ii.
de overbrenging via het grondgebied van een Verdragsluitende Partij van energiegrondstoffen en energieprodukten die afkomstig zijn van het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij en bestemd zijn voor het grondgebied van die andere Verdragsluitende Partij, tenzij de twee betrokken Verdragsluitende Partijen daarover anders beslissen en deze beslissing door middel van een gezamenlijke aantekening in bijlage N opnemen. De twee Verdragsluitende Partijen kunnen hun aantekeningen in bijlage N doorhalen door een gezamenlijke schriftelijke kennisgeving van hun voornemen aan het Secretariaat, dat deze kennisgeving doorzendt aan alle andere Verdragsluitende Partijen. De doorhaling wordt van kracht vier weken na de kennisgeving aan het Secretariaat.
- b.
‘Energietransportvoorzieningen’: hogedruk-gaspijpleidingen, hoog spanningsgrid-netwerken, aardoliepijpleidingen, kolenslikpijpleidingen, pijpleidingen voor olieprodukten en andere vaste installaties die specifiek bestemd zijn voor het behandelen van energiegrondstoffen en energieprodukten.