CRvB, 02-10-2012, nr. 10-6106 WWB
ECLI:NL:CRVB:2012:BX9088
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
02-10-2012
- Zaaknummer
10-6106 WWB
- LJN
BX9088
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2012:BX9088, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 02‑10‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2012/310
Uitspraak 02‑10‑2012
Inhoudsindicatie
De bevestiging door het college dat betrokkene heeft meegedeeld af te zien van het indienen van een aanvraag naar aanleiding van een melding is niet op rechtsgevolg gericht. De toevoeging dat een nieuwe melding nodig is voor aanvraag om algemene bijstand is dan een louter informatieve mededeling. De juistheid van de bevestiging van de mededeling van betrokkene kan en moet hij aanvechten in het kader van een aanvraag of een bezwaar tegen afwijzing daarvan.
Partij(en)
10/6106 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 september 2010, 10 - 763 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ]
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk (college)
Datum uitspraak 2 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 10/6105 WWB, plaatsgevonden op 21 augustus 2012, waar appellant niet is verschenen en waar het college zich heeft laten vertegenwoordigen door P.J. Boonstra en C. van Bodegom. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Op 31 augustus 2009 heeft appellant zich gemeld bij het UWV WERKbedrijf (werkbedrijf). Op het aanmeldingsformulier is als reden voor inschrijving gegeven werk en inkomen. De naam van appellant, zijn geboortedatum en adres zijn door het werkbedrijf geregistreerd. Op diezelfde dag heeft het werkbedrijf appellant in opdracht van het college aangemeld bij re-integratiebureau Prodies B.V. (Prodies) voor een Work First-traject “Aan het werk”. Bij brief van eveneens die dag heeft Prodies appellant namens het college uitgenodigd voor een gesprek met een arbeidsconsulent om te bekijken wat zijn mogelijkheden zijn bij het zoeken en vinden van een baan. Tijdens dit gesprek op 3 september 2009 heeft Prodies appellant een traject in de vorm van een overeenkomst aangeboden, op grond waarvan appellant voor het verrichten van werkzaamheden meer inkomen ging ontvangen dan de volgens het college voor hem toepasselijke bijstandsnorm. Appellant heeft geweigerd deze overeenkomst te tekenen omdat hij volgens hem te weinig zou gaan verdienen voor het aantal gewerkte uren.
- 1.2.
Bij brieven van 15 en 16 september 2009 heeft appellant aan het college gevraagd waarom hij na zijn melding van 31 augustus 2009 nog geen bijstandsuitkering heeft ontvangen. Hij heeft ook om een voorschot gevraagd. Bij brief van 21 september 2009 heeft het college aan appellant bericht dat van hem na de melding op 31 augustus 2009 en het gesprek op 3 september 2009 niets meer vernomen is. Hij dient zich zo spoedig mogelijk weer te melden. Daaraan is toegevoegd: “U heeft het recht op het indienen van een aanvraag voor een WWB uitkering. De papieren voor de aanvraag van een WWB uitkering zullen dan ook aan u worden uitgereikt, indien u staat op een aanvraag.”
- 1.3.
Op 29 september 2009 heeft appellant zich opnieuw gemeld bij het werkbedrijf. Wederom is op het aanmeldingsformulier aangegeven als reden voor inschrijving werk en inkomen. Op die dag heeft appellant een zogenoemd rechten en plichten-gesprek gevoerd. Daarbij heeft appellant onder meer een formulier ontvangen voor het indienen van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
- 1.4.
Op 5 oktober 2009 heeft een klantmanager telefonisch contact opgenomen met appellant en hem opnieuw verwezen naar Prodies voor een Work First-baan. Tijdens een gesprek dezelfde dag is hem medegedeeld dat op 6 oktober 2009 daar een arbeidscontract voor hem klaar ligt. Op die dag heeft de klantmanager wederom telefonisch contact opgenomen met appellant. Volgens de rapportage van de klantmanager heeft appellant tijdens dit gesprek verklaard dat hij afziet van de aanvraag om een uitkering. De klantmanager heeft appellant gevraagd dit schriftelijk te bevestigen. Appellant heeft daarop meegedeeld daarvoor geen tijd te hebben. Bij brief van 6 oktober 2009 heeft het college appellant onder meer meegedeeld dat aan hem naar aanleiding van zijn melding op 29 september 2009 een aanvraagformulier is uitgereikt, dat hij twee keer geen gebruik heeft gemaakt van een werkaanbod, dat hij op 6 oktober 2009 heeft meegedeeld dat hij zijn aanvraag niet wenste door te zetten en dat hij besloten had de formulieren niet over te leggen. Het college beschouwt naar aanleiding van het gesprek op 6 oktober 2009 de procedure als afgehandeld. Daarbij heeft het college appellant erop gewezen dat indien hij in de toekomst alsnog een beroep op een WWB-uitkering wil doen, hij zich opnieuw dient te melden bij het werkbedrijf voor het indienen van een aanvraag.
- 1.5.
Op 14 oktober 2009 heeft het college van appellant ontvangen een aanvraagformulier voor bijstand, dat hem naar aanleiding van de melding op 29 september 2009 is uitgereikt en dat hij op 5 oktober 2009 had ondertekend. Op dit formulier heeft hij de vraag met ingang van welke datum hij bijstand aanvraagt niet beantwoord.
- 1.6.
Op 17 november 2009 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend tegen de brief van
6 oktober 2009 (brief). Hij heeft onder meer aangevoerd dat hij zijn aanvraag om bijstand niet heeft ingetrokken.
- 1.7.
Bij besluit van 19 november 2009 heeft het college de aanvraag afgewezen. In dit besluit is onder meer vermeld: “U hebt zich op 14 oktober 2009 gemeld bij het Stadskantoor te Beverwijk en daar uw aanvraag- en inlichtingenformulier alsmede een aantal bewijsstukken ingeleverd, met als doel het aanvragen van een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand.” Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
- 1.8.
Bij brief van 4 december 2009 heeft mr. De Kaste het bezwaar tegen de brief nader toegelicht. Hij merkt daarin op dat het bezwaar zekerheidshalve is ingediend omdat niet vaststaat of het college deze brief als beschikking beschouwt, dat deze vraag in rechte zich kan voordoen, alsmede de vraag op welke aanvraag deze beschikking dan ziet.
- 1.9.
Bij besluit van 11 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat ten tijde van de brief nog geen aanvraag om bijstand tot stand was gekomen, zodat de mededeling dat de procedure als afgehandeld werd beschouwd, niet op rechtsgevolg gericht kon zijn.
- 3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat de brief wel op rechtsgevolg gericht is. Dit wordt niet anders door wat nadien is geschied.
- 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 4.1.
In artikel 1:3 van de Awb is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
- 1.
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
- 2.
Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
- 3.
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
- 4.2.
In artikel 44 van de WWB is het volgende bepaald:
- 1.
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
- 2.
De belanghebbende heeft zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, eerste of vierde lid, of bij het college, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, tweede of derde lid.
- 3.
Indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, kan het college, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.
- 4.3.
Appellant heeft zich op 31 augustus 2009 gemeld bij het werkbedrijf om algemene bijstand aan te vragen. Dit volgt uit het aanmeldingsformulier en wordt bevestigd door de brieven van appellant, genoemd onder 1.2. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellant zich gemeld had slechts om zich in te schrijven als werkzoekende. Het werkbedrijf heeft appellant naar aanleiding van deze melding ten onrechte niet in staat gesteld om een aanvraag om bijstand in te dienen. Het werkbedrijf heeft immers niet het daartoe benodigde aanvraagformulier aan appellant uitgereikt en heeft ook geen afspraak gemaakt voor het in ontvangst nemen van die aanvraag. In plaats daarvan heeft het werkbedrijf appellant verwezen naar Prodies voor het tekenen van een overeenkomst.
- 4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 10 november 2009, LJN BK3397) moet het onjuist handelen van het werkbedrijf naar aanleiding van een melding voor een aanvraag om algemene bijstand aan het college worden toegerekend. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 23 maart 2010, LJN BM0864) kan dergelijk onjuist handelen ertoe leiden dat bij een aanvraag om algemene bijstand, die niet naar aanleiding van deze melding is gedaan, toch met ingang van de datum van die melding bijstand moet worden toegekend.
- 4.5.
Een melding als bedoeld in artikel 44 van de WWB verliest, gelet op het derde lid van dat artikel, haar betekenis voor de ingangsdatum van algemene bijstand bij de beoordeling van een latere aanvraag door tijdsverloop en de omstandigheid dat betrokkene daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Voorts verliest die melding die betekenis indien betrokkene uitdrukkelijk en zonder voorbehoud met betrekking tot die melding heeft meegedeeld geen aanvraag te zullen indienen. Dit volgt uit de onder 4.4 genoemde rechtspraak.
- 4.6.
Een mededeling van betrokkene als onder 4.5 bedoeld is een handeling van die betrokkene en dus geen rechtshandeling van het college. De schriftelijke bevestiging daarvan door het college maakt dat niet anders. De toevoeging dat betrokkene zich opnieuw dient te melden voor het indienen van een aanvraag om algemene bijstand, indien hij in de toekomst wel bijstand wil ontvangen, is, uitgaande van de juistheid van die bevestiging, een juiste, doch louter informatieve mededeling, die dus evenmin op rechtsgevolg gericht is. Indien een betrokkene de juistheid van een dergelijke bevestiging, zoals in dit geval, betwist, stellende dat hij naar aanleiding van de eerdere melding niet afgezien heeft van het indienen van een aanvraag, dan kan en moet hij dit aan de orde stellen in het kader van een in te dienen aanvraag om algemene bijstand of in bezwaar tegen een beslissing op een reeds ingediende aanvraag. Zoals onder 1.5 en 1.7 is vastgesteld, heeft appellant dat nagelaten, terwijl zijn gemachtigde blijkens de onder 1.8 genoemde brief onder ogen heeft gezien dat dit als geschilpunt in een bezwaarprocedure naar aanleiding van een aanvraag aan de orde gesteld zou kunnen worden en op dat moment de termijn voor het indienen van bezwaar tegen het onder 1.7 genoemde besluit nog niet verstreken was.
- 4.7.
Hetgeen in 4.4 tot en met 4.6 is overwogen voert tot de conclusie dat de brief geen besluit is. Het college heeft het daartegen gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De vraag of appellant naar aanleiding van de meldingen van 31 augustus 2009 en 29 september 2009 heeft afgezien van het indienen van een aanvraag om algemene bijstand, kan daarom in deze procedure niet beantwoord worden.
- 4.8.
Uit 4.7 volgt dat het hoger beroep faalt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Het verzoek om toekenning van schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu het beroep niet gegrond verklaard wordt.
- 5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2012.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) V.C. Hartkamp
HD