Einde inhoudsopgave
Wet herziening gerechtelijke kaart
Artikel CX (Overgangsrecht gerechtsbestuurders)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Redactionele toelichting
Lid 1, 2e volzin, lid 2, 2e volzin en lid 3 t/m 7 zijn in werking getreden. Lid 4 t/m 7 werken terug t/m 13-07-2012.
- Bronpublicatie:
12-07-2012, Stb. 2012, 313 (uitgifte: 13-07-2012, kamerstukken: 32891)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-2012, Stb. 2012, 314 (uitgifte: 13-07-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal privaatrecht / Algemeen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Bestuursprocesrecht / Algemeen
Juridische beroepen / Algemeen
Staatsrecht / Rechtspraak
Strafprocesrecht / Algemeen
1.
De benoemingen van degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het achtste lid benoemd zijn als voorzitter van het bestuur van een gerechtshof, een rechtbank, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven, worden van rechtswege beëindigd. De benoemingen van degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I benoemd zijn als ander lid van het bestuur van een gerechtshof, een rechtbank, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven worden van rechtswege beëindigd.
2.
Ten aanzien van de voorzitters van de gerechtsbesturen van wie op grond het eerste lid, eerste volzin, de benoeming wordt beëindigd en die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het achtste lid ten minste drie aaneengesloten jaren als zodanig zijn benoemd, is artikel 16, eerste lid, derde tot en met vijfde volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van de andere leden van de gerechtsbesturen, niet zijnde niet-rechterlijk lid, van wie op grond van het eerste lid, tweede volzin, de benoeming wordt beëindigd en die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I ten minste drie aaneengesloten jaren als zodanig zijn benoemd, is artikel 16, eerste lid, derde tot en met vijfde volzin, van de Wet op de rechterlijke organisatie van overeenkomstige toepassing.
3.
Degenen van wie op grond van het eerste lid de benoeming als niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur wordt beëindigd, en die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I tevens in vaste dienst zijn aangesteld en werkzaam zijn bij het gerechtshof te Arnhem of Leeuwarden, onderscheidenlijk het gerechtshof te 's-Gravenhage, onderscheidenlijk het gerechtshof te Amsterdam, onderscheidenlijk het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de rechtbank te Assen, Groningen of Leeuwarden, onderscheidenlijk de rechtbank te Almelo, Arnhem, Zutphen of Zwolle-Lelystad, onderscheidenlijk de rechtbank te Utrecht, onderscheidenlijk de rechtbank te Amsterdam, onderscheidenlijk de rechtbank te Alkmaar of Haarlem, onderscheidenlijk de rechtbank te 's-Gravenhage, onderscheidenlijk de rechtbank te Dordrecht of Rotterdam, onderscheidenlijk de rechtbank te Breda of Middelburg, onderscheidenlijk de rechtbank te 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de rechtbank te Maastricht of Roermond, worden tewerkgesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, onderscheidenlijk het gerechtshof Den Haag, onderscheidenlijk het gerechtshof Amsterdam, onderscheidenlijk het gerechtshof 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de rechtbank Noord-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Midden-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Amsterdam, onderscheidenlijk de rechtbank Noord-Holland, onderscheidenlijk de rechtbank Den Haag, onderscheidenlijk de rechtbank Rotterdam, onderscheidenlijk de rechtbank Zeeland-West-Brabant, onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Brabant, onderscheidenlijk de rechtbank Limburg.
4.
In afwijking van artikel 15 van de Wet op de rechterlijke organisatie, artikel 3 van de Beroepswet en artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie hoort de Raad voor de rechtspraak, voorafgaand aan het opstellen van de aanbeveling voor een benoeming met ingang van de dag van inwerkingtreding van artikel I van een lid van het bestuur van een rechtbank, een gerechtshof, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven, in plaats van het bestuur van het gerecht, een commissie bestaande uit ten minste drie personen, waaronder ten minste één rechterlijk ambtenaar en ten minste één gerechtsambtenaar, aan te wijzen door:
- a.
de besturen van de rechtbanken te Assen, Groningen en Leeuwarden, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Noord-Nederland;
- b.
de besturen van de rechtbanken te Almelo, Arnhem, Zutphen en Zwolle-Lelystad, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Oost-Nederland;
- c.
de besturen van de rechtbanken te Utrecht en Zwolle-Lelystad, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Midden-Nederland;
- d.
het bestuur van de rechtbank te Amsterdam, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Amsterdam;
- e.
de besturen van de rechtbanken te Alkmaar en Haarlem, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Noord-Holland;
- f.
het bestuur van de rechtbank te 's-Gravenhage, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Den Haag;
- g.
de besturen van de rechtbanken te Dordrecht en Rotterdam, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Rotterdam;
- h.
de besturen van de rechtbanken te Breda en Middelburg, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Zeeland-West-Brabant;
- i.
het bestuur van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Oost-Brabant;
- j.
de besturen van de rechtbanken te Maastricht en Roermond, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van de rechtbank Limburg;
- k.
de besturen van de gerechtshoven te Arnhem en Leeuwarden, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden;
- l.
het bestuur van het gerechtshof te 's-Gravenhage, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van het gerechtshof Den Haag;
- m.
het bestuur van het gerechtshof te Amsterdam, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van het gerechtshof Amsterdam;
- n.
het bestuur van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van het gerechtshof 's-Hertogenbosch;
- o.
het bestuur van de Centrale Raad van Beroep, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van dat gerecht;
- p.
het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, in geval van benoeming van een lid van het bestuur van dat gerecht,
met dien verstande dat een bestuur van een gerecht alleen een persoon kan aanwijzen die op basis van een aanstelling bij dat gerecht werkzaam is.
5.
In afwijking van artikel 15 van de Wet op de rechterlijke organisatie, artikel 3 van de Beroepswet en artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie stelt de commissie, bedoeld in het vierde lid, aanhef en onderdeel a tot en met p, in plaats van het bestuur van het gerecht, de Raad voor de rechtspraak op de hoogte van de zienswijze van de ondernemingsraden van de rechtbanken te Assen, Groningen en Leeuwarden, onderscheidenlijk de ondernemingsraden van de rechtbanken te Almelo, Arnhem, Zutphen en Zwolle-Lelystad, onderscheidenlijk de ondernemingsraden van de rechtbanken te Utrecht en Zwolle-Lelystad, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van de rechtbank te Amsterdam, onderscheidenlijk de ondernemingsraden van de rechtbanken te Alkmaar en Haarlem, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van de rechtbank te 's-Gravenhage, onderscheidenlijk de ondernemingsraden van de rechtbanken te Dordrecht en Rotterdam, onderscheidenlijk de ondernemingsraden van de rechtbanken te Breda en Middelburg, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de ondernemingsraden van de rechtbanken te Maastricht en Roermond, onderscheidenlijk de ondernemingsraden van de gerechtshoven te Arnhem en Leeuwarden, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van het gerechtshof te 's-Gravenhage, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van het gerechtshof te Amsterdam, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk de ondernemingsraad van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
6.
In afwijking van artikel 5c van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel 4 van de Beroepswet en artikel 5 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt de aanbeveling ten behoeve van de vervulling van een functie als bedoeld in artikel 5c, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel 2, tweede lid, onderdeel a of b, van de Beroepswet of artikel 3, tweede lid, onderdeel a of b, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, niet zijnde raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger, met ingang van de dag van inwerkingtreding van artikel I door een persoon die met ingang van diezelfde dag wordt benoemd als voorzitter of ander rechterlijk lid van het bestuur van een gerecht, opgemaakt en aan de Raad voor de rechtspraak gezonden door de commissie, bedoeld in het vierde lid, aanhef en onderdeel a tot en met p, in plaats van het bestuur van het gerecht, in geval van vervulling van een functie bij de rechtbank Noord-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Midden-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Amsterdam, onderscheidenlijk de rechtbank Noord-Holland, onderscheidenlijk de rechtbank Den Haag, onderscheidenlijk de rechtbank Rotterdam, onderscheidenlijk de rechtbank Zeeland-West-Brabant, onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Brabant, onderscheidenlijk de rechtbank Limburg, onderscheidenlijk het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, onderscheidenlijk het gerechtshof Den Haag, onderscheidenlijk het gerechtshof Amsterdam, onderscheidenlijk het gerechtshof 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
7.
In afwijking van artikel 5c van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel 4 van de Beroepswet en artikel 5 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan de commissie, bedoeld in het vierde lid, aanhef en onderdeel a tot en met p, in plaats van het bestuur van het gerecht, worden geadviseerd door de gerechtsvergaderingen van de rechtbanken te Assen, Groningen en Leeuwarden, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen van de rechtbanken te Almelo, Arnhem, Zutphen en Zwolle-Lelystad, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen van de rechtbanken te Utrecht en Zwolle-Lelystad, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van de rechtbank te Amsterdam, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen van de rechtbanken te Alkmaar en Haarlem, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van de rechtbank te 's-Gravenhage, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen van de rechtbanken te Dordrecht en Rotterdam, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen van de rechtbanken te Breda en Middelburg, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen van de rechtbanken te Maastricht en Roermond, onderscheidenlijk de gerechtsvergaderingen van de gerechtshoven te Arnhem en Leeuwarden, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van het gerechtshof te 's-Gravenhage, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van het gerechtshof te Amsterdam, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk de gerechtsvergadering van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, inzake de lijst van aanbeveling ten behoeve van de vervulling van een functie als bedoeld in artikel 5c, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel 2, tweede lid, onderdeel a of b, van de Beroepswet of artikel 3, tweede lid, onderdeel a of b, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, niet zijnde raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger, bij de rechtbank Noord-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Midden-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Amsterdam, onderscheidenlijk de rechtbank Noord-Holland, onderscheidenlijk de rechtbank Den Haag, onderscheidenlijk de rechtbank Rotterdam, onderscheidenlijk de rechtbank Zeeland-West-Brabant, onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Brabant, onderscheidenlijk de rechtbank Limburg, onderscheidenlijk het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, onderscheidenlijk het gerechtshof Den Haag, onderscheidenlijk het gerechtshof Amsterdam, onderscheidenlijk het gerechtshof 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, met ingang van de dag van inwerkingtreding van artikel I, voor zover het kandidaten betreft die met ingang van diezelfde dag worden benoemd als voorzitter of ander rechterlijk lid van het bestuur van datzelfde gerecht en die met ingang van diezelfde dag nog niet ingevolge artikel CVIII, eerste en derde lid, of artikel CIX, eerste en derde lid, bij diezelfde rechtbank of datzelfde gerechtshof, onderscheidenlijk bij de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven, als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, onderscheidenlijk als lid met rechtspraak belast werkzaam zijn.
8.
Degenen die met ingang van de dag van inwerkingtreding van artikel I worden benoemd als voorzitter van het bestuur van de rechtbank Noord-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Midden-Nederland, onderscheidenlijk de rechtbank Amsterdam, onderscheidenlijk de rechtbank Noord-Holland, onderscheidenlijk de rechtbank Den Haag, onderscheidenlijk de rechtbank Rotterdam, onderscheidenlijk de rechtbank Zeeland-West-Brabant, onderscheidenlijk de rechtbank Oost-Brabant, onderscheidenlijk de rechtbank Limburg, onderscheidenlijk het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, onderscheidenlijk het gerechtshof Den Haag, onderscheidenlijk het gerechtshof Amsterdam, onderscheidenlijk het gerechtshof 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven worden van rechtswege tot en met de dag van inwerkingtreding van artikel I belast met de tijdelijke waarneming van de functie van voorzitter van de besturen van de rechtbanken te Assen, Groningen en Leeuwarden, onderscheidenlijk de besturen van de rechtbanken te Almelo, Arnhem, Zutphen, onderscheidenlijk de besturen van de rechtbanken te Utrecht en Zwolle-Lelystad, onderscheidenlijk het bestuur van de rechtbank te Utrecht, onderscheidenlijk het bestuur van de rechtbank te Amsterdam, onderscheidenlijk de besturen van de rechtbanken te Alkmaar en Haarlem, onderscheidenlijk het bestuur van de rechtbank te 's-Gravenhage, onderscheidenlijk de besturen van de rechtbanken te Dordrecht en Rotterdam, onderscheidenlijk de besturen van de rechtbanken te Breda en Middelburg, onderscheidenlijk het bestuur van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk de besturen van de rechtbanken te Maastricht en Roermond, onderscheidenlijk de besturen van de gerechtshoven te Arnhem en Leeuwarden, onderscheidenlijk het bestuur van het gerechtshof te 's-Gravenhage, onderscheidenlijk het bestuur van het gerechtshof te Amsterdam, onderscheidenlijk het bestuur van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, onderscheidenlijk het bestuur van de Centrale Raad van Beroep, onderscheidenlijk het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over een toelage voor de in de eerste volzin bedoelde personen.