Hof Den Haag, 14-06-2022, nr. 2200017622
ECLI:NL:GHDHA:2022:1750
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
14-06-2022
- Zaaknummer
2200017622
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:1750, Uitspraak, Hof Den Haag, 14‑06‑2022; (Hoger beroep)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2022:31
Uitspraak 14‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Vervolging voor het gebruik van een vals/vervalst reisdocument (art. 231 Sr). Uitspraak na terugwijzing door Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:31). Openbaar ministerie niet-ontvankelijk aangezien verdachte asielzoeker is en de asielprocedure nog loopt, waardoor hij de bescherming van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag geniet.
Rolnummer: 22-000176-22
Parketnummer: 09-256222-19
Datum uitspraak: 14 juni 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 4 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
BIJ ONS BEKEND ALS [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd onder aanvulling van gronden.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien verdachte asielzoeker is, wiens procedure nog loopt, en hij daarmee de bescherming van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag geniet.
Dit brengt met zich mee dat hij niet vervolgd kan worden voor het gebruik van een vals/vervalst reisdocument bij zijn reis naar Nederland. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit, gelet op het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het plegen van het tenlastegelegde feit.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2019 te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Pools rijbewijs (met documentnummer [nummer]), door voornoemd rijbewijs (ter identificatie) te overhandigen tijdens een verkeers- en/of identiteitscontrole.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De meervoudige kamer van dit gerechtshof heeft bij arrest van 10 augustus 2020 het vonnis waarvan beroep bevestigd, onder aanvulling van gronden.
Tegen dit arrest is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van
18 januari 2022 voormeld arrest vernietigd en de zaak naar dit gerechtshof teruggewezen, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de verdachte zich op 24 oktober 2019, tijdens een verkeerscontrole, met een vals identiteitsbewijs heeft gelegitimeerd ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij dit document in Polen had gekocht van twee Turkse mannen die hem vertelden dat hij met dit document naar Nederland kon reizen en daar kon verblijven.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij inmiddels in Nederland asiel had aangevraagd.
Artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag brengt – kort gezegd – mee dat het vreemdelingen niet kan worden tegengeworpen als zij in het kader van hun vlucht niet de juiste reisformaliteiten volgen. De bescherming die deze bepaling beoogt te bieden, kan de verdachte niet worden ontzegd op de enkele grond dat hij zich niet onverwijld bij de autoriteiten heeft gemeld of geen asielaanvraag heeft gedaan (HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4238).
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting stukken overgelegd waaruit blijkt dat verdachte in Nederland asiel heeft aangevraagd en dat deze procedure thans nog loopt.
In HR 6 november 2012, NJ 2013/331 is overwogen dat de beslissing op een asielaanvraag, en dus ook het oordeel omtrent de aannemelijkheid van het aan de asielaanvraag ten grondslag liggende vluchtrelaas, is voorbehouden aan de Minister en - na ingesteld beroep - aan de bestuursrechter en dat, mede met het oog op het voorkomen
van tegenstrijdige uitspraken van de strafrechter en de bestuursrechter, de strafrechter zich in beginsel van een zelfstandig oordeel over het beroep van de vreemdeling op zijn vluchtelingenstatus moet onthouden. Daarbij is voorts benadrukt dat, mede gelet op de moeilijke bewijspositie die de vreemdeling heeft bij de onderbouwing van zijn beroep op de vluchtelingenstatus, de vreemdeling die wordt vervolgd ter zake van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ook een beroep op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag toekomt indien nog niet vaststaat dat hij aan alle voorwaarden voor erkenning als vluchteling voldoet.
Tegen deze achtergrond heeft de Hoge Raad bepaald dat een vreemdeling niet behoort te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van vervalste documenten zolang, kort gezegd, op de door de vreemdeling gedane eerste asielaanvraag nog niet onherroepelijk is beslist.
In zo een geval, waarin geen sprake is van een onherroepelijke afwijzing van de eerste door de verdachte gedane asielaanvraag, is bij een strafvervolging ter zake van het in artikel 231 Sr strafbaar gestelde misdrijf geen ruimte om te onderzoeken of aan de overige voorwaarden van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag is voldaan en kan derhalve niet worden aangenomen dat de stelling dat de verdachte een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag evident ongegrond is. In dat geval zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de strafvervolging
(zie HR 28 mei 2013, NJ 2013/332).
Het voorgaande brengt met zich mee dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. E.J. van As en mr. M. Ferschtman, in bijzijn van de griffier
A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2022.
Mr. M. Ferschtman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.