ABRvS, 08-03-2023, nr. 202204959/1/V3
ECLI:NL:RVS:2023:908
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-03-2023
- Zaaknummer
202204959/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2023:908, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑03‑2023; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:7454, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 08‑03‑2023
Inhoudsindicatie
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
202204959/1/V3.
Datum uitspraak: 8 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 juli 2022 in zaak nr. NL22.4665 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij besluit van 13 juli 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
Bij uitspraak van 21 juli 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Nijland, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd, omdat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel.
2. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5 en onder 9.1 en 9.2, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023
347-1020