Mr. B. Anik, advocaat te Arnhem, heeft een schrijven doen toekomen inhoudende dat de benadeelde partij van mening is dat de schadevergoeding en vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand zoals door het hof toegekend ook nu moeten worden toegewezen. Dit schrijven is aangeduid als schriftuur, maar bevat geen klachten betreffende een rechtspunt dat de vordering van de benadeelde partij betreft. Daarom dient het in cassatie onbesproken te blijven.
HR, 08-04-2014, nr. 12/02054
ECLI:NL:HR:2014:848
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-04-2014
- Zaaknummer
12/02054
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:848, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:252, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:252, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑01‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:848, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑02‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/390 met annotatie van T.M. Schalken
SR-Updates.nl 2014-0176
Uitspraak 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Slagende klacht m.b.t. uos over betrouwbaarheid verklaringen medeverdachte.
Partij(en)
8 april 2014
Strafkamer
nr. 12/02054
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 3 april 2012, nummer 21/002092-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten inzake de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van [betrokkene 2].
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 3 december 2009 te Barneveld tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een geldbedrag van 6.000 euro en een mobiele telefoon en een aantal sleutels en een aantal videobandjes, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijf hebben verschaft door middel van braak (het forceren/vernielen van een ruit en een slot)."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding (als bijlage op pagina 15 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op donderdag 3 december 2000 (het hof begrijpt: 2009) was ik belast met de achtervang surveillance in de gemeente Barneveld. Ik reed solo op een opvallende motorfiets en ik was in opvallende motorkleding gekleed. Op genoemde dag, omstreeks 18.25 uur, werd gemeld dat op de [a-straat 1] ingebroken werd. De melder zag een getinte man in een zwarte jas die aan het inbreken zou zijn. De man zou een ruit ingeslagen hebben bij de buren van de melder. De melder hoorde de inbreker nog steeds in de woning aan het werk. De melder gaf door dat men kon vluchten via de steeg naast de woning. Men kon dan de Zwaluwstraat in of achterlangs naar de Koekoeksstraat.
Ik ben de Koekoeksstraat vanaf de Van Schothorststraat ingereden tot het eind aan de Leeuwerikstraat. Op dat punt keerde ik weer om zo de gehele straat in de gaten te kunnen houden. Ik zag een manspersoon, naar later bleek verdachte [betrokkene 2], uit de achtersteeg komen rennen. Ik zag dat hij uit de richting van de Zwaluwstraat kwam rennen. Ik zag dat de verdachte een zwarte jas aan had en getint was. Ik zag dat de verdachte de Koekoeksstraat overstak en direct weer een achtersteeg (brandgang) naast perceel 17 van de Koekoeksstraat in rende. Ik reed hem op de motorfiets direct achterna, de steeg in. Ik zag dat de steeg eindigde in een T-splitsing. Ik stopte aan het eind van deze steeg en wilde van de motor afstappen. Ik was hier mee bezig toen ik van rechts de genoemde verdachte weer op mij afzag komen lopen. Ik stapte van de motor af en ik pakte de verdachte vast. Ik zei hierop direct dat hij aangehouden was op verdenking van inbraak. Ik liep hierop met de verdachte terug naar de Koekoeksstraat. Ik gaf direct over de portofoon door dat ik een verdachte aangehouden had en dat ik een auto nodig had voor vervoer. Op dat moment zag ik een tweede verdachte uit de achtersteeg tussen de Zwaluwstraat en de Koekoeksstraat rennen. Ik zag dat deze verdachte naar mij keek en bleef rennen. Ik zag dat hij terwijl hij rende meerdere malen omkeek. Ik zag dat de tweede verdachte bij de Van Schothorststraat rechtsaf rende. Ik voelde dat mijn verdachte ondertussen dezelfde kant op wilde lopen als de tweede verdachte. Ik voelde namelijk dat hij licht trok aan de arm die ik vasthield.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 21 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op donderdag 3 december 2009 om 20:56 uur bracht ik, verbalisant [verbalisant 1], de verdachte [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1989, naar zijn cel. Ik hoorde de verdachte tegen mij zeggen dat zijn mededader een vriend van hem was, genaamd "[verdachte]", en met de achternaam [achternaam verdachte]. Ook verklaarde verdachte mij dat zijn zwarte rugzak met inbrekerswerktuigen waaronder een aantal schroevendraaiers zich in een tuin zouden bevinden waar de motoragent hem aangehouden had kort na de inbraak.
Hierop heb ik verbalisant deze bevindingen c.q. gegevens telefonisch doorgebeld naar de verbalisant [verbalisant 2]. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in de tuin van perceel Koekoeksstraat 17 op het dak van een schuurtje genoemde zwarte rugtas aangetroffen. Tevens troffen zij in de tuin van perceel 19 twee zwarte handschoenen aan.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 32 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
[verdachte] vroeg mij of ik geld nodig had. Ik zei tegen hem dat ik altijd geld kon gebruiken. Hij zei tegen mij dat hij een huis wist waar je makkelijk naar binnen kon en dat daar veel geld binnen zou zijn. Op 3 december 2009 zijn we naar het huis gegaan. We spraken omstreeks 17.00 uur af. We zijn eerst naar het huis van [verdachte] gelopen. [verdachte] moest daar spullen pakken. Ik zag dat [verdachte] uit de kast spullen, onder andere schroevendraaiers, pakte en deze in een tasje deed. [verdachte] heeft andere schoenen en een andere jas aangedaan. Hij zei dat de andere kleding die hij droeg te veel opviel.
Ik moest buiten op de uitkijk gaan staan. Ik heb in de achtertuin gestaan. [verdachte] zei dat ik moest wachten. Ik stond in de tuin toen hij met die schroevendraaier bij de kozijnen bezig was. Op een gegeven moment zei [verdachte] dat het niet lukte om het raam open te krijgen. Hij zei dat hij een raam met een steen ging ingooien. Toen ik bij de tuin kwam, zag ik dat [verdachte] twee stenen in zijn hand had. Ik hoorde toen dat er een raam ingegooid werd. Hij zei dat hij nog een keer het raam moest inslaan. Ik hoorde toen dat er ongeveer drie keer tegen het raam geslagen werd. Ik zag een gat in het raam van de keuken. Ik zag de schaduw van [verdachte] door het huis. Ik zag dat [verdachte] de voordeur opendeed. Ik zag dat [verdachte] naar boven ging. Ik zag dat er een politieauto door de straat reed. Ik schrok en ik rende weg. Ik had toen het tasje met de schroevendraaier nog bij mij. lk rende weg via een ander paadje. Ik gooide het tasje van mij af, ergens in een tuin. Ik had handschoenen aan. [verdachte] droeg ook handschoenen. Nadat ik was aangehouden, zag ik [verdachte] naar ons toe rennen. Ik zag dat [verdachte] uit dezelfde richting kwam rennen als waar ik vandaan kwam. De agent zag [verdachte] ook. Toen ik op het politiebureau in Ede kwam, sprak ik met uw collega [verbalisant 1]. Ik vertelde [verbalisant 1] dat ik samen met [verdachte] had ingebroken. Het telefoonnummer van mijn oude telefoon is [06-001].
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 39 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
[verdachte] heeft mij verschillende smsjes gestuurd. [verdachte] kende de vrouw die in die woning woonde. Hij zei dat ze pas haar auto had verkocht en dat er daarom mogelijk geld in de woning zou liggen.
Ik ben door de voordeur de gang ingelopen. Ik kon de keuken zien. Ik zag de glasscherven in de keuken liggen. U houdt mij voor dat een getuige over een rolcontainer praat. Dat klopt. Ik heb twee keer met een afvalcontainer heen en weer gereden. Ik heb de container vlakbij de woning vandaan gepakt.
8. Een geschrift als bedoeld in artikel 344. eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering (als bijlage op pagina 167 e.v.), te weten een afschrift van een proces-verbaal van verhoor, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 20 februari 2009 hoorden wij als verdachte een man die opgaf te zijn:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats]
telefoonnummer: 06-[002]
9. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering (als bijlage op pagina 161 e.v.), te weten een weergave van sms-verkeer, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Smsberichten uit de telefoon van verdachte [betrokkene 2]
+[06-002] Ey hoelaat ben je vandaag in bveld
3-12-2009 Read, Device, 11:56:17 Incoming, Inbox
+[06-002] Ben kwart voor 5 op station.. Laat me wete..
3-12-2009 Read, Device 16:08:35 Incoming, Inbox
+[06-002] Waar ben je? Ik ben nu bij gamma
3-12-2009 Read, Device, 16:54:33 Incoming, Inbox
+[06-002] 2min
3-12-2009 Read, Device, 17:01:19 Incoming, Inbox
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0746 2009069148-43 (pagina 10), gesloten en getekend op 11 augustus 2010 door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, als relaas van verbalisant:
Telefonische contactmomenten tussen verdachte [verdachte] en [betrokkene 2].
Uit de historische printgegevens is vast komen te staan dat er vanaf 06-[002] 54 keer en vanaf 06-[003] 17 keer een telecommunicatieverbinding tot stand is gebracht met het nummer van de verdachte [betrokkene 2] nummer 06-[001]. De opgevraagde periode liep van 1 november 2009 tot en met 4 december 2009."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman het volgende aanvoert - zakelijk weergegeven -:
Ik verzoek u mijn cliënt vrij te spreken, wegens gebrek aan bewijs. Het bewijs bestaat enkel uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 2]. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum. De verklaring van [betrokkene 2] vindt onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. De politierechter heeft overwogen dat hij geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2], omdat hij gedetailleerd en consistent zou hebben verklaard. Mijns inziens is er wel degelijk reden tot twijfel.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft op 4 december 2009 verklaard dat hij "gisteren rond 17.00 uur" werd gebeld door mijn cliënt. Dit blijkt evenwel niet uit de historische printgegevens. Dat geldt voor geen van de nummers.
Voorts heeft medeverdachte [betrokkene 2] verklaard dat ze omstreeks 17.00 uur afspraken. Als je ervan uitgaat dat het telefoonnummer eindigend op 705 van mijn cliënt is, dan volgt uit de historische printgegevens dat mijn cliënt daar niet geweest kan zijn.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij samen met mijn cliënt langs een BOA liep en dat die BOA naar hen zwaaide. De betreffende BOA heeft evenwel verklaard dat hij mijn cliënt op 3 december 2009 niet heeft gezien.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft op 4 december 2009 verklaard dat hij de dag ervoor rond 17.00 uur werd gebeld door mijn cliënt en dat mijn cliënt hem toen heeft gevraagd om te helpen met inbreken. Op 5 december 2009 heeft hij evenwel verklaard dat ze de dinsdag of de woensdag vóór de inbraak al over de inbraak hadden gesproken. Deze verklaringen zijn dus tegenstrijdig.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat mijn cliënt het slachtoffer de dag vóór de inbraak heeft gebeld. Dit blijkt evenwel niet uit de historische printgegevens.
Daarbij komt dat het slachtoffer heeft verklaard dat zij die avond niet is gebeld.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij mijn cliënt heeft ontmoet in Barneveld. Dat strookt niet met de historische printgegevens.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat de inbraak ongeveer een uur heeft geduurd. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] volgt evenwel dat hij vrijwel direct de politie heeft gebeld toen hij hoorde dat er een ruit werd ingegooid.
De inbraak kan dus nooit zolang hebben geduurd als dat de medeverdachte heeft verklaard.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij twee keer met een container heeft gelopen, om het geluid van het inslaan van het raam te verdoezelen. De getuige [getuige 1] heeft evenwel verklaard dat hij eerst zag dat er iemand met een container liep en dat hij pas later hoorde dat er een raam werd ingeslagen. Dat strookt dus niet met elkaar. Bovendien heeft medeverdachte [betrokkene 2] het over een steegje en de getuige [getuige 1] het over de openbare weg.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij niet zelf in de woning is geweest. De getuige [getuige 1] heeft evenwel verklaard dat de jongen die met de container had gelopen, ook de woning binnenging.
Ik concludeer dat medeverdachte [betrokkene 2] niet consistent is in zijn verklaringen en dat zijn verklaring niet geloofwaardig is.
Mijn cliënt heeft gedetailleerd verklaard hoe hij de dag van inbraak heeft doorgebracht. Zijn verklaring vindt bevestiging in de verklaring van de getuige [getuige 2]. Zij heeft bij de politie tweemaal verklaard dat zij mijn cliënt op 3 december 2009 omstreeks 18.20 uur op het station Ede-Wageningen heeft getroffen. Mijn cliënt heeft een sluitend alibi. De getuige [getuige 2] en mijn cliënt zijn niet meer bij elkaar.
(...)
In het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 116 hebben verbalisanten gerelateerd dat zij direct na de inbraak van de vader van mijn cliënt hoorden dat hij was aangehouden in verband met een inbraak in de woning van [betrokkene 1]. Mijn cliënt is evenwel pas later opgepakt. In hetzelfde proces-verbaal wordt gesuggereerd dat de getuige [getuige 2] door mijn cliënt is bedreigd. Hier is geen enkele ondersteuning voor.
De getuige [getuige 2] is tweemaal door de politie gehoord en zij is bij haar verklaring gebleven. In het proces-verbaal staat voorts gerelateerd dat [betrokkene 1] "weet dat [verdachte] regelmatig inbraken pleegde". Deze uitlating wordt op geen enkele manier onderbouwd. Het volgt ook niet uit de documentatie van mijn cliënt. Voorts zou zij iets gehoord hebben over de gepleegde inbraak. Dit heeft weinig bewijswaarde.
De getuige [getuige 3] heeft een signalement gegeven dat op heel veel mensen van toepassing is.
(...)"
2.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde wegens gebrek aan wettig bewijs. Volgens de raadsman kan betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde slechts volgen uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 2] en vindt deze verklaring onvoldoende steun in de inhoud van andere bewijsmiddelen. De verklaring zou bovendien niet geloofwaardig en niet consistent zijn. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een sluitend alibi heeft, welk alibi wordt bevestigd door zijn (toenmalige) vriendin.
Het hof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen."
2.3.
Hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 2] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door deze verklaringen voor het bewijs te bezigen. Aangezien het Hof in dat verband niet meer heeft overwogen dan dat het verweer wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen en het "geen reden [heeft] om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen", heeft het Hof - in aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt waarom het verweer niet opgaat - in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin Sv, in onvoldoende mate de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.4.
Voor zover het middel daarover klaagt, slaagt het.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2014.
Conclusie 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Slagende klacht m.b.t. uos over betrouwbaarheid verklaringen medeverdachte.
Nr. 12/02054
Mr. Machielse
Zitting 21 januari 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 3 april 2012 voor “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 120 uren. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Mr. J.P.J. Botterblom, advocaat te Barneveld, heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.1.
3.1. Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte
"op 3 december 2009 te Barneveld tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een geldbedrag van 6.000 euro en een mobiele telefoon en een aantal sleutels en een aantal videobandjes, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijf hebben verschaft door middel van braak (het forceren/vernielen van een ruit en een slot)."
3.2. Het eerste middel houdt in dat de verdediging in hoger beroep op meerdere gronden heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 2] zijn niet consistent en niet geloofwaardig. De advocaat van verdachte heeft dit onderbouwd met verwijzingen naar printgegevens uit mobiele telefoons. De inhoud van de verklaringen van de medeverdachte bevat feitelijke onjuistheden. De toenmalige vriendin van verdachte heeft verklaard dat zij verdachte op 3 december 2009 om ongeveer 18:20 uur op het station Ede-Wageningen heeft getroffen. Niet blijkt dat het telefoonnummer [06-002] op 3 december 2009 hoorde bij de gsm van verdachte. Hetgeen de advocaat heeft betoogd over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte is een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het hof kon daarvan slechts afwijken als het in het bijzonder de redenen daarvoor zou opgeven. Zo een nadere motivering ontbreekt.
3.3. Het hof heeft in het verkort arrest in overweging met betrekking tot het bewijs opgenomen. Daarin heeft het hof eerst het betoog van de advocaat van verdachte samengevat en vervolgens overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen."
3.4. Dat bij de inbraak twee personen betrokken zijn geweest, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Dat [betrokkene 2] als verdachte onmiddellijk is aangehouden en dat de ander wist te ontsnappen, is af te leiden uit bewijsmiddel 4. De betrokkenheid van verdachte bij het misdrijf volgt enkel uit de verklaringen van de medeverdachte die het hof voor het bewijs heeft gebezigd. Bewijsmiddel 8 houdt - aldus de kennelijke uitleg van het hof - in dat verdachte op 20 februari 2009 een telefoonnummer heeft opgegeven, te weten 06-[002] en uit bewijsmiddel 9 is af te leiden dat de telefoon van medeverdachte [betrokkene 2] sms-berichten bevat die aan dat telefoonnummer zijn gerelateerd en die aldus kunnen worden uitgelegd dat degene die van dat nummer gebruik maakte en [betrokkene 2] hebben afgesproken elkaar op 3 december 2009 kort na 17.00 uur te ontmoeten. Maar de advocaat van verdachte heeft in hoger beroep betwist dat verdachte ook op 3 december 2009 nog van dat telefoonnummer gebruik maakte. De gehele beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte is dus afhankelijk van de beantwoording van de vraag of verdachte op 3 december 2009 gebruik maakte van dat telefoonnummer. Als dat niet vaststaat, zijn de gebezigde bewijsmiddelen ontoereikend om het onderbouwd standpunt dat verdachte niet bij deze inbraak betrokken is geweest te weerleggen. De enkele aanname van het hof dat verdachte op 20 februari 2009 dat telefoonnummer gebruikte, is mijns inziens niet voldoende. Het hof had nader onderzoek moeten doen naar de tenaamstelling en het gebruik van het telefoonnummer op of omstreeks 3 december 2009.
De redenen die het hof heeft gegeven voor de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt schieten naar mijn mening tekort. Welke bewijsmiddelen het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt weerleggen, is mij gelet op het bovenstaande niet duidelijk.
Het middel lijkt mij terecht voorgesteld.
4.1. Het tweede middel klaagt dat de inhoud van een aantal gebezigde bewijsmiddelen niet redengevend is voor de bewezenverklaring. Het gaat de steller van het middel kennelijk om de verklaring van verdachte (bewijsmiddel 8), de weergave van een aantal sms-berichten in de telefoon van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 9) en het relaas over de frequentie van het telefoonverkeer tussen twee telefoonnummers die de verbalisant kennelijk toeschrijft aan verdachte en het telefoonnummer dat volgens verbalisant aan [betrokkene 2] toekomt (bewijsmiddel 10).
4.2. Bewijsmiddel 8, dat ik aldus opvat dat verdachte op 20 februari 2009 daarin een telefoonnummer van hemzelf heeft opgegeven, is slechts redengevend voor het bewijs wanneer de bewijsmiddelen 9 en 10 dat ook zijn en wanneer men aanneemt dat het telefoonnummer ook nog op of omstreeks 3 december 2009 bij verdachte in gebruik was. Uit bewijsmiddel 10 is slechts af te leiden dat er inderdaad frequent verbinding is gemaakt tussen een telefoonnummer waarvan verdachte op 20 februari 2009 nog gebruik maakte met een telefoonnummer van de medeverdachte, maar de redengevende waarde van bewijsmiddel 10 is naar mijn oordeel slechts zwak, omdat de inhoud van het bewijsmiddel niet is toegespitst op het telefoonverkeer op of kort voor 3 december 2009. Bewijsmiddel 9 is wel redengevend, vooropgesteld dat kan worden aangenomen dat verdachte met de medeverdachte via telefoonnummer [06-002] heeft gecommuniceerd en heeft afgesproken elkaar in Barneveld op 3 december 2009 na 17.00 uur te ontmoeten. Slechts onder die conditie is bewijsmiddel 9 redengevend. Ervan uitgaande dat aan die voorwaarde is voldaan, faalt het middel.
5. Het eerste middel komt mij gegrond voor. Dat heeft tot gevolg dat naar mijn oordeel het bestreden arrest voor vernietiging in aanmerking komt. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑01‑2014
Beroepschrift 22‑02‑2013
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 12/02054
Cassatieschriftuur houdende middellen van Cassatie
Inzake:
[verdachte], geboren [geboortedatum] 1990
Requirant in cassatie
Van een te zijner aanzien
gewezen arrest van het
gerechtshof te Arnhem van
3 april 2012 (parketnummer 21/002092-11)
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, mr. R.A.C. Frijns, advocaat, die verklaart tot ondertekening en indiening van de onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, heeft de eer aan uw Hoge Raad voor te dragen het navolgende:
Middel van cassatie I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of de niet-naleving zodanige nietigheid met zich meebrengt, in het bijzonder van artikel 359, tweede lid, Sv juncto artikel 415 Sv, doordat het hof niet, althans onvoldoende heeft gereageerd op het standpunt van de verdediging dat requirant van dit feit moet worden vrijgesproken, terwijl de raadsman van requirant dit standpunt uitdrukkelijk had onderbouwd.
Toelichting:
De bewezenverklaring door het hof Arnhem in zijn arrest van 3 april 2012 is grotendeels gebaseerd op de verklaring van medeverdachte [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]). De raadsman heeft in hoger beroep gemotiveerd en onderbouwd geconcludeerd dat de verklaringen van [betrokkene 2] niet consistent en niet geloofwaardig zijn. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof van 20 maart 2012 volgt dat de raadsman bij de onderbouwing van zijn conclusie heeft gewezen op de tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van [betrokkene 2] en de andere stukken in het dossier. Uit genoemd proces-verbaal volgt dat de raadsman als volgt heeft geconcludeerd:
‘Ik verzoek u mijn cliënt vrij te spreken, wegens gebrek aan bewijs. Het bewijs bestaat enkel uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 2]. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum. De verklaring van [betrokkene 2] vindt onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. De politierechter heeft overwogen dat hij geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2], omdat hij gedetailleerd en consistent zou hebben verklaard. Mijns inziens is er wel degelijk reden tot twijfel.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft op 4 december 2009 verklaard dat hij ‘gisteren rond 17:00 uur’ werd gebeld door mijn cliënt. Dit blijkt evenwel niet uit de historische printgegevens. Dat geldt voor geen van de nummers.
Voorts heeft medeverdachte [betrokkene 2] verklaard dat ze omstreeks 17:00 uur afspraken. Als je ervan uitgaat dat het telefoonnummer eindigend op [001] van mijn cliënt is, dan volgt uit de historische printgegevens dat mijn cliënt daar niet geweest kan zijn.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij samen met mijn cliënt langs een BOA liep en dat die BOA naar hen zwaaide. De betreffende BOA heeft evenwel verklaard dat hij mijn cliënt op 3 december 2009 niet heeft gezien.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft op 4 december 2009 verklaard dat hij de dag ervoor rond 17.00 uur werd gebeld door mijn cliënt en dat mijn cliënt hem toen heeft gevraagd om te helpen met inbreken. Op 5 december 2009 heeft hij evenwel verklaard dat ze de dinsdag of de woensdag vóór de inbraak al over de inbraak hadden gesproken. De verklaringen zijn dus tegenstrijdig.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat mijn cliënt het slachtoffer de dag vóór de inbraak heeft gebeld. Dit blijkt evenwel niet uit de historische printgegevens. Daarbij komt dat het slachtoffer heeft verklaard dat zij die avond niet is gebeld.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij mijn cliënt heeft ontmoet in Barneveld. Dat strookt niet met de historische printgegevens.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat de inbraak ongeveer een uur heeft geduurd.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt evenwel dat hij vrijwel direct de politie heeft gebeld toen hij hoorde dat er een ruit werd ingegooid. De inbraak kan dus nooit zolang hebben geduurd als dat de medeverdachte heeft verklaard.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij twee keer met de container heeft gelopen, om het geluid van het inslaan van het raam te verdoezelen. De getuige [getuige 1] heeft evenwel verklaard dat hij eerst zag dat er iemand met een container liep en dat hij pas later hoorde dat er een raam werd ingeslagen. Dat strookt dus niet met elkaar.
Bovendien heeft medeverdachte [betrokkene 2] het over een steegje en de getuige [getuige 1] het over de openbare weg.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij niet zelf in de woning is geweest. De getuige [getuige 1] heeft evenwel verklaard dat de jongen die met de container had gelopen, ook de woning binnenging.
Ik concludeer dat medeverdachte [betrokkene 2] niet consistent is in zijn verklaringen en dat zijn verklaring niet geloofwaardig is.
Mijn cliënt heeft gedetailleerd verklaard hoe hij de dag van inbraak heeft doorgebracht.
Zijn verklaring vindt bevestiging in de verklaring van de getuige [getuige 2]. Zij heeft bij de politie tweemaal verklaard dat zij mijn cliënt op 3 december 2009 omstreeks 18:20 uur op het station Ede-Wageningen heeft getroffen. Mijn cliënt heeft een sluitend alibi.’
De raadsman heeft daarmee ter onderbouwing van zijn conclusie gewezen op de tegenstrijdigheden van de verklaringen van [betrokkene 2] met de historische printgegevens van het telefoonnummer [06-001]. Tevens heeft de raadsman in hoger beroep gewezen op de tegenstrijdigheden die bestaan tussen de verklaringen van [betrokkene 2] en de verklaring van de buitengewoon opsporingsambtenaar de heer [verbalisant 1] en de getuige [getuige 1]. Ten slotte is door de raadsman gewezen op de verklaring van requirant en getuige [getuige 2] over waar requirant ten tijde van het incident op 3 december 2009 was, hetgeen de verklaring van [betrokkene 2] in deze ongeloofwaardig en onbetrouwbaar maakt.
Hetgeen door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht. Het hof is in zijn arrest afgeweken van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt door de verklaring van [betrokkene 2] tot bewijs te bezigen, maar heeft in strijd met artikel 359, tweede lid, Sv nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven die tot deze conclusie hebben geleid. De enkele zinsnede van het hof in zijn arrest dat het hof geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen te twijfelen, dient in het licht van hetgeen door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd als volstrekt onvoldoende, onbegrijpelijk en in strijd met artikel 359, tweede lid, Sv te worden aangemerkt.
Voorts heeft het hof ter onderbouwing van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit als bewijsmiddel gebezigd, een geschrift (als bijlage opgenomen op pagina 167 e.v. van het relaas proces-verbaal), te weten een afschrift van een proces-verbaal van verhoor van requirant van 20 februari 2009.
De raadsman heeft in hoger beroep gemotiveerd en onderbouwd geconcludeerd dat op basis van dit bewijsmiddel geenszins kan worden geconcludeerd dat het telefoonnummer [06-001] toebehoort aan requirant. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat voor zover al kan worden gesteld dat requirant degene is die de in het proces-verbaal weergegeven verklaring heeft afgelegd daarmee enkel vast zou staan dat requirant op 20 februari 2009 in het bezit was van genoemd telefoonnummer. Dit zegt dan ook niets over het bezit van dit telefoonnummer op de bewuste 3 december 2009.
Ook hetgeen in dit verband door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht. Het hof is in zijn arrest afgeweken van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt door dit geschrift tot bewijs te bezigen, maar heeft in strijd met artikel 359, tweede lid, Sv nagelaten de redenen op te geven die tot deze conclusie hebben geleid. In dit verband is een arrest van uw Raad van 5 juli 2011, LJN BN8383 toepasbaar.
Middel van cassatie II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of de niet-naleving zodanige nietigheid met zich meebrengt, in het bijzonder van artikel 359, derde lid, Sv juncto artikel 415 Sv, doordat het hof tot een bewezenverklaring is gekomen van het tenlastegelegde feit, terwijl de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de bewijsmiddelen die het hof heeft gehanteerd, niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen onder punt 8, 9 en 10 van de aanvulling op het arrest van 3 april 2012 kunnen niet redengevend voor de bewezenverklaring worden geacht. Het gaat hierbij om de volgende door het hof gehanteerde bewijsmiddelen:
- —
Een geschrift (als bijlage opgenomen op pagina 167 e.v. van het proces-verbaal), te weten een afschrift van een proces-verbaal van verhoor van requirant van 20 februari 2009,
- —
Een geschrift (als bijlage opgenomen op pagina 161 e.v. van het proces-verbaal), te weten een weergave van sms-verkeer en
- —
Een in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (pagina 10 van het proces-verbaal), waarin wordt geschreven over telefonische contactmomenten tussen requirant en [betrokkene 2].
De uit de inhoud van deze bewijsmiddelen voortvloeiende feiten en omstandigheden kunnen op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien als redengevend voor het oordeel dat requirant het tenlastegelegde feit heeft gepleegd worden aangemerkt. De raadsman heeft in hoger beroep gemotiveerd gesteld dat op basis van deze bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat het genoemde telefoonnummer: [06-001], op 3 december 2009 toebehoorde aan requirant. Evenmin kan uit deze bewijsmiddelen de conclusie worden getrokken dat requirant op 3 december 2009 betrokken was bij het tenlastegelegde feit. Het hof heeft op geen enkele wijze gemotiveerd op welke wijze de inhoud van deze bewijsmiddelen de bewezenverklaring kunnen steunen. Zonder nadere motivering en onderbouwing door het hof is het dan ook onbegrijpelijk op welke wijze de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen de beslissing dat requirant het tenlastegelegde feit heeft begaan kan dragen.
Ten slotte kan niet worden gesteld dat, voor zover genoemde bewijsmiddelen niet als redengevende feiten en omstandigheden kunnen worden aangemerkt, deze bewijsmiddelen van ondergeschikt belang zijn bezien in het licht van de inhoud van de overige gebezigde bewijsmiddelen. Immers, de bewezenverklaring in deze steunt voorts enkel op de verklaring van [betrokkene 2], welke verklaring bovendien (zoals reeds aangegeven) als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt.
Door de beslissing dat requirant het tenlastegelegde feit heeft begaan te doen steunen op de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen heeft het hof dan ook gehandeld in strijd artikel 359, derde lid, Sv.
Redenen waarom het arrest van het gerechtshof Arnhem van 3 april 2012 niet in stand kan blijven.
Hoogachtend,
Mr. R.A.C. Frijns
Arnhem, 22 februari 2013