HR, 05-09-2014, nr. 14/01904
ECLI:NL:HR:2014:2633
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-09-2014
- Zaaknummer
14/01904
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2633, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑09‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:1242, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2014:1729, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 20‑06‑2014
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Onrechtmatige daad. Toewijsbaarheid gevorderde verklaring voor recht. Schade, causaal verband. Stelplicht en bewijslast.
Partij(en)
5 september 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01904
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden,
t e g e n
[verweerster], handelende onder de naam [A],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 305266/HA ZA 08-964 van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2008 en 29 april 2009;
b. het arrest in de zaak 200.042.090/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 20 december 2011;
c. de arresten in de zaak 200.103.888/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 11 september 2012 en van het gerechtshof Den Haag van 7 januari 2014.
Het arrest van het hof van 7 januari 2014 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 7 januari 2014 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
Het standpunt van de procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 3 juli 2014 op dat standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 - 6).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 5 september 2014.
Conclusie 20‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Onrechtmatige daad. Toewijsbaarheid gevorderde verklaring voor recht. Schade, causaal verband. Stelplicht en bewijslast.
14/01904
mr. J. Spier
Zitting 20 juni 2014
art. 80a Conclusie inzake
[eiseres]
tegen
[verweerster]
1. Het gaat in deze zaak om de vraag of [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door – kort gezegd – in haar boeken te vermelden dat [eiseres] werkzaamheden heeft verricht voor de sekstelefoondiensten van [verweerster].
2. Het cassatieberoep tegen ’s Hofs arrest van 7 januari 2014 is tijdig ingesteld. [eiseres] kan daarin evenwel niet worden ontvangen omdat [verweerster] in feitelijke aanleg geen partij was. Ware dat anders, dan loopt het beroep stuk op art. 80a lid 1 RO.
3. Het Hof heeft zijn oordeel op een aantal zelfstandig dragende gronden gebaseerd. Eén daarvan is dat de schade als gevolg van een veronderstellenderwijs aangenomen onrechtmatig handelen niet op de voet van art. 6:98 BW zou kunnen worden toegerekend (rov. 4 zesde volzin).
4.1 Tegen ’s Hofs onder 3 vermelde oordeel komt het middel onder 29 en 30 op met de klacht dat voor de gevorderde verklaring voor recht voldoende is dat aannemelijk is dat mogelijk is dat [eiseres] schade lijdt. Die klacht faalt. Als, bij veronderstellenderwijs aangenomen onrechtmatig handelen en schade, toerekening niet mogelijk zou zijn, is voor de gevorderde verwijzing naar een schadestaatprocedure geen plaats.
4.2 Anders ook dan het middel wil doen geloven, heeft het Hof niet geoordeeld dat [eiseres] “de toerekenbaarheid aan [verweerster]” moet bewijzen, nog daargelaten dat [eiseres] daarbij kennelijk doelt op toerekening in de zin van art. 6:162 lid 3 BW, terwijl het Hof klaarblijkelijk doelt op toerekening in de zin van art. 6:98 BW; eerstgenoemde toerekening komt in de daaraan voorafgaande volzin aan bod door het tussen haakjes plaatsen van “toerekenbaar”.
5. Ten overvloede: eveneens in rov. 4 brengt het Hof, geparafraseerd en naar de kennelijke strekking weergegeven, het volgende tot uitdrukking. [eiseres] heeft in de gegeven omstandigheden onvoldoende gesteld waaruit valt af te leiden dat [verweerster] redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat hetgeen hij met betrekking tot [eiseres] in zijn boeken zette onjuist was. Onbegrijpelijk is dat oordeel zeker niet nu zowel de belastingdienst als de strafrechter in twee instanties klaarblijkelijk tot de slotsom zijn gekomen dat [eiseres] inderdaad de betrokken werkzaamheden heeft verricht; zie rov. 1. De onder 24 – 28 verwoorde klachten miskennen deze gedachtegang; zij lopen daarop stuk.
6. Bij deze stand van zaken behoeven de overige klachten, voor zover al begrijpelijk, geen bespreking.
Conclusie
Ik concludeer tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal