Vgl. HR 19 mei 2009, LJN BH7296; HR 2 juni 2009, LJN BH9945, NJ 2009, 282 en HR 15 juni 2010, LJN BL9047, NJ 2010, 360.
HR, 29-03-2011, nr. 09/03640
ECLI:NL:HR:2011:BP9478
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2011
- Zaaknummer
09/03640
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BP9478
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP9478, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP9478
ECLI:NL:HR:2011:BP9478, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP9478
- Wetingang
art. 327 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/156
Conclusie 29‑03‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, heeft verzoeker bij arrest van 17 augustus 2005 wegens ‘in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals is’, bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
2.
Namens verzoeker heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.
Het eerste middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 augustus 2005, op welke het arrest is uitgesproken ten onrechte niet is vastgesteld en ondertekend overeenkomstig art. 327 Sv, zodat dit proces-verbaal rechtskracht mist.
4.
Bij het aan de Hoge Raad toegezonden procesdossier bevond zich aanvankelijk onder meer geen proces-verbaal terechtzitting d.d. 17 augustus 2005, ofschoon op deze datum 's hofs bestreden arrest is gewezen. Door de raadsman van verzoeker is daarop conform art. IV, derde lid, van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad (2008, Stcrt. 147) een verzoek tot aanvulling van de processtukken gericht aan de rolraadsheer. Namens de griffier is vervolgens aan het hof te Leeuwarden verzocht het proces-verbaal terechtzitting d.d. 17 augustus 2005 alsnog aan de Hoge Raad toe te zenden. Het originele exemplaar was volgens de administratie aldaar niet te vinden en derhalve heeft de Hoge Raad enkel een uitdraai uit het elektronisch archief ontvangen. Deze uitdraai bevat slechts een handtekening of paraaf van iemand die ‘voor fotocopie conform’ heeft getekend. Daarenboven is door de administratie van het hof meegedeeld dat de voorzitter en griffier, die volgens de tekst van de meegezonden uitdraai het proces-verbaal zouden hebben moeten vaststellen en ondertekenen, niet meer werkzaam zijn bij het hof te Leeuwarden.
5.
Een proces-verbaal terechtzitting dat in strijd met art. 327 Sv in verbinding met art. 415 Sv niet is ondertekend, mist rechtskracht.1. In het procesdossier bevindt zich derhalve geen rechtsgeldig proces-verbaal terechtzitting van 17 augustus 2005. Dientengevolge kan niet worden nagegaan of hetgeen in art. 362, eerste lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv is voorgeschreven, in acht is genomen.2. Nu uit de correspondentie tussen de griffie van de Hoge Raad en die van het hof te Leeuwarden blijkt dat zowel de voorzitter als de griffier die het proces-verbaal zouden hebben moeten vaststellen en ondertekenen niet langer werkzaam zijn voor het hof, kan dit gebrek niet meer worden hersteld.3.
6.
Het eerste middel slaagt mitsdien.
7.
Het tweede middel klaagt dat het hof de appeldagvaarding voor de terechtzitting van 3 augustus 2005 ten onrechte niet nietig heeft verklaard.
8.
De stukken van het geding houden — voor zover relevant — het volgende in:
- (a)
het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam van 27 januari 2004 vermeldt dat verzoeker ‘wonende op het adres [a-straat 1], [woonplaats]’ niet aanwezig is en dat het onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst om verzoeker in de gelegenheid te stellen ter terechtzitting aanwezig te zijn;
- (b)
het proces-verbaal van de terechtzitting van voornoemde politierechter van 18 juni 2004 door wie verzoeker, nadat de zaak was behandeld, is veroordeeld, houdt in dat verzoeker aldaar heeft opgegeven in de GBA te zijn ingeschreven op het adres [b-straat 1], [woonplaats]4., aldaar feitelijk te verblijven, en op dat moment uit anderen hoofde te zijn gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘Lelystad’ te Lelystad;
- (c)
op 1 juli 2004 is namens verzoeker tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte vermeldt als woonadres van verzoeker: [a-straat 1], [woonplaats]. Voorts vermeldt voornoemde akte als ‘post/verblijf/huidig adres’ van verzoeker: [c-straat 1], [woonplaats];
- (d)
een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van verzoeker om te verschijnen op de terechtzitting van het gerechtshof te Amsterdam van 3 augustus 2005, houdt in dat die dagvaarding op 10 juni 2005 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de rechtbank te Amsterdam, ‘omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is;
- (e)
een aan dat dubbel gehecht GBA-overzicht van 10 juni 2005 vermeldt dat van verzoeker geen vaste woon- of verblijfplaats bekend is en dat hij niet is gedetineerd;
- (f)
een tweede aan dat dubbel gehechte akte van uitreiking houdt in dat de dagvaarding op 9 juni 2005 niet kon worden uitgereikt, omdat op het adres [c-straat 1] te [woonplaats] niemand werd aangetroffen; ter plaatse werd een bericht van aankomst achtergelaten, inhoudende ‘dat de brief binnen een in dat bericht gestelde termijn kan worden afgehaald op het daarin genoemde (post)kantoor of politiebureau’; ten slotte vermeldt voornoemde akte van uitreiking dat de dagvaarding op 17 juni 2005 is ‘teruggezonden aan de afzender’;
- (g)
op de terechtzitting van het hof van 3 augustus 2005 is verzoeker niet verschenen en is tegen hem verstek verleend.
Het proces-verbaal van die terechtzitting vermeldt dat verzoeker ‘zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland’ is.
9.
Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3o, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier van de rechtbank indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend — voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald — adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat de verdachte in de appelakte heeft doen opnemen en — indien daarin geen woon- of verblijfplaats is vermeld — het adres dat hij bij de betekening van de uitspraak in eerste aanleg dan wel op de (laatste) terechtzitting in feitelijke aanleg heeft opgegeven. In geval van vergeefse aanbieding van de dagvaarding aan de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte wordt de dagvaarding vervolgens alsnog uitgereikt aan de griffier van de rechtbank. Het openbaar ministerie zendt alsdan — met analogische toepassing van art. 588, derde lid aanhef en onder c, Sv — de dagvaarding onverwijld als gewone brief over de post aan het feitelijke woon- of verblijfadres van de verdachte.5.
10.
Nu niet blijkt dat het openbaar ministerie de dagvaarding als gewone brief over de post heeft toegezonden aan het adres [c-straat 1] te [woonplaats], welk adres redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van verzoeker kon gelden nu dit in de appelakte was opgenomen als ‘post/verblijf/huidig adres’ van verzoeker, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat de dagvaarding van verzoeker om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2005 geldig is betekend, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
11.
Het tweede middel slaagt eveneens.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑03‑2011
Vgl. HR 26 oktober 1976, LJN AB6070, NJ 1977, 93.
Zie ook HR 19 mei 2009, LJN BH7296.
Een door mij gedane zoekactie op www.postcode.nl leert dat het adres [b-straat 1], [woonplaats] niet bestaat. Genoemd huisnummer en postcodenummer corresponderen daarentegen wel met het onder (c) genoemde adres [c-straat 1], [woonplaats]. Gelet op de fonetische overeenkomst tussen ‘[b-straat]’ en ‘[c-straat]’ is voorstelbaar dat de Turkse verzoeker, die het Nederlands niet beheerste en daarom ter zitting in eerste aanleg werd bijgestaan door een tolk, laatstgenoemd adres heeft bedoeld op te geven.
Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317 rov. 3.18 sub c en 3.24 sub b, m.nt. Schalken.
Uitspraak 29‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Rechtskracht. Een “elektronische uitdraai” van een “pv” die de handtekening van de voorzitter noch die van de griffier bevat, maar door een medewerker van de griffie “voor kopie conform” is getekend, voldoet niet aan de eisen van art. 327 jo art. 415 Sv, zodat het “pv” rechtskracht mist. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven.
29 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/03640
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, van 17 augustus 2005, nummer 24/000526-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2005, alwaar het bestreden arrest is uitgesproken, niet is vastgesteld en ondertekend conform art. 327 Sv.
2.2. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toezonden stukken bevond zich aanvankelijk geen proces-verbaal van de terechtzitting alwaar het bestreden arrest is uitgesproken. Nadien is door de griffie van het Hof een "proces-verbaal" van die terechtzittting ingezonden dat blijkens de begeleidende brief een "elektronische uitdraai" betreft die noch de handtekening van de voorzitter noch die van de griffier bevat, maar door een medewerker van de griffie "voor kopie conform" is getekend. Uit die brief moet worden afgeleid dat het origineel van het desbetreffende proces-verbaal niet meer beschikbaar zal komen. Nu het ingezonden "proces-verbaal" niet aan de eisen van art. 327 in verbinding met art. 415 Sv voldoet, mist het rechtskracht. Een en ander brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 maart 2011.