HR 19 mei 1930, NJ 1930, p. 1165 ev.
HR, 19-05-2009, nr. 08/03751 W
ECLI:NL:HR:2009:BH7296
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-05-2009
- Zaaknummer
08/03751 W
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BH7296
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH7296, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑05‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH7296
ECLI:NL:PHR:2009:BH7296, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH7296
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑05‑2009
Inhoudsindicatie
19 mei 2009
Strafkamer
nr. 08/03751 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem van 24 mei 2006, nummer 06/207, omtrent een verzoek van het Ministerie van Justitie van de Duitse deelstaat Baden-Württemberg te Stuttgart (Bondsrepubliek Duitsland) tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie "De Schie" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel is nader schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 32, negende lid, Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel
2.1. Het middel klaagt blijkens de daarop gegeven nadere toelichting dat het onderzoek van de Rechtbank aan nietigheid lijdt omdat het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 mei 2006 niet is ondertekend.
2.2. Het in het middel bedoelde proces-verbaal eindigt aldus:
"Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en griffier is vastgesteld en ondertekend."
2.3. Dat proces-verbaal is evenwel, in strijd met art. 327 Sv in verbinding met art. 28, vierde lid, Wet tenuitvoerlegging strafvonnissen niet ondertekend. Daardoor mist het proces-verbaal rechtskracht. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal is uiteengezet kan dit verzuim blijkens bij de Rechtbank ingewonnen nadere informatie, niet worden hersteld. Een en ander brengt mee dat het onderzoek van de Rechtbank en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak aan nietigheid lijden.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank te Arnhem, opdat de zaak op de bestaande vordering opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 mei 2009.
Conclusie 17‑03‑2009
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Veroordeelde]
1.
De Rechtbank te Arnhem heeft bij beslissing van 24 mei 2006 de tenuitvoerlegging van de door de Duitse rechter aan veroordeelde opgelegde straf van tien jaar en zes maanden toelaatbaar verklaard, verlof tot tenuitvoerlegging van die straf verleend en aan veroordeelde een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar opgelegd.
2.
Namens veroordeelde is tegen deze beslissing cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens veroordeelde heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, aanvankelijk drie middelen van cassatie voorgesteld. Daar is bij aanvullende schriftuur nog een middel bijgekomen. Weer later is een ‘toelichting’ gekomen op het aanvullende middel, waarin gereageerd wordt op de gewijzigde processuele stand van zaken.
4.
Ik begin met de bespreking van het aanvullende middel. Dat klaagt over het ontbreken bij de stukken van een ondertekend exemplaar van het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 mei 2006.
5.
De steller van het middel heeft zich tijdig tot de Rolrechter gewend met (naar ik begrijp) het verzoek om toezending van de ontbrekende processen-verbaal van de terechtzittingen van 21 april 2006 en 12 mei 2006. De Rolrechter heeft in verband daarmee de dienende dag naar 18 november 2008 verzet. Vervolgens heeft de steller van het middel (tijdig) het hier bedoelde aanvullende middel ingediend, waarin geklaagd wordt over het ontbreken van de stukken en waaraan de conclusie wordt verbonden dat het onderzoek van de zaak door de Rechtbank nietig is. Het door de griffie van de Hoge Raad aan de Rechtbank gedane verzoek om toezending van bedoelde stukken resulteerde in een bij de Hoge Raad binnengekomen schrijven van de vice-president van de Rechtbank Arnhem d.d. 24 oktober 2008, die als voorzitter het vonnis heeft gewezen, met daarbij onder meer een uitdraai van het proces-verbaal van 12 mei 2006. In de brief wordt aangegeven dat abusievelijk in het vonnis is vermeld dat er een zitting zou hebben plaatsgevonden op 21 april 2006. Naar aanleiding van dit schrijven heeft steller van het middel (tijdig, nog steeds voor de dienende dag op 18 november 2008) een toelichting gezonden op het aanvullende middel. Daarin wordt het aanvullende middel ingetrokken voor zover dat betrekking heeft op de zitting van 21 april 2006, maar gehandhaafd voor zover dat betrekking heeft op de zitting van 12 mei 2006. Het accent wordt daarbij enigszins verlegd: geklaagd wordt over het ontbreken van een ondertekend proces-verbaal van de terechtzitting van 12 mei 2006.
6.
Naar aanleiding van deze toelichting is door de griffier bij de Hoge Raad nogmaals contact opgenomen met de vice-president van de Rechtbank Arnhem met het verzoek zorg te dragen voor een gewaarmerkt en ondertekend proces-verbaal. Als reactie daarop is een door de griffie van de Rechtbank ‘voor eensluidend afschrift’ gestempeld en getekend proces-verbaal binnengekomen dat echter niet door de betrokken voorzitter en griffier is ondertekend. Het begeleidende schrijven verklaart waarom: de betrokken griffier is niet langer bij de Rechtbank werkzaam, terwijl de voorzitter, nu het stuk is uitgeprint als bestand uit de computer, er niet voor honderd procent voor kan instaan dat het proces-verbaal overeenkomt met het destijds door haar en de griffier ondertekende origineel. Mr. Spong is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Hij heeft daarop laten weten het aanvullende middel te handhaven.
7.
Een niet ondertekend proces-verbaal mist bewijskracht.1. Dat betekent dat niet kan blijken of is voldaan aan de op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen. Nu pogingen om dit te herstellen op niets zijn uitgelopen, moet de conclusie zijn dat dit gebrek de nietigheid van het onderzoek ter zitting met zich brengt.2.
8.
Het aanvullende middel slaagt.
9.
Aangezien daarvan het gevolg dient te zijn dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd, kunnen het eerste, het tweede en het derde middel mijns inziens onbesproken blijven. Mocht de Hoge Raad dit anders zien, dan ben ik uiteraard tot aanvullend concluderen bereid.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 32 lid 9 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑03‑2009
Vgl. HR 29 mei 1990, NJ 1991, 76, waarin de fout wél werd hersteld.