Rb. Den Haag, 24-11-2021, nr. SGR 20/6805
ECLI:NL:RBDHA:2021:13298
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
24-11-2021
- Zaaknummer
SGR 20/6805
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2021:13298, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 24‑11‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2023:193, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Ter zake van de auto van eiser is geen taxivergunning afgegeven. Verweerder heeft het verzoek om vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor een taxi (de taxivrijstelling) terecht afgewezen. Beroep ongegrond.
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/6805
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2021 in de zaak tussen
[eiser] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , wonende te [vestigingsplaats] , eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 28 september 2020 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking op het verzoek van eiser om vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor een taxi (de taxivrijstelling).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Eiser is vanaf 18 maart 2020 houder van de Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] (het motorrijtuig). Er is geen vergunning afgegeven waaruit blijkt dat het motorrijtuig is bestemd om daarmee als personenauto taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt.
2. Eiser heeft ter zake van het motorrijtuig verzocht om vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor een taxi (de taxivrijstelling). Dit verzoek is bij beschikking van 25 mei 2020 afgewezen.
3. In geschil is of het verzoek om toepassing van de taxivrijstelling terecht is afgewezen.
4. Op grond van artikel 72, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (de Wet) wordt – onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen – vrijstelling verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 afgegeven vergunning (de taxivergunning) zijn bestemd om daarmee als personenauto taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt. In artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (het Besluit) is tevens als voorwaarde opgenomen dat de in dat artikel genoemde (afschriften van) bescheiden –daaronder begrepen een afschrift van de taxivergunning of vergunningbewijs– worden overgelegd.
5. Vast staat dat ter zake van het motorrijtuig geen taxivergunning is afgegeven en er dus ook geen afschrift van de vergunning of het vergunningbewijs is overgelegd. Nu niet aan de wettelijke voorwaarden is voldaan heeft verweerder het verzoek om toepassing van de taxivrijstelling terecht afgewezen.
6. De door eiser aangevoerde gronden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Dat eiser door de coronacrisis in financiële problemen is gekomen en de auto daarom niet heeft kunnen laten keuren, doet er niet aan af dat een verzoek om toepassing van de taxivrijstelling door verweerder slechts kan worden gehonoreerd in het geval aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat het niet mogelijk was om het motorrijtuig te schorsen. De Wet laat geen ruimte voor een uitzondering op basis van de door eiser gestelde omstandigheden.
7. Voor zover eiser stelt dat strikte toepassing van de wet onredelijk of onbillijk is, overweegt de rechtbank dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen mag beoordelen. Toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat niet ter beoordeling van de rechter.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.