Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/
Verhandeling
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS377901:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Wat interne rechtsvergelijking betreft heeft hetzelfde te gelden: analyse van de dwangsom in het bestuursrecht en de behandeling van de vraag hoe deze zich tot de dwangsom in het burgerlijk recht verhoudt, rechtvaardigt een zelfstandig onderzoek. Ik verwijs in dit onderzoek slechts naar bestuursrechtelijke literatuur en jurisprudentie waar dat voor mijn betoog functioneel is. Zie meer in het algemeen omtrent de dwangsom in het bestuursrecht Verweij 1997; zie ook Van Mierlo (Burgerlijke Rechtsvordering), Inleiding, aant. 2.
In de volgende hoofdstukken breng ik de in de art. 611a t/m 611i Rv neergelegde dwangsomregeling ('de dwangsomregeling') in kaart aan de hand van haar drie voornaamste karaktertrekken: achtereenvolgens bespreek ik het preventief, definitief en accessoir karakter van de dwangsom. Bij de beschrijving en analyse van de dwangsomregeling ligt de nadruk op de vraag hoe de dwangsomregeling zich tot de overige regels van nationaal recht verhoudt en op welke problemen men stuit bij toepassing van de dwangsomregeling in de nationale rechtspraktijk. De analyse van de dwangsomregeling geschiedt aldus vanuit een nationaalrechtelijke optiek.
Analyse van de dwangsomregeling en haar toepassing in de Nederlandse rechtspraktijk roept verschillende deelvragen op die zich niet in een meer algemene vraagstelling laten vatten. Bij de behandeling van de diverse deelonderwerpen rijst evenwel een tweetal vragen van meer algemene aard.
In de eerste plaats is dit de vraag of, bezien vanuit het Nederlands recht en de Nederlandse rechtspraktijk, de Benelux dwangsomregeling uit de art. 611a t/m i Rv wijziging of aanvulling behoeft en, indien het antwoord op die vraag bevestigend luidt, welke wijzigingen en/of aanvullingen geïndiceerd zijn. Een vergelijkbare vraag rijst met betrekking tot de wetgeving van nationale oorsprong: onderzocht wordt of - wederom bezien vanuit het Nederlands recht en de Nederlandse rechtspraktijk behoefte bestaat aan wijziging en/of aanvulling van regels van nationaal (proces)-recht, in verband met de toepassing van de dwangsomregeling. Voor zover deze behoefte geconstateerd wordt, rijst de vraag waarin de wijzigingen en/of aanvullingen moeten bestaan.
Hoewel ik waar dat functioneel is ook relevante jurisprudentie en literatuur uit de overige Beneluxlanden bespreek, ligt een analyse van de plaats van de dwangsom in het Belgisch en Luxemburgs recht buiten het bestek van dit onderzoek. Toch zullen mijn bevindingen ook voor de overige Beneluxlanden niet zelden relevant zijn. In het bijzonder zal dit gelden waar de - van het nationale recht in beginsel onafhankelijke - uitleg door het Benelux-Gerechtshof van de dwangsomregeling aan de orde is, of een wijziging van de dwangsomregeling die met de aard van de dwangsom of de systematiek van de dwangsomregeling verband houdt. Voor het overige kan deze studie in de andere Beneluxlanden in ieder geval relevante gezichtspunten opleveren voor de discussie.
Verdergaande rechtsvergelijking moet ik voor een vervolgonderzoek bewaren; ik hoop daarvoor met dit proefschrift - wat het Nederlands recht betreft - een gedegen basis te leggen.1