Einde inhoudsopgave
Besluit activiteiten leefomgeving
Artikel 11.72 (verboden locaties voor middelen voor het vangen of doden van dieren)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
16-12-2020, Stb. 2021, 22 (uitgifte: 21-01-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
Het is verboden zich buiten gebouwen te bevinden met een of meer van de volgende middelen of met materialen waarmee die middelen direct kunnen worden gemaakt, als moet worden aangenomen dat die middelen of materialen zullen worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren:
- a.
hagelpatronen die metallisch lood bevatten;
- b.
klemmen, met uitzondering van klemmen die:
- 1°
alleen geschikt en bestemd zijn voor het vangen en doden van mollen, zwarte ratten, bruine ratten of huismuizen; of
- 2°
worden gebruikt bij het voorkomen van schade aan waterstaatswerken, veroorzaakt door muskus- en beverratten, door personen die in dienst zijn of handelen in opdracht van een waterschap en die aantoonbaar de nodige kennis en vaardigheden bezitten om deze taak doeltreffend uit te voeren;
- c.
vallen, met uitzondering van kastvallen;
- d.
strikken;
- e.
vangkooien, met uitzondering van vangkooien geschikt en bestemd voor het vangen van verwilderde katten en verwilderde duiven binnen de bebouwde kom;
- f.
lijm;
- g.
netten, geschikt en bestemd om te worden gebruikt voor het vangen van vogels; of
- h.
rodenators.
2.
Het is verboden zich in een veld te bevinden met een dier dat hem toebehoort of onder zijn toezicht staat en dat in het veld dieren opspoort, doodt, verwondt, vangt of bemachtigt, tenzij het betreft:
- a.
de uitoefening van de jacht met dieren als bedoeld in artikel 11.71, eerste lid; of
- b.
het vangen of doden van dieren overeenkomstig een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit of overeenkomstig de omgevingsverordening of ministeriële regeling waarbij op grond van dit hoofdstuk vergunningvrije gevallen zijn aangewezen.
3.
Als met een maatwerkvoorschrift of maatwerkregel wordt afgeweken van het eerste lid, wordt rekening gehouden met het voorkomen van onnodig lijden bij het te doden of te vangen dier.