Deze zaak hangt samen met de zaak [waarin betrokkene verdachte wordt genoemd] 11/03065, in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 23-04-2013, nr. 11/03063 P
ECLI:NL:HR:2013:BZ8162
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2013
- Zaaknummer
11/03063 P
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BZ8162
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ8162, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8162
ECLI:NL:PHR:2013:BZ8162, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ8162
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
23 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/03063 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 juni 2011, nummer 20/001117-10, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 23 april 2013.
Conclusie 05‑03‑2013
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/03063 P
Mr. Hofstee
Zitting: 5 maart 2013
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1.
Bij arrest van 24 juni 2011 heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond van 5 maart 2010 bevestigd, waarbij aan de betrokkene wegens overtreding van een in art. 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en een soortgelijk feit de verplichting is opgelegd om een bedrag van € 12.116,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.
Tegen deze uitspraak is namens de betrokkene cassatieberoep ingesteld.1.
3.
Namens de betrokkene heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, een middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het voorgestelde middel blinkt niet uit in helderheid. Welwillend gelezen behelst het middel de klacht dat het Hof ten onrechte, en met verwerping van het andersluidende verweer van de verdediging, heeft geoordeeld dat aannemelijk is geworden dat de betrokkene voorafgaand aan de aangetroffen kweek van 201 planten een eerdere oogst heeft gehad waarvan hij opbrengst heeft genoten, nu dit oordeel geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.
5.
De raadsman van de betrokkene heeft, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juni 2011 onder meer aangevoerd:
"Gelet op de door mij in de strafzaak bepleite vrijspraak acht ik ook geen gronden aanwezig voor een wederrechtelijk verkregen voordeel. Mocht het hof toch tot een veroordeling komen in de strafzaak, dan moet gekeken worden of cliënt daadwerkelijk enige winst heeft genoten.
Cliënt heeft ten overstaan van de politie direct verklaard dat er één eerdere oogst is geweest maar dat die nooit opbrengst heeft opgeleverd. Deze oogst is verloren gegaan door een schimmel. De politie heeft bij binnenkomst in de woning afval en hele planten aangetroffen.
Zonder dat kan worden vastgesteld dat cliënt enige opbrengst heeft gegenereerd, is het enkele feit dat er een eerdere oogst is geweest onvoldoende om te komen tot een wederrechtelijk verkregen voordeel. Cliënt heeft een aannemelijke verklaring afgelegd over de aangetroffen notities. Deze hadden te maken met een eerdere hennepkwekerij waar cliënt bij betrokken is geweest. Dit wordt bevestigd in de Justitiële Documentatie van cliënt. De pleegdatum met betrekking tot die eerdere hennepkwekerij ligt een maand na de datum van de notitie in het boekje.
Ik acht geen enkele basis aanwezig om te komen tot het opleggen van een wederrechtelijk verkregen voordeel.
(...)"
6.
Het Hof heeft in voornoemd arrest dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft namens verdachte in hoger beroep nog aangevoerd dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen. Hij heeft hiertoe primair aangevoerd dat - nu verdachte in de strafzaak dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde - de basis voor het opleggen van een ontnemingsmaatregel ook weg valt. Subsidiair stelt de raadsman dat onvoldoende aannemelijk is dat veroordeelde enige opbrengst heeft gegenereerd uit de hennepkwekerij.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op woensdag 15 oktober 2008 werd op uitnodiging van veroordeelde de woning aan de [a-straat 1] te Venlo door verbalisanten betreden. In de slaapkamer op de tweede etage van de woning werd vervolgens een hennepkwekerij aangetroffen (dossierpag. 5). In totaal werden er na telling 201 hennepplanten aangetroffen. De planten waren naar schatting 6 weken oud en in goede staat. Op het dakterras werden tientallen zakken aangetroffen met resten van potgrond, hydrokorrels en steenwol. Verder werden gedroogde resten van hennepplanten aangetroffen. Er was stof aanwezig op de apparatuur die in de hennepkwekerij aanwezig was. Op het dakterras werden diverse lege jerrycans met groei- en bloeimiddelen aangetroffen. De koolstoffilter in de kwekerij was ook vervuild. Door de gehele woning werden goederen aangetroffen die geschikt zijn voor het kweken van hennep. Dit betroffen 3 koolstoffilters waarvan de filter vervuild was, 12 assimilatielampen met transformator, 2 slakkenhuisventilatoren, 1 dompelpomp en 3 losse transformatoren. Deze goederen waren allemaal gebruikt (dossierpag. 10).
Gelet op hetgeen is aangetroffen zoals hiervoor weergegeven, acht het hof aannemelijk geworden dat veroordeelde voorafgaande aan de aangetroffen kweek van 201 planten één eerdere oogst heeft gehad waarvan hij opbrengst heeft genoten.
Uit hetgeen is aangetroffen is op geen enkele wijze af te leiden dat sprake is geweest van een mislukte oogst. Integendeel, het feit dat er gedroogde resten van hennepplanten werden aangetroffen duidt er juist op dat er hennepplanten zijn geoogst en (ten behoeve van de verkoop) zijn gedroogd.
Het verweer wordt verworpen."
7.
De aanvulling op het door het Hof bevestigde verkorte vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond van 5 maart 2010 houdt, voor zover hier van belang, de volgende bewijsmiddelen in:
"1.
Het op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakte proces-verbaal, d.d. 24 november 2008, met dossiernummer PL2323/08-006917 (dossier-paragraaf 3) genoemd onder 2, inhoudende het relaas van bevindingen van de betreffende verbalisant.
Dit relaas houdt onder meer - zakelijk weergegeven
- -
in:
Op 15 oktober 2008 werd door mij ([verbalisant 1]) aangebeld bij de woning [a-straat 1] te Venlo. De deur van de woning werd geopend door:
[Betrokkene], geboren [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats].
Ik, [verbalisant 1], legitimeerde mij als zijnde politieambtenaar en deelde aan [betrokkene] mede dat wij kwamen omdat wij het vermoeden hadden dat er in de woning een hennepkwekerij was.
Ik hoorde dat [betrokkene] zei dat hij inderdaad "wat" planten had.
2.
Het op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakte proces-verbaal BPS-nummer 08-006917 opgemaakt door [verbalisant 1], d.d. 6 maart 2009, welk proces-verbaal als bijlage bij het proces-verbaal dossiernummer PL2323/08-006917 is gevoegd inhoudende het relaas van verrichtingen en/of bevindingen van voornoemde verbalisant.
Dit relaas houdt onder meer - zakelijk weergegeven - in:
Naar aanleiding van een door mij verbalisant [verbalisant 1] ingesteld onderzoek op 15 oktober 2008 in perceel [a-straat 1] te Venlo, bleek dat op deze datum een inwerking zijnde hennepkwekerij in genoemd pand aanwezig was. [Betrokkene] wordt er van verdacht gedurende de onderzoeksperiode van 26 maart 2008 tot en met 15 oktober 2008 illegaal hennep te hebben gekweekt. In de kwekerij zijn ongeveer 201 hennepplanten aangetroffen. De oppervlakte van de kwekerij was ongeveer 12 m2. Het aantal aangetroffen planten per m2 is 16.
Uitgaande van 5 kweken per jaar ofwel iedere 10 weken dat geoogst kan worden, wordt in dit proces-verbaal aangenomen dat [betrokkene] twee oogsten heeft gehad waaruit wederrechtelijk verkregen voordeel is verkregen. Dit is gebaseerd op de hoeveelheid aangetroffen afval van potgrond, hydrokorrels, gebruikte potten, plantenresten en vervuilde koolstoffilters. [Betrokkene] verklaart één oogst te hebben gehad welke was mislukt."
8.
Het Hof heeft de lezing van de betrokkene dat er van een mislukte oogst sprake was niet aannemelijk geacht en het wel aannemelijk geoordeeld dat de betrokkene voorafgaande aan de aangetroffen kweek van 201 planten één eerdere oogst heeft gehad waarvan hij opbrengst heeft genoten. Daartoe heeft het Hof, onder verwijzing naar de pagina's 5 en 10 uit het zaaksdossier, overwogen:
- a)
dat er in de woning van de betrokkene 201 hennepplanten zijn aangetroffen van naar schatting 6 weken oud en in goede staat,
- b)
dat er op het dakterras van de woning gedroogde resten van hennepplanten, lege jerrycans met groei- en bloeimiddelen en tientallen zakken met resten van potgrond, hydrokorrels en steenwol zijn aangetroffen,
- c)
dat er stof zat op de in de hennepkwekerij aanwezige apparatuur en dat in de woning gebruikte goederen zijn aangetroffen die geschikt zijn voor het kweken van hennep, te weten 3 koolstoffilters waarvan de filter was vervuild, 12 assimilatielampen met transformator, 2 slakkenhuisventilatoren, 1 dompelpomp en 3 losse transformatoren en
- d)
dat de omstandigheid dat er gedroogde resten van hennepplanten zijn aangetroffen er (juist) op duidt dat er hennepplanten zijn geoogst en (ten behoeve van de verkoop) zijn gedroogd.
9.
Gelet op deze overwegingen acht ik zowel de verwerping van het gevoerde verweer door het Hof als het oordeel van het Hof dat de betrokkene voorafgaande aan de aangetroffen kweek van 201 planten één eerdere oogst heeft gehad waaruit hij opbrengst heeft genoten niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, terwijl dit oordeel als zijnde van feitelijke aard zich in cassatie niet voor een verdere toetsing leent.
10.
Voor zover het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de betrokkene voorafgaande aan de aangetroffen kweek van 201 planten één eerdere oogst heeft gehad waarvan hij opbrengst heeft genoten niet is gebaseerd is op de gebezigde bewijsmiddelen, faalt het eveneens. Daarbij wijs ik op de door de Hoge Raad in zijn arrest van 29 juni 2010, LJN BM9426, NJ 2010/407 (rov. 2.4.1) gegeven vooropstelling:
"In strafzaken dient de rechter die zich - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
- (a)
die feiten of omstandigheden aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend (vgl. HR 23 oktober 2007, LJN BA5858, NJ 2008, 70).
Die regel vloeit voort uit de in art. 359, derde lid, Sv gestelde eis dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan moet steunen op de inhoud van de in het vonnis opgenomen (wettige) bewijsmiddelen, inhoudende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Die eis is ook tot gelding gebracht in ontnemingszaken. Ingevolge art. 511f Sv kan de rechter de schatting van het op geld waardeerbare voordeel als bedoeld in art. 36e Sr slechts ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Art. 359, derde lid, Sv is in dergelijke zaken van overeenkomstige toepassing (vgl. HR 16 januari 1997, NJ 1997, 405). De beslissing op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr dient dus op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de (wettige) bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
Daarom moet ook in ontnemingszaken van de rechter worden gevergd dat hij met voldoende mate van nauwkeurigheid aangeeft aan welk wettig bewijsmiddel hij de feiten en omstandigheden waarop hij die schatting baseert, heeft ontleend."
De overwegingen van het Hof, waarin wordt verwezen naar de zich bij de stukken bevindende pagina's 5 en 10 van het zaaksdossier, voldoen aan de in dat arrest van de Hoge Raad verwoorde eis dat de ontnemingsrechter met voldoende mate van nauwkeurigheid moet aangeven aan welk wettig bewijsmiddel hij de feiten en omstandigheden waarop hij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert, heeft ontleend, nu de inhoud van de bedoelde pagina 5 overeenkomt met gebezigd bewijsmiddel 12. en pagina 10 van het zaaksdossier het gebezigde bewijsmiddel 2 betreft.
11.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑03‑2013
Waarbij ik aanteken dat pagina 5 op het proces-verbaal van aanhouding ziet.