Of, naar de regels van art. 6 leden 1 en 2, zijn moeder.
HR, 26-04-2013, nr. 12/03756
ECLI:NL:HR:2013:BZ8827
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-04-2013
- Zaaknummer
12/03756
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BZ8827
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ8827, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8827
ECLI:NL:PHR:2013:BZ8827, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ8827
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑04‑2013
26 april 2013
Eerste Kamer
12/03756
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.W. de Water,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.M. van Asperen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 380451/HA RK 10-646 van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 mei 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 26 april 2013.
Conclusie 15‑02‑2013
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 12/03756
Mr. P. Vlas
Zitting, 15 februari 2013 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
(hierna: de Staat)
1.
Deze zaak betreft de vraag of [verzoekster] op grond van art. 6 lid 4 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (Trb. 1975, 132, hierna: TOS) de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De zaak leent zich voor toepassing van art. 81 lid 1 RO, zodat met een verkorte conclusie wordt volstaan.
2.
Het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap op grond van art. 6 lid 4 TOS heeft de rechtbank 's-Gravenhage reeds bij beschikking van 4 juni 2009 afgewezen, aangezien niet is voldaan aan de voorwaarde dat [verzoekster], indien zij ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS (25 november 1975) reeds meerderjarig was geweest, de Nederlandse nationaliteit zou hebben gekregen dan wel had kunnen verkrijgen of behouden. De Hoge Raad heeft het daartegen ingestelde cassatieberoep op 23 april 2010 (LJN: BL6184, RvdW 2010/568) niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. In de conclusie vóór deze beschikking heeft A-G Strikwerda ten overvloede aangegeven dat het cassatieberoep ongegrond was omdat niet aan de door art. 6 lid 4 TOS gestelde voorwaarde was voldaan.
3.
Op 15 november 2010 heeft [verzoekster] opnieuw een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap ingediend. Bij beschikking van 10 mei 2012 blijft de rechtbank 's-Gravenhage bij haar op 4 juni 2009 gegeven beslissing en oordeelt zij dat geen sprake is van gewijzigde feiten en/of omstandigheden. Volgens de rechtbank valt niet in te zien hoe de verkrijging van het Nederlanderschap door [betrokkene 1], waarnaar [verzoekster] heeft verwezen, door inroeping van de optie van art. 6 lid 1 onder f Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) op enige wijze van betekenis kan zijn voor het onderhavige verzoek.
4.
Alle cassatieklachten miskennen dat [verzoekster] niet voldoet aan de voorwaarde van art. 6 lid 4 TOS dat zij, indien zij ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS (op 25 november 1975) reeds meerderjarig was geweest, de Nederlandse nationaliteit zou hebben gekregen dan wel had kunnen verkrijgen of behouden, hetgeen reeds bij beschikking van 4 juni 2009 door de rechtbank 's-Gravenhage onherroepelijk is beslist. Art. 6 lid 4 TOS berust niet op de gedachte dat een persoon die meerderjarig is geworden gelegenheid moet worden geboden alsnog door eigen vrije keuze te bepalen of hij al dan niet zijn vader1. in diens nationaliteit wil volgen, maar beoogt slechts een correctiemogelijkheid te bieden voor die gevallen dat de werking van de leden 1 en 2 ertoe leidt dat een minderjarige een andere nationaliteit verkrijgt dan hij zou hebben verkregen indien hij reeds meerderjarig zou zijn geweest op het tijdstip van de inwerkingtreding van de TOS.2. Bovendien miskennen de klachten dat de situatie van [verzoekster] niet vergelijkbaar is met die van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] deed een beroep op een andere grond voor verkrijging van het Nederlanderschap (art. 6 lid 1 onder f RWN) en voldeed kennelijk wel aan de in dat artikel gestelde voorwaarden. De klachten kunnen dus niet tot cassatie leiden.
5.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2013
Zie HR 26 juni 1987, LJN: AG5635, NJ 1988/135, m.nt. GRdG; HR 29 oktober 1999, LJN: AA3798, NJ 2003/601; H.A. Ahmad Ali, De Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen Nederland en Suriname, 1998, p. 175-179. Zie ook de conclusie van A-G Strikwerda vóór HR 22 december 2009, LJN: BK3572, RvdW 2010/53; HR 7 mei 2010, LJN: BM3409, RvdW 2010/625. In beide zaken is art. 81 RO toegepast.