HR, 23-04-2010, nr. 09/03740
ECLI:NL:HR:2010:BL6184
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23-04-2010
- Zaaknummer
09/03740
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BL6184
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL6184, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑04‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL6184
ECLI:NL:PHR:2010:BL6184, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑02‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL6184
- Wetingang
art. 426 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Cassatie. Ontvankelijkheid cassatieberoep; cassatietermijn van drie maanden; Rijkswet op het Nederlanderschap schrijft geen afwijkende cassatietermijn voor en kent ook geen afwijkende bepaling omtrent het aanvangstijdstip voor de cassatietermijn; toepasselijkheid van art. 426 lid 1 Rv..
23 april 2010
Eerste Kamer
09/03740
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het navolgende stuk:
a. de beschikking in de zaak 307368/HA RK 08-304 van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 juni 2009.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge art. 426 lid 1 Rv. kan tegen beschikkingen beroep in cassatie worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Aangezien de Rijkswet op het Nederlanderschap geen afwijkende cassatietermijn voorschrijft en ook geen afwijkende bepaling kent omtrent het aanvangstijdstip voor de cassatietermijn, is art. 426 lid 1 Rv. op het onderhavige cassatieberoep van toepassing.
De cassatietermijn verstreek in het onderhavige geval op 4 september 2009. Het verzoekschrift is op 15 september 2009 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad, zodat het cassatieberoep te laat is ingesteld.
Verzoekster zal derhalve in haar cassatieverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 april 2010.
Conclusie 26‑02‑2010
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Verzoekster]
tegen
De Staat der Nederlanden
Edelhoogachtbaar College,
1.
Verzoekster tot cassatie, hierna: [verzoekster], heeft op de voet van art. 18 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bij verzoekschrift beroep in cassatie ingesteld tegen de op 4 juni 2009 uitgesproken beschikking van de rechtbank 's‑Gravenhage, waarbij het uit hoofde van art. 17 lid 1 RWN door [verzoekster] ingediende verzoek tot vaststelling van haar Nederlanderschap werd afgewezen.
2.
Het door [verzoekster] ingediende verzoekschrift tot cassatie is op 15 september 2009 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
3.
Ingevolge art. 426 lid 1 Rv kan tegen beschikkingen binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak, beroep in cassatie worden ingesteld. Aangezien de Rijkswet op het Nederlanderschap geen afwijkende cassatietermijn voorschrijft en ook geen afwijkende bepaling omtrent het aanvangstijdstip voor de cassatietermijn kent, is de bepaling van art. 426 lid 1 Rv op het onderhavige cassatieberoep van toepassing.
4.
De bestreden beschikking van de rechtbank is uitgesproken op 4 juni 2009. De cassatietermijn verstreek derhalve op 4 september 2009. Het verzoekschrift tot cassatie is ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 15 september 2009, derhalve na het verstrijken van de cassatietermijn. Fouten of verzuimen van de (griffie van de) rechtbank die een uitzondering op de regel dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden, zouden kunnen rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken. Vgl. HR 28 november 2003, NJ 2005, 465 nt. DA. [Verzoekster] kan daarom in haar cassatieberoep niet worden ontvangen.
5.
Ten overvloede teken ik aan dat het door [verzoekster] voorgestelde cassatiemiddel ongegrond is. Het oordeel van de rechtbank dat voor [verzoekster] de optiemogelijkheid van art. 6 lid 4 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS) niet bestond, is juist. Uit de door de rechtbank — onbestreden in cassatie — vastgestelde feiten volgt immers dat niet is voldaan aan de in art. 6 lid 4 TOS tot uitdrukking gebrachte voorwaarde dat [verzoekster], indien zij ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS (25 november 1975) reeds meerderjarig was geweest, de Nederlandse nationaliteit zou hebben gekregen dan wel had kunnen verkrijgen of behouden. Vgl. HR 26 juni 1987, NJ 1988, 135 nt. GRdG.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster] in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,