Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/5.3.4
5.3.4 Relevantie van de bevindingen voor het begrip persoonsaantasting
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
M.n. het hierna te bespreken arrest HR 8 april 1983, NJ 1984, 717 m.nt. CJHB; VR 1983, 65 m.nt. vWvC
Men denke aan het neerstorten van vliegtuigen in de Amsterdamse wijk Bijlmermeer en in Faro (Portugal).
Zie over de psychische schade bij slachtoffers van de 'Faro-ramp', waarbij getracht is de gevolgen bij een groot aantal personen 'in kaart' te brengen Bunjes 1996, p. 17.
Men denke bijv. aan Engeland, waarvoor het standaardwerk van Mullany & Handford 1993 op dit terrein een waardevolle bron van informatie (ook op medisch gebied) vormt.
Zo hebben in het Engelse recht ook 'reactive depression', 'pathological grief' en 'hysterical personality disorder' erkenning gevonden. Zie Consultation paper 137, p. 10. Zie evenwel ook p. 11: 'The law does not in general provide recovery for psychiatrie illness brought about by an accumulation of more gradual assaults upon the nervous system.'
Aldus Bouma 1995, p. 209; Holzhauer 1986, p. 28; Overeem 1995, p. 78 en Schut 1990, p. 306. Anders Klaassen 1998, p. 76 en vermoedelijk Kottenhagen 1998, p. 138 en expliciet Rb. Utrecht 4 december 1996, Letsel & Schade 1997, p. 10.
Het lijdt weinig twijfel dat in Nederland, gezien de beperkte toekenning van schadevergoeding bij (uitsluitend) psychische schade, nog betrekkelijk weinig ervaring is opgedaan met het categoriseren van 'geestelijk letsel' voor een dergelijk juridisch doel. Dat gebrek aan ervaring en ontwikkeling is - helaas -niet toe te schrijven aan het feit dat zich hier te lande geen psychische schade van betekenis voordoet. Het laat zich vermoedeüjk verklaren door de terughoudende opstelling van de wetgever en de rechter op dit punt waardoor vorderingen op dit terrein niet bepaald worden aangemoedigd.1 Daar komt bij dat voor het onder ogen zien van het belang van de problematiek en voor het ontwikkelen van maatstaven doorgaans rampen van een zekere omvang een belangrijke impuls vormen. Dergelijke rampen hebben zich in ons land (gelukkig) niet dikwijls voorgedaan en voorzover zij zich hebben voorgedaan,2 zijn de gevolgen daarvan steeds voor het overgrote deel via 'minnelijke' regeling afgewikkeld.3 Dat is doorgaans voor de slachtoffers niet de slechtste oplossing, maar levert aan de rechtsontwikkeling geen bijdrage.
Een en ander neemt niet weg dat het belang van de materie én de juridische mogelijkheid tot vergoeding van schade in dergelijke gevallen verdere ontwikkeling van dit terrein wenselijk en noodzakelijk maken. Daartoe kan aansluiting worden gezocht bij ervaringen in andere landen, waar dit terrein reeds veel verder is ontgonnen.4
De vooralsnog bescheiden ervaring op dit punt in de Nederlandse psychiatrie en rechtspraak brengt mee dat in dit onderzoek niet met grote exactheid kan worden bepaald in welke gevallen de bevindingen in de psychiatrie in Nederland voldoende aanknopingspunten bieden om te spreken van een psychische storing die is aan te merken als aantasting in de zin van artikel 6:106. Niettemin kan daarvan mijns inziens in elk geval worden gesproken bij ernstige vormen van posttraumatische stressstoornissen. Een beperking tot die gevallen lijkt mij evenwel niet noodzakelijk. Ook andere ernstige stoornissen kunnen voldoende zijn om te spreken van een aantasting van de persoon in de zin van artikel 6:106, mits zij een aanzienlijke mate van erkenning hebben gevonden in de psychiatrie.5 Dit wijkt niet af van een inmiddels in de literatuur vrij gangbare opvatting die het criterium van aanwezigheid van een 'erkend psychiatrisch ziektebeeld' hanteert als minimumeis voor een recht op smartengeld bij geestelijk letsel.6 Om te bepalen om welke storingen het daarbij precies gaat zal dit terrein in de loop des tijds met behulp van meer ervaring nader kunnen worden afgetast. Daarbij kan tevens worden geput uit ervaringen in andere landen op dit terrein.
Het belang van de eis van een ernstige stoornis die erkenning heeft gevonden in de psychiatrie, ligt daarin dat aldus een maatstaf wordt gevonden om een onderscheid aan te brengen tussen 'gewone' ergernis, verdriet en ongenoegen, waarvoor in het algemeen geen recht op vergoeding bestaat, en 'abnormale' gevolgen die als 'geestelijk letsel' kunnen worden aangemerkt en aldus voldoende ernstig zijn om te worden gekwalificeerd als aantasting van de persoon in de zin van artikel 6:106. Met een dergelijke zienswijze zou het Nederlandse recht bovendien in de pas lopen met andere rechtsstelsels, waarin ook steeds eisen met betrekking tot de ernst van psychische schade worden geformuleerd met behulp van in de psychiatrie erkende ziektebeelden.