NJ 2012, 488 m. nt. F.W. Bleichrodt.
HR, 15-10-2013, nr. 12/00885
ECLI:NL:HR:2013:959
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-10-2013
- Zaaknummer
12/00885
- Roepnaam
De roekeloze automobilist
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:959, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:969, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:969, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:959, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑12‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2014/27 met annotatie van N. Keijzer
AA20140118 met annotatie van T. Kooijmans
SR-Updates.nl 2013-0405
PS-Updates.nl 2019-0436
Uitspraak 15‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 6 en 175 WVW 1994. Schuld in de zin van roekeloosheid. De HR herhaalt de toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BU2016. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen, waarbij de HR slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid kan verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid, kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid a.b.i. art. 175.2 WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid a.b.i. art. 175.2 WVW 1994, zal de rechter zodanige f&o moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. In dit verband volstaat doorgaans niet de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175.3 WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. Het Hof heeft zijn oordeel dat te dezen sprake is van roekeloosheid voorzien van een motivering als hiervoor bedoeld. V.zv. het middel klaagt dat die motivering tekortschiet, faalt het.
Partij(en)
15 oktober 2013
Strafkamer
nr. 12/00885
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 februari 2012, nummer 20/001131-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.J.M. de Wild, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 08 oktober 2009 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Mazda) daarmede rijdende over de weg, de Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) en over de kruising van wegen, de Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261), de Heikantlaan en de Zevenheuvelenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos,
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over die Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) in de richting Tilburg-Centrum, en naderend voormelde kruising van wegen,
terwijl de op die Midden-Brabantweg, ter hoogte van voormelde kruising van wegen geplaatste voor het rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer bestemde driekleurige verkeerslichten in zijn richting ROOD licht uitstraalden,
niet te stoppen, doch die kruising van wegen met een snelheid van ongeveer 115 kilometer per uur, via de linkerrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer van die Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) op te rijden,
zulks terwijl de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Volvo) komend voor hem, verdachte, van links, van die Heikantlaan, bezig was voormelde kruising van wegen rechtdoorgaand op te rijden,
waardoor een aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voormeld motorrijtuig (personenauto, Volvo), ten gevolge waarvan dat motorrijtuig (personenauto, Volvo) in botsing is gekomen met een ter hoogte van meergenoemde kruising van wegen geplaatst reclamebord,
waardoor de bestuurder en een inzittende van meergenoemd motorrijtuig (personenauto, Volvo), respectievelijk genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden gedood."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg West, proces-verbaalnummer 2009183557-15, d.d. 19 februari 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende (pag. 3 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als relaas van voornoemde verbalisant:
Inzake een verkeersongeval met dodelijke afloop heb ik het navolgende onderzoek ingesteld. Op 8 oktober 2009 omstreeks 21.54 uur vond op de kruising van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, provinciale weg N 261 - de Midden-Brabantweg - met de Heikantlaan/Zevenheuvelenweg, een aanrijding plaats tussen twee motorvoertuigen, personenauto's, waarbij twee dodelijke slachtoffers vielen.
Het verkeer op bovenvermelde kruising wordt ter plaatse geregeld door een verkeerslichtinstallatie, die op het moment van de aanrijding in werking was.
Betrokken motorvoertuig ( l Volvo)
Beide slachtoffers zaten in een Volvo personenauto, type S60, zwart en voorzien van het kenteken [AA-00-BB].
Buiten de twee slachtoffers bevonden zich geen andere personen in de Volvo personenauto.
Personalia slachtoffers
De personalia van beide slachtoffers luiden:
- [slachtoffer 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats].
Slachtoffer [slachtoffer 2] overleed direct na de aanrijding.
- [slachtoffer 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [woonplaats].
Slachtoffer [slachtoffer 1], ernstig gewond geraakt, overleed, kort na de aanrijding, op 8 oktober 2009 in het Tweestedenziekenhuis te Tilburg.
Betrokken motorvoertuig (Mazda)
Het andere motorvoertuig betrof een Mazda personenauto, type 323F, grijs en voorzien van het kenteken [CC-00-DD].
Deze auto werd op het moment van de aanrijding bestuurd door:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [woonplaats].
Lijkschouw slachtoffers
Op 9 oktober 2009 werd door dr. J. Horvers, forensisch arts van de gemeentelijke Gezondheidsdienst West-Brabant, tevens gemeentelijke lijkschouwer, tussen 04.15 uur en 04.45 uur, de lijkschouw aan de stoffelijke overschotten van beide slachtoffers verricht.
Confrontaties dodelijke slachtoffers
De confrontaties vonden plaats op 9 oktober 2009 om respectievelijk 13.40 uur en 13.45 uur in uitvaartcentrum "Zuylen", gevestigd te Breda Tuinzigtlaan 1.
Daarbij werden de lichamen van de slachtoffers respectievelijk herkend als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
(...)
6. Het proces-verbaal van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Oosterhout, Team Geertruidenberg-Drimmelen, proces-verbaalnummer 2009183557-9, d.d. 9 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende (pag. 21 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 8 oktober 2009 omstreeks 21.55 uur was ik bestuurder van mijn personenauto, zijnde een Seat Leon, zwart van kleur.
Ik reed in privétijd over de Zevenheuvelenweg, komend uit de richting van De Reeshof en - gaand in de richting van Loon op Zand. Ter hoogte van het kruispunt Zevenheuvelenweg-N261-Midden Brabant weg, zijn verschillende rijstroken.
Aangezien ik linksaf moest in de richting van Loon op Zand, reed ik mijn auto op de meest links gelegen rijstrook. De rechts naast mij gelegen rijstrook was eveneens voor linksafslaand verkeer. Ik stond als eerste in de rij en het verkeerslicht stond op het moment dat ik kwam aanrijden op rood, waarop ik mijn personenauto tot stilstand bracht.
Na ongeveer 30 seconden, zag ik dat het verkeerslicht voor het verkeer dat de kruising diende over te steken groen licht uitstraalde. Gelijk hierop zag ik vanaf links een personenauto aan komen rijden uit de richting van Loon op Zand.
Deze auto was grijs van kleur. De bestuurder van deze auto reed met genoemde auto met hoge snelheid de eerdergenoemde kruising op. De exacte snelheid weet ik niet, maar ik zag wel dat dit zeker meer dan 50 kilometer per uur bedroeg.
Tevens zag ik aan de manier waarop deze auto aan kwam rijden, dat de bestuurder geen poging deed om zijn auto tot stilstand te brengen. De auto week niet af van de lijn waarin hij reed en er was geen geluid van extreem remmen te horen. Ongeveer op het midden van het kruispunt zag ik dat genoemd voertuig met hoge snelheid, wat zich uitte in een zeer harde klap, tegen een donkerkleurige personenauto aanreed.
Beide voertuigen werden door de klap over de kruising geschoven en hierbij kwam het grijze voertuig achterstevoren terecht tegen de verhoging in de vorm van een stoeprand waarop de verkeerslichten verankerd waren. Het andere voertuig werd, zo leek het, gelanceerd en kreeg daardoor een aanzienlijke snelheid. Het voertuig raakte een verkeerslicht, dat afbrak. Na ongeveer 20 meter kwam het voertuig tot stilstand.
7. Het proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg West, proces-verbaalnummer 2009183557-19, d.d. 10 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, voor zover inhoudende (pag. 47 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als op 10 oktober 2009 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Op 8 oktober 2009 rond 21.45 uur reed ik als bestuurder van mijn auto over de Heikantlaan in de richting van de kruising Heikantlaan - Midden Brabantweg - Zevenheuvelenweg. Ik was voornemens om bij die kruising rechtdoor te rijden richting de Zevenheuvelenweg. Er stond al een aantal auto's voor mij stil voor de stopstreep daar het verkeerslicht rood licht uitstraalde op dat moment. Op het moment dat ik bijna stil kwam te staan met mijn auto, sprong het verkeerslicht voor ons bestemd over van rood licht naar groen licht.
De stilstaande voertuigen voor mij trokken rustig op en ik trok ook op. Ineens zag ik van rechts over de Midden-Brabantweg, dus uit de richting Loon op Zand, een flits. Ik heb gezien dat twee auto's uit die richting kwamen aanrijden. Ik heb beide auto's met hoge snelheid het kruisingsvlak van bovengenoemde kruising zien oprijden. Ineens hoorde ik een keiharde klap en ik zag auto-onderdelen door de lucht vliegen. Het was voor mij duidelijk dat een van die twee auto's die met hoge snelheid het kruisingsvlak kwamen oprijden bij de klap van die aanrijding betrokken was.
Zoals uit mijn verklaring blijkt had het verkeer dat vanaf de Heikantlaan de kruising kwam oprijden groen licht.
Ik ben gelopen naar een grijskleurige auto die op het kruisingsvlak stilstond en ernstig beschadigd was.Ik heb in die auto gekeken en zag er een manspersoon in zitten welke achter het stuur zat. Ik heb de auto waarmee de bestuurder van die grijze auto in aanrijding moet zijn gekomen een stuk verderop naast de weg tegen een reclamebord aan zien staan.
8. Het proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg West, proces-verbaalnummer 2009183557-16, d.d. 10 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, voor zover inhoudende (pag. 51 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als op 10 oktober 2009 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 2]:
Op 8 oktober 2009 rond 22.00 uur reed ik als bestuurder van mijn personenauto over de Heikantlaan te Tilburg. Ik was voornemens om bij de kruising Heikantlaan – Midden Brabantweg - Zevenheuvelenweg rechtdoor te rijden richting de Zevenheuvelenweg. Gekomen bij genoemde kruising moest ik remmen voor het voor mij bestemde verkeerslicht dat rood licht uitstraalde. Ik bracht mijn voertuig tot stilstand direct achter een donkerkleurige Volvo S80 (het hof begrijpt een Volvo S60).
Deze Volvo stond als eerste in de rij te wachten voor het rode verkeerslicht voor de stopstreep. We stonden beiden stil op de rijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer. Even later zag ik dat het verkeerslicht voor ons bestemd van rood licht naar groen licht oversprong. De bestuurder van die Volvo trok normaal rustig op om het kruisingsvlak op te rijden. Ik trok ook rustig op om achter dat voertuig te blijven rijden.
Toen die Volvo halverwege het kruisingvlak was, zag ik vanuit mijn ooghoek op het allerlaatste moment van rechts over de Midden-Brabantweg, dus vanuit de richting Loon op Zand, een auto naderen. Het ging zo snel dat ik eigenlijk alleen maar zag dat die auto, naar ik later zag een grijze personenauto, met de voorzijde tegen de rechterflank van die Volvo reed.
Er was een ontzettend harde knal van die aanrijding hoorbaar. Ik zag ook dat die Volvo door de klap van de aanrijding voor mij gezien schuin links naar voren werd weggedrukt.
Volgens mij werkten alle verkeerslichten op die kruising normaal. Terwijl ik mij daar na de aanrijding bij de kruising bevond zag ik in ieder geval dat het verkeer uit alle richtingen dan weer stopte en dan weer optrok.
9. Het proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg-Oisterwijk, proces-verbaalnummer 2009183557-20, d.d. 10 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende (pag. 55 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als op 10 oktober 2009 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 3]:
Ik was op 8 oktober 2009, omstreeks 22.00 uur, bestuurder van mijn personenauto, merk Peugeot 407 met kenteken [EE-00-FF], en reed daarmee over de Heikantlaan te Tilburg. Ik reed in de richting van de Zevenheuvelenweg en moest op dat moment stoppen voor de kruising omdat al twee voertuigen voor mij stilstonden te wachten voor het rode verkeerslicht. Ik had een goed overzicht op de kruising vanwege de verlichting ter plaatse. Op een gegeven moment sprong het verkeerslicht voor ons op groen en reed ik langzaam de kruising over. Ik zag dat er van rechts van mij gezien, vanuit de richting van Kaatsheuvel, een tweetal personenauto's kwamen aangereden. Ik zag dat deze twee auto's echt kwamen aanvliegen. Ik bedoel hiermee dat ze hard reden. Ik reed de kruising op. Ik zag dat de twee auto's die vanuit de richting van Kaatsheuvel door het rode licht heen reden, hard de kruising kwamen oprijden. Ik zag toen dat er een botsing ontstond tussen twee auto's. Dit betrof een zilverkleurige auto en een donkerkleurige auto. Ik weet voor 100% zeker dat de auto's die vanaf Kaatsheuvel kwamen aanvliegen, door het rode licht zijn gereden.
10. Het proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg-Oisterwijk, proces-verbaalnummer 2009183557-21, d.d. 10 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie,
voor zover inhoudende (pag. 61 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als op 10 oktober 2009 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 4]:
Ik reed op 8 oktober 2009 in mijn zilverkleurige personenauto, merk Opel, type Corsa, met kenteken [GG-00-HH], over de N261 in de richting van Tilburg. Ongeveer rond 22.00 uur bracht ik mijn auto tot stilstand voor het verkeerslicht bij de kruising met de N-261 met de Zevenheuvelenweg/Heikantlaan.
Ik moest rechtdoor de kruising over en stond rechts voorgesorteerd voor de stoplichten. Ik stond te wachten voor het rode verkeerslicht. Ik stond als enig voertuig vooraan te wachten bij de verkeerslichten. Ik keek nog tijdens het afremmen voordat mijn auto tot stilstand kwam in de achteruitkijkspiegel van mijn auto. Ik zag dat er een auto aan kwam rijden.
Ik stond zo'n 8 à 10 seconden stil, te wachten voor de verkeerslichten. Ik zag opeens dat ik via mijn linkerzijde werd gepasseerd door een lichtgekleurde personenauto. Ik zag dat deze personenauto mij gigantisch hard voorbij kwam gereden en recht door het rode verkeerslicht reed waar ik op dat moment voor stond te wachten. Ik zag dat het verkeerslicht voor mij nog steeds rood licht uitstraalde.
Ik zag toen dat deze lichtkleurige personenauto met volle vaart tegen een andere personenauto aanbotste. Ik hoorde een harde/doffe klap en glasgerinkel toen deze botsing plaatsvond. Ik zag dat de auto waar de lichtkleurige auto tegenaan botste een donkerkleurige personenauto betrof. Ik zag dat de donkerkleurige auto tengevolge van de botsing in de richting van het grasveld schoot en uiteindelijk tegenover het bedrijf Vullings midden in het grasveld tot stilstand kwam.
11. Het proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Noodhulp Breda, proces-verbaalnummer 2009183557-5, d.d. 9 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende (pag. 79 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als op 8 oktober 2009 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 5]:
Op 8 oktober 2009 omstreeks 22.00 uur was ik bestuurder van mijn personenauto en reed daarmee over de Midden-Brabantweg komende vanaf Waalwijk en gaande naar Tilburg.
Bij de verkeerslichten bij Piet Klerkx stond ik voor de verkeerslichten stil toen ik in mijn achteruitkijkspiegel twee voertuigen met een flinke vaart aan zag komen rijden.
Dit betrof een nieuw type Volkswagen Golf 6, zilvergrijs van kleur, en een Nissan Almera (het hof begrijpt telkens in plaats van een Nissan Almera: een Mazda), zilvergrijs van kleur.
Ik zag dat de Nissan Almera als eerste voertuig reed en daarachter de Volkswagen Golf. Ik zag dat de Golf net voor de verkeerslichten de Nissan rechts inhaalde en hard op de rem ging.
Toen de verkeerslichten weer op groen sprongen trokken beide voertuigen hard op. Ik zag dat de inzittenden van beide voertuigen ruzie hadden met elkaar. Ik zag dat ze elkaar telkens inhaalden en dan weer hard remden.
Ik zag dat beide voertuigen op een gegeven moment zelf 40 kilometer per uur reden alwaar 100 gereden mag worden. Ik haalde de beiden voertuigen op dat moment in.
Bij een kruising, bij de verkeerslichten, zag ik dat beide voertuigen naast elkaar stonden en dat ze aan het bekvechten waren via het portierraam.
In de Nissan zat één manspersoon. Bij de kruising met de Efteling zag ik dat de Nissan hard gas gaf. Ik zag dat de snelheden hard opliepen omdat ze flink van me vandaan reden. Bij de volgende kruising liep ik weer in op beide voertuigen omdat de verkeerslichten weer op rood stonden.
Op de volgende kruising, de Midden-Brabantweg met de Heikantlaan, zag ik de aanrijding gebeuren.
De weg waarop wij reden heeft voorsorteervakken om linksaf en rechtsaf te slaan en om rechtdoor te rijden. Alle verkeerslichten stonden op rood. Ik zag dat op de voorsorteervakken voor rechtdoor een paar auto's stil stonden.
Ik zag dat de Nissan voor de Volkswagen Golf reed toen ze de kruising naderden.
Ik zag dat de Nissan vervolgens op de rijbaan voor linksaf ging rijden.
Ik zag dat de Nissan het rode verkeerslicht negeerde en rechtdoor de kruising opreed.
In eerste instantie was de kruising leeg, maar toen de Nissan de kruising opreed, hoorde ik een zeer harde klap en zag ik twee auto's voorbij schuiven.
Ik zag dat de Nissan een aanrijding had gehad met de auto welke van links de kruising opgereden kwam. Dit betrof een Volvo. De Nissan is in de flank van de Volvo gereden. De Volvo kwam uit de Heikantlaan gereden.
12. Het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse van Politie Midden en West Brabant, Unit Forensisch Technisch Onderzoek, BHV nummer 2009183557, d.d. 29 juli 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7], verkeersongevallenanalisten, voor zover inhoudende (pag. 1-40):
Ik, [verbalisant 6], hoofdagent van politie en medewerker van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek, van de regiopolitie Midden en West Brabant, verklaar het volgende:
Op verzoek van de collega [verbalisant 8] van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg West, stelde ik op 8 oktober 2009, omstreeks 22.00 uur, een onderzoek in naar de juiste toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval. Het verkeersongeval had plaatsgevonden op 8 oktober 2009, omstreeks 21.30 uur.
De bestuurder van een Mazda personenauto was, rijdend over de Midden-Brabantweg in de richting van Tilburg, de kruising met de Zevenheuvelenweg opgereden en tegen de rechter zijde van een kruisende Volvo personenauto gebotst. Ten gevolge van dit ongeval overleden de twee inzittenden van de Volvo.
Op de aan mij verstrekte ontruimingsmatrix van de verkeersregel installatie op de ongevalslocatie zag ik dat bij op roodlicht gaan van verkeerslicht 11, een ontruimingstijd was ingesteld van 0 seconden. Na op rood gaan van verkeerslicht 11 gaat verkeerslicht 2 gelijk op groen licht.
Uit onderzoek bleek mij dat het botspunt circa 58 meter vanaf de stopstreep van verkeerslicht 2 was gelegen. Ten behoeve van dit ongeval was door collega's van het LVBT een onderzoek ingesteld naar de maximale haalbare snelheid van de Volvo op deze 58 meter. Hierbij was gebleken dat de Volvo bij voluit accelereren een snelheid kon bereiken van 66 km/h. Om deze snelheid te bereiken moest de Volvo accelereren met een versnelling van 2,9 m/s2. In dit geval duurde het 6,3 seconden voordat de Volvo de botsplaats bereikte.
Hieruit kan worden opgemaakt dat het verkeerslicht 11, de rijrichting van de Mazda, minimaal 6,3 seconden op rood stond voordat hij dit verkeerslicht passeerde en op de Volvo botste.
13. Het proces-verbaal van Politie Korps Landelijke Politiediensten, nummer 1323.2009/2010.0991, Dienst Operationele Samenwerking, LVBT, d.d. 18 augustus 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 9], inspecteur van politie en [verbalisant 10], brigadier van politie, voor zover inhoudende:
als verklaring van verbalisanten voornoemd (pag. 1-26):
Het onderzoek is ingesteld naar aanleiding van een verkeersongeval dat plaatsgevonden heeft op 8 oktober 2009, omstreeks 21.30 uur, op het kruispunt Midden-Brabantweg/Zevenheuvelenweg/Heikantlaan, binnen de bebouwde kom van Tilburg, in de gemeente Tilburg.
Vraagstelling: Bepaal een indicatieve snelheid van beide voertuigen met behulp van een computersimulatie.
Na uitgebreid modelleren met gebruik van verschillende parameters is een simulatie ontstaan die de werkelijkheid het dichtst benaderd.
Hierbij stelden wij vast dat de botssnelheid van de Mazda ongeveer 115 km/h bedroeg.
Parameterverantwoording ten behoeve van de computersimulatie:
De parameters die door ons zijn gebruikt in deze simulatie zijn gebaseerd op het door ons ter plaatse onderzochte ongeval en de uit technisch voertuig- en aanvullende onderzoeken verkregen informatie. Deze informatie is door ons op waarde geschat en in het simulatieprogramma ingevoerd.
Toetsing simulatie
Voor het toetsen van de door ons uitgevoerde simulatie zijn de volgende criteria aangehouden en beoordeeld: uitloopbeweging en sporen betrokken voertuigen.
Uit de handmatige berekeningen is een indicatie van de minimum en maximumsnelheden van de Mazda en Volvo vastgesteld. Met deze waarden is door ons eveneens een simulatie gebouwd, met dezelfde voertuiginstellingen en parameters als de definitieve simulatie.
Naast de voornoemde simulaties zijn circa 100 simulaties uitgevoerd, waarbij gevarieerd is met diverse parameters.
Conclusie
Met in achtneming van de hiervoor verklaarde parameters en variabelen kan worden gesteld dat de best passende simulaties werden verkregen bij een botssnelheid van de Mazda die was gelegen bij 115 km/h. Deze snelheid staat het sterkst in relatie tot de eindpositie van de Mazda en de Volvo.
14. Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, d.d. 19 januari 2012, opgemaakt in de zaak tegen de verdachte [verdachte] onder parketnummer 20-001131-11, voor zover inhoudende:
als verklaring van verdachte:
Mijn laatste herinnering is dat ik op ongeveer 600 meter voor de kruising reed en dat door een andere personenauto een snijdende beweging in mijn richting werd gemaakt.
Ik heb de betreffende kruising met verkeerslichten gezien. Ik heb 75 km/u afgelezen op mijn kilometerteller op het moment dat de persoon links van mij mij met zijn auto naderde.
Ik heb drie dingen gezien en dat was de kilometerteller, de auto links van me en situatie voor me."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat van roekeloosheid geen sprake is, nu niet gesteld kan worden dat verdachte welbewust onaanvaardbare risico's heeft genomen, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing heeft de raadsman aangevoerd:
- dat niet bewezen kan worden, ook niet op basis van het technisch rapport, dat verdachte met een snelheid van ongeveer 115 km/u door rood licht is gereden;
- dat de verdachte heeft verklaard dat het laatste moment dat hij zich kan herinneren het moment was dat hij ongeveer 600 meter voor de kruising reed en dat hij zich niets meer van het ongeval zelf kan herinneren;
- dat de verdachte niet welbewust een bijdrage heeft geleverd aan de verkeersagressie voorafgaand aan het ongeval en dat hij mogelijk uit paniek heeft gehandeld of dat hij onder invloed van een doodsbedreiging heeft gehandeld.
Op basis van de stukken in het dossier overweegt het hof het navolgende.
Op 8 oktober 2009, omstreeks 21.54 uur, heeft op de kruising van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Midden-Brabantweg met de Heikant/Zevenheuvelenweg, een aanrijding plaatsgevonden tussen twee personenauto's waarbij twee dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
De verdachte is die avond als bestuurder van een personenauto, merk Mazda, over de Midden-Brabantweg gereden in de richting van Tilburg. Bij het eerste verkeerslicht, gezien vanaf de Rijksweg A59, wilde de verdachte een voor hem rijdende Volkswagen Golf inhalen, terwijl die voorganger op de linkerrijstrook bleef rijden. Op het moment dat de verkeerslichten groen uitstraalden zijn beiden gelijktijdig opgetrokken. De verdachte heeft zijn snelheid opgevoerd en heeft bewust de maximaal toegestane snelheid overschreden. Hierop volgde een situatie waarbij verdachte en de door hem bij het wegrijden van de verkeerslichten voorgebleven Golf elkaar wisselend op de rechter- en linkerrijstrook inhaalden. Op enig moment zijn beide voertuigen met hoge snelheid afgereden op de kruising Midden-Brabantweg/Heikantlaan in de richting van Tilburg-Centrum. De verdachte is via de linkerrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer de voormelde kruising opgereden, terwijl de verkeerslichten in zijn richting rood uitstraalden. Vervolgens is een aanrijding ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en een van links komende personenauto, merk Volvo, die bezig was om de kruising rechtdoorgaand op te rijden, waardoor de twee inzittenden van de Volvo werden gedood.
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat verdachte niet bewust een bijdrage heeft geleverd aan de verkeersagressie voorafgaand aan het ongeval overweegt het hof het volgende.
Uit de verklaringen van de getuige [getuige 6] en [getuige 7] kan worden afgeleid dat niet alleen bij de bestuurder van de VW Golf sprake was van bijzonder verkeersgedrag, maar ook van de zijde van de verdachte. Op basis van de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg kan zelfs worden gesteld dat verdachte degene is geweest die het initiatief heeft genomen tot het verkeersgevaarlijke 'kat- en muisspel' voorafgaand aan de aanrijding.
Op 9 oktober 2009 heeft de verdachte bij de politie onder meer het volgende verklaard:
"Voordat ik voor dit verkeerslicht gestopt was, viel mij een Golf 6-serie op, omdat die op de linkerrijstrook bleef rijden terwijl de rechterrijstrook vrij was en ik er langs wilde. Ter hoogte van die verkeerslichten, stond die Golf op de linkerrijstrook en ik op de rechterrij strook. (...) Toen de verkeerslichten groen werden, zag ik dat wij beiden optrokken. Ik begon steeds harder te rijden. Ik reed op zijn hoogst 120 kilometer per uur. Ik zag dat die Golf mij bleef volgen. Ik vond dat niet zo erg. Ik had hem eerder namelijk zelf gevolgd. Ik reed continue op kop. Ik reed afwisselend op de rechter- en linkerrijstrook, aangezien ik af en toe auto's in moest halen.
Ik reed de hele tijd ongeveer 120 kilometer per uur. Volgens mij mag je daar 100 kilometer per uur rijden. Op een gegeven moment werd ik door die Golf ingehaald en schat dat die ongeveer 120 à 130 kilometer per uur reed. Ik reed op dat moment ter hoogte van een kleine afrit, gelegen aan het begin van een autowijk aan de rechterzijde van de weg gelegen op een industrieterrein, een aantal honderden meters van de verkeerslichten/kruising Heikant gelegen."
Op 23 februari 2011 heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer het volgende verklaard:
"Toen het groen werd, trok ik op en passeerde ik de auto's die eerder tussen ons opgesteld stonden. Ik merkte dat de Golf nog steeds op de linkerrijstrook bleef rijden, terwijl de rechter vrij was. Ik raakte hierdoor lichtelijk geïrriteerd en haalde de Golf via de rechterrij strook in. Toen merkte ik dat de Golf mij ging volgen. Ik denk nu dat het de bestuurder van de Golf geïrriteerd heeft, dat ik hem rechts voorbij ben gegaan. De situatie op de Midden- Brabantweg kende ik goed. Ik wist toen ook dat de maximum toegestane snelheid daar 100 kilometer per uur is en dat deze bij de aanloop naar kruisingen afloopt van 70 kilometer per uur naar 50 kilometer per uur bij de verkeerslichten. Ik probeerde de Golf voor te blijven, daarom ging ik hard rijden, te hard. Zo probeerde ik de Golf kwijt te raken. Ik bedacht mij dat ik weg zou kunnen komen als de Golf zich aan de verkeersregels zou houden. Daarom trapte ik het gaspedaal in tot ongeveer 140 kilometer per uur, maar de Golf bleef mij toch op korte afstand volgen. Ik zag dat een verkeerslicht op groen sprong toen ik daar net aan kwam rollen. Ik drukte kort op het rempedaal om een remreactie bij de bestuurder van de Golf teweeg te brengen."
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte op voornoemde kruising door rood licht is gereden. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 5] en wordt ook niet betwist door de verdediging. Uit de berekening van FTO volgt dat het verkeerslicht minimaal 6,3 seconden op rood heeft gestaan op het moment dat verdachte het verkeerslicht passeerde.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op ongeveer 600 meter voor de kruising het verkeerslicht heeft gezien. Het hof gaat er vanuit dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 115 km/u de kruising is opgereden. Daarbij neemt het hof in aanmerking het proces-verbaal van het KLPD, waarin het onderzoek staat beschreven naar de indicatieve snelheid van het voertuig van verdachte ten tijde van de aanrijding. De simulatie die het dichtst bij de werkelijkheid lag, werd verkregen bij een snelheid van ongeveer 115 km/u. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de uitkomst van dit onderzoek. Het hof neemt voorts in aanmerking de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij op ongeveer 600 meter vóór de kruising op zijn snelheidsmeter heeft gekeken en dat hij zag dat hij ongeveer 75 km/u reed. Tot slot merkt het hof op dat de getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat twee van rechts, vanuit Kaatsheuvel, komende auto's, zijn komen 'aanvliegen' en dat deze auto's hard de kruising zijn opgereden. Op grond van het dossier begrijpt het hof dat de verdachte de bestuurder van een van deze auto's is geweest.
Het hof vindt geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat verdachte uit paniek of onder invloed van een doodsbedreiging heeft gehandeld. Ook indien de verdachte zich thans niet meer kan herinneren op welke wijze de aanrijding heeft plaatsgevonden, zegt dit niets over zijn toestand op het moment van handelen. Het hof heeft geen redenen om aan te nemen dat verdachte niet willens en wetens met hoge snelheid door het rode licht is gereden.
Het hof is van oordeel dat door het rijgedrag van verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn overleden. Met de advocaat-generaal, en anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat het geheel van de gedragingen van verdachte kan worden aangemerkt als roekeloos. Van roekeloosheid is sprake bij zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het hof is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is geweest. De verdachte heeft in ernstige mate de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u overschreden door met een snelheid van ongeveer 115 km/u te rijden en vervolgens met die snelheid een kruising op te rijden, terwijl het verkeerslicht in zijn richting rood uitstraalde. De verdachte heeft hiermee onaanvaardbare risico's genomen.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De verweren van de verdediging worden verworpen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel richt zich onder meer tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
3.2.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "roekeloos" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3.
Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum. (Vgl. HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2016, NJ 2012/488)
3.4.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. De Hoge Raad kan bij het beoordelen van cassatieberoepen die zich richten tegen beslissingen in concrete gevallen, slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid. Bij die toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" – in de betekenis van "onberaden" – wordt verstaan.
3.5.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen.
3.6.
Het Hof heeft zijn oordeel dat te dezen sprake is van roekeloosheid voorzien van een motivering als hiervoor bedoeld.
3.7.
Voor zover het middel klaagt dat die motivering tekortschiet nu de door het Hof vastgestelde omstandigheden niet zonder meer toereikend zijn voor het oordeel dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden, faalt het. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid dat het Hof in het bijzonder acht heeft geslagen op het samenstel van gedragingen van de verdachte, welk samenstel eruit bestaat dat de verdachte, kort gezegd, als bestuurder van een motorrijtuig, nadat hij met een andere bestuurder, te midden van medeweggebruikers, in een 'kat- en muisspel' verwikkeld was geraakt, met zeer grote overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km per uur door rood licht een kruispunt is opgereden. Aldus heeft het Hof in zijn bewijsvoering tot uitdrukking gebracht dat zich hier een uitzonderlijk geval in de hiervoor onder 3.4 en 3.5 bedoelde zin voordoet.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2013.
Conclusie 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 6 en 175 WVW 1994. Schuld in de zin van roekeloosheid. De HR herhaalt de toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BU2016. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen, waarbij de HR slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid kan verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid, kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid a.b.i. art. 175.2 WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid a.b.i. art. 175.2 WVW 1994, zal de rechter zodanige f&o moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. In dit verband volstaat doorgaans niet de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175.3 WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. Het Hof heeft zijn oordeel dat te dezen sprake is van roekeloosheid voorzien van een motivering als hiervoor bedoeld. V.zv. het middel klaagt dat die motivering tekortschiet, faalt het.
Nr. 12/00885 Zitting: 23 april 2013 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens “Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van twee benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest.
2. Namens verdachte heeft mr. E.J.M. de Wild, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel houdt in dat de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte roekeloos heeft gereden onvoldoende met redenen is omkleed.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
“hij op 08 oktober 2009 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Mazda) daarmede rijdende over de weg, de Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) en over de kruising van wegen, de Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261), de Heikantlaan en de Zevenheuvelenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos,
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over die Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) in de richting Tilburg-Centrum, en naderend voormelde kruising van wegen,
terwijl de op die Midden-Brabantweg, ter hoogte van voormelde kruising van wegen geplaatste voor het rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer bestemde driekleurige verkeerslichten in zijn richting ROOD licht uitstraalden,
niet te stoppen, doch die kruising van wegen met een snelheid van ongeveer 115 kilometer per uur, via de linkerrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer van die Midden-Brabantweg (Provincialeweg N-261) op te rijden,
zulks terwijl de bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Volvo) komend voor hem, verdachte, van links, van die Heikantlaan, bezig was voormelde kruising van wegen rechtdoorgaand op te rijden,
waardoor een aanrijding is ontstaan tussen dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en voormeld motorrijtuig (personenauto, Volvo), tengevolge waarvan dat motorrijtuig (personenauto, Volvo) in botsing is gekomen met een ter hoogte van meergenoemde kruising van wegen geplaatst reclamebord,
waardoor de bestuurder en een inzittende van meergenoemd motorrijtuig (personenauto, Volvo), respectievelijk genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden gedood.”
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
“1. Het proces-verbaal van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg West, proces-verbaalnummer 2009183557-15, d.d. 19 februari 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende (pag. 3 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als relaas van voornoemde verbalisant:
Inzake een verkeersongeval met dodelijke afloop heb ik het navolgende onderzoek ingesteld. Op 8 oktober 2009 omstreeks 21.54 uur vond op de kruising van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, provinciale weg N 261 - de Midden-Brabantweg - met de Heikantlaan/Zevenheuvelenweg, een aanrijding plaats tussen twee motorvoertuigen, personenauto's, waarbij twee dodelijke slachtoffers vielen.
Het verkeer op bovenvermelde kruising wordt ter plaatse geregeld door een verkeerslichtinstallatie, die op het moment van de aanrijding in werking was.
Betrokken motorvoertuig ( l Volvo)
Beide slachtoffers zaten in een Volvo personenauto, type S60, zwart en voorzien van het kenteken [AA-00-BB].
Buiten de twee slachtoffers bevonden zich geen andere personen in de Volvo personenauto.
Personalia slachtoffers
De personalia van beide slachtoffers luiden:
- [slachtoffer 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats].
Slachtoffer [slachtoffer 2] overleed direct na de aanrijding.
- [slachtoffer 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [woonplaats].
Slachtoffer [slachtoffer 1], ernstig gewond geraakt, overleed, kort na de aanrijding, op 8 oktober 2009 in het Tweestedenziekenhuis te Tilburg.
Betrokken motorvoertuig (Mazda)
Het andere motorvoertuig betrof een Mazda personenauto, type 323F, grijs en voorzien van het kenteken [CC-00-DD].
Deze auto werd op het moment van de aanrijding bestuurd door:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [woonplaats].
Lijkschouw slachtoffers
Op 9 oktober 2009 werd door dr. J. Horvers, forensisch arts van de gemeentelijke Gezondheidsdienst West-Brabant, tevens gemeentelijke lijkschouwer, tussen 04.15 uur en 04.45 uur, de lijkschouw aan de stoffelijke overschotten van beide slachtoffers verricht.
Confrontaties dodelijke slachtoffers
De confrontaties vonden plaats op 9 oktober 2009 om respectievelijk 13.40 uur en 13.45 uur in uitvaartcentrum "Zuylen", gevestigd te Breda Tuinzigtlaan 1.
Daarbij werden de lichamen van de slachtoffers respectievelijk herkend als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
6.
Het proces-verbaal van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Oosterhout, Team Geertruidenberg-Drimmelen, proces-verbaalnummer 2009183557-9, d.d. 9 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende (pag. 21 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 8 oktober 2009 omstreeks 21.55 uur was ik bestuurder van mijn personenauto, zijnde een Seat Leon, zwart van kleur.
Ik reed in privétijd over de Zevenheuvelenweg, komend uit de richting van De Reeshof en - gaand in de richting van Loon op Zand. Ter hoogte van het kruispunt Zevenheuvelenweg-N261-Midden Brabant weg, zijn verschillende rijstroken.
Aangezien ik linksaf moest in de richting van Loon op Zand, reed ik mijn auto op de meest links gelegen rijstrook. De rechts naast mij gelegen rijstrook was eveneens voor linksafslaand verkeer. Ik stond als eerste in de rij en het verkeerslicht stond op het moment dat ik kwam aanrijden op rood, waarop ik mijn personenauto tot stilstand bracht.
Na ongeveer 30 seconden, zag ik dat het verkeerslicht voor het verkeer dat de kruising diende over te steken groen licht uitstraalde. Gelijk hierop zag ik vanaf links een personenauto aan komen rijden uit de richting van Loon op Zand.
Deze auto was grijs van kleur. De bestuurder van deze auto reed met genoemde auto met hoge snelheid de eerdergenoemde kruising op. De exacte snelheid weet ik niet, maar ik zag wel dat dit zeker meer dan 50 kilometer per uur bedroeg.
Tevens zag ik aan de manier waarop deze auto aan kwam rijden, dat de bestuurder geen poging deed om zijn auto tot stilstand te brengen. De auto week niet af van de lijn waarin hij reed en er was geen geluid van extreem remmen te horen. Ongeveer op het midden van het kruispunt zag ik dat genoemd voertuig met hoge snelheid, wat zich uitte in een zeer harde klap, tegen een donkerkleurige personenauto aanreed.
Beide voertuigen werden door de klap over de kruising geschoven en hierbij kwam het grijze voertuig achterstevoren terecht tegen de verhoging in de vorm van een stoeprand waarop de verkeerslichten verankerd waren. Het andere voertuig werd, zo leek het, gelanceerd en kreeg daardoor een aanzienlijke snelheid. Het voertuig raakte een verkeerslicht, dat afbrak. Na ongeveer 20 meter kwam het voertuig tot stilstand.
7.
Het proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg West, proces-verbaalnummer 2009183557-19, d.d. 10 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, voor zover inhoudende (pag. 47 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als op 10 oktober 2009 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Op 8 oktober 2009 rond 21.45 uur reed ik als bestuurder van mijn auto over de Heikantlaan in de richting van de kruising Heikantlaan - Midden Brabantweg - Zevenheuvelenweg. Ik was voornemens om bij die kruising rechtdoor te rijden richting de Zevenheuvelenweg. Er stond al een aantal auto's voor mij stil voor de stopstreep daar het verkeerslicht rood licht uitstraalde op dat moment. Op het moment dat ik bijna stil kwam te staan met mijn auto, sprong het verkeerslicht voor ons bestemd over van rood licht naar groen licht.
De stilstaande voertuigen voor mij trokken rustig op en ik trok ook op. Ineens zag ik van rechts over de Midden-Brabantweg, dus uit de richting Loon op Zand, een flits. Ik heb gezien dat twee auto's uit die richting kwamen aanrijden. Ik heb beide auto's met hoge snelheid het kruisingsvlak van bovengenoemde kruising zien oprijden. Ineens hoorde ik een keiharde klap en ik zag auto-onderdelen door de lucht vliegen. Het was voor mij duidelijk dat een van die twee auto's die met hoge snelheid het kruisingsvlak kwamen oprijden bij de klap van die aanrijding betrokken was.
Zoals uit mijn verklaring blijkt had het verkeer dat vanaf de Heikantlaan de kruising kwam oprijden groen licht.
Ik ben gelopen naar een grijskleurige auto die op het kruisingsvlak stilstond en ernstig beschadigd was. Ik heb in die auto gekeken en zag er een manspersoon in zitten welke achter het stuur zat. Ik heb de auto waarmee de bestuurder van die grijze auto in aanrijding moet zijn gekomen een stuk verderop naast de weg tegen een reclamebord aan zien staan.
8.
Het proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg West, proces-verbaalnummer 2009183557-16, d.d. 10 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, voor zover inhoudende (pag. 51 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als op 10 oktober 2009 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 2]:
Op 8 oktober 2009 rond 22.00 uur reed ik als bestuurder van mijn personenauto over de Heikantlaan te Tilburg. Ik was voornemens om bij de kruising Heikantlaan – Midden Brabantweg - Zevenheuvelenweg rechtdoor te rijden richting de Zevenheuvelenweg.
Gekomen bij genoemde kruising moest ik remmen voor het voor mij bestemde verkeerslicht dat rood licht uitstraalde.
Ik bracht mijn voertuig tot stilstand direct achter een donkerkleurige Volvo S80 (het hof begrijpt een Volvo S60).
Deze Volvo stond als eerste in de rij te wachten voor het rode verkeerslicht voor de stopstreep. We stonden beiden stil op de rijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer.
Even later zag ik dat het verkeerslicht voor ons bestemd van rood licht naar groen licht oversprong. De bestuurder van die Volvo trok normaal rustig op om het kruisingsvlak op te rijden. Ik trok ook rustig op om achter dat voertuig te blijven rijden.
Toen die Volvo halverwege het kruisingvlak was, zag ik vanuit mijn ooghoek op het allerlaatste moment van rechts over de Midden-Brabantweg, dus vanuit de richting Loon op Zand, een auto naderen. Het ging zo snel dat ik eigenlijk alleen maar zag dat die auto, naar ik later zag een grijze personenauto, met de voorzijde tegen de rechterflank van die Volvo reed.
Er was een ontzettend harde knal van die aanrijding hoorbaar. Ik zag ook dat die Volvo door de klap van de aanrijding voor mij gezien schuin links naar voren werd weggedrukt.
Volgens mij werkten alle verkeerslichten op die kruising normaal. Terwijl ik mij daar na de aanrijding bij de kruising bevond zag ik in ieder geval dat het verkeer uit alle richtingen dan weer stopte en dan weer optrok.
9.
Het proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg-Oisterwijk, proces-verbaalnummer 2009183557-20, d.d. 10 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende (pag. 55 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als op 10 oktober 2009 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 3]:
Ik was op 8 oktober 2009, omstreeks 22.00 uur, bestuurder van mijn personenauto, merk Peugeot 407 met kenteken [EE-00-FF], en reed daarmee over de Heikantlaan te Tilburg. Ik reed in de richting van de Zevenheuvelenweg en moest op dat moment stoppen voor de kruising omdat al twee voertuigen voor mij stilstonden te wachten voor het rode verkeerslicht. Ik had een goed overzicht op de kruising vanwege de verlichting ter plaatse. Op een gegeven
moment sprong het verkeerslicht voor ons op groen en reed ik langzaam de kruising over. Ik zag dat er van rechts van mij gezien, vanuit de richting van Kaatsheuvel, een tweetal personenauto's kwamen aangereden. Ik zag dat deze twee auto's echt kwamen aanvliegen. Ik bedoel hiermee dat ze hard reden. Ik reed de kruising op. Ik zag dat de twee auto's die vanuit de richting van Kaatsheuvel door het rode licht heen reden, hard de kruising kwamen oprijden. Ik zag toen dat er een botsing ontstond tussen twee auto's. Dit betrof een zilverkleurige auto en een donkerkleurige auto. Ik weet voor 100% zeker dat de auto's die vanaf Kaatsheuvel kwamen aanvliegen, door het rode licht zijn gereden.
10.
Het proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg-Oisterwijk, proces-verbaalnummer 2009183557-21, d.d. 10 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende (pag. 61 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als op 10 oktober 2009 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 4]:
Ik reed op 8 oktober 2009 in mijn zilverkleurige personenauto, merk Opel, type Corsa, met kenteken [GG-00-HH], over de N261 in de richting van Tilburg. Ongeveer rond 22.00 uur bracht ik mijn auto tot stilstand voor het verkeerslicht bij de kruising met de N-261 met de Zevenheuvelenweg/Heikantlaan.
Ik moest rechtdoor de kruising over en stond rechts voorgesorteerd voor de stoplichten. Ik stond te wachten voor het rode verkeerslicht. Ik stond als enig voertuig vooraan te wachten bij de verkeerslichten. Ik keek nog tijdens het afremmen voordat mijn auto tot stilstand kwam in de achteruitkijkspiegel van mijn auto. Ik zag dat er een auto aan kwam rijden.
Ik stond zo'n 8 à 10 seconden stil, te wachten voor de verkeerslichten. Ik zag opeens dat ik via mijn linkerzijde werd gepasseerd door een lichtgekleurde personenauto. Ik zag dat deze personenauto mij gigantisch hard voorbij kwam gereden en recht door het rode verkeerslicht reed waar ik op dat moment voor stond te wachten. Ik zag dat het verkeerslicht voor mij nog steeds rood licht uitstraalde.
Ik zag toen dat deze lichtkleurige personenauto met volle vaart tegen een andere personenauto aanbotste. Ik hoorde een harde/doffe klap en glasgerinkel toen deze botsing plaatsvond. Ik zag dat de auto waar de lichtkleurige auto tegenaan botste een donkerkleurige personenauto betrof. Ik zag dat de donkerkleurige auto tengevolge van de botsing in de richting van het grasveld schoot en uiteindelijk tegenover het bedrijf Vullings midden in het grasveld tot stilstand kwam.
11.
Het proces-verbaal verhoor getuige van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, Team Noodhulp Breda, proces-verbaalnummer 2009183557-5, d.d. 9 oktober 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende (pag. 79 e.v. van het doorgenummerd proces-verbaalnummer 2009183557-1):
als op 8 oktober 2009 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 5]:
Op 8 oktober 2009 omstreeks 22.00 uur was ik bestuurder van mijn personenauto en reed daarmee over de Midden-Brabantweg komende vanaf Waalwijk en gaande naar Tilburg.
Bij de verkeerslichten bij Piet Klerkx stond ik voor de verkeerslichten stil toen ik in mijn achteruitkijkspiegel twee voertuigen met een flinke vaart aan zag komen rijden.
Dit betrof een nieuw type Volkswagen Golf 6, zilvergrijs van kleur, en een Nissan Almera (het hof begrijpt telkens in plaats van een Nissan Almera: een Mazda), zilvergrijs van kleur.
Ik zag dat de Nissan Almera als eerste voertuig reed en daarachter de Volkswagen Golf. Ik zag dat de Golf net voor de verkeerslichten de Nissan rechts inhaalde en hard op de rem ging.
Toen de verkeerslichten weer op groen sprongen trokken beide voertuigen hard op. Ik zag dat de inzittenden van beide voertuigen ruzie hadden met elkaar. Ik zag dat ze elkaar telkens inhaalden en dan weer hard remden.
Ik zag dat beide voertuigen op een gegeven moment zelf 40 kilometer per uur reden alwaar 100 gereden mag worden. Ik haalde de beiden voertuigen op dat moment in.
Bij een kruising, bij de verkeerslichten, zag ik dat beide voertuigen naast elkaar stonden en dat ze aan het bekvechten waren via het portierraam.
In de Nissan zat één manspersoon. Bij de kruising met de Efteling zag ik dat de Nissan hard gas gaf. Ik zag dat de snelheden hard opliepen omdat ze flink van me vandaan reden. Bij de volgende kruising liep ik weer in op beide voertuigen omdat de verkeerslichten weer op rood stonden.
Op de volgende kruising, de Midden-Brabantweg met de Heikantlaan, zag ik de aanrijding gebeuren.
De weg waarop wij reden heeft voorsorteervakken om linksaf en rechtsaf te slaan en om rechtdoor te rijden. Alle verkeerslichten stonden op rood. Ik zag dat op de voorsorteervakken voor rechtdoor een paar auto's stil stonden.
Ik zag dat de Nissan voor de Volkswagen Golf reed toen ze de kruising naderden.
Ik zag dat de Nissan vervolgens op de rijbaan voor linksaf ging rijden.
Ik zag dat de Nissan het rode verkeerslicht negeerde en rechtdoor de kruising opreed.
In eerste instantie was de kruising leeg, maar toen de Nissan de kruising opreed, hoorde ik een zeer harde klap en zag ik twee auto's voorbij schuiven.
Ik zag dat de Nissan een aanrijding had gehad met de auto welke van links de kruising opgereden kwam. Dit betrof een Volvo. De Nissan is in de flank van de Volvo gereden. De Volvo kwam uit de Heikantlaan gereden.
12.
Het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse van Politie Midden en West Brabant, Unit Forensisch Technisch Onderzoek, BHV nummer 2009183557, d.d. 29 juli 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7], verkeersongevallenanalisten, voor zover inhoudende (pag. 1-40):
Ik, [verbalisant 6], hoofdagent van politie en medewerker van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek, van de regiopolitie Midden en West Brabant, verklaar het volgende:
Op verzoek van de collega [verbalisant 8] van Regiopolitie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg West, stelde ik op 8 oktober 2009, omstreeks 22.00 uur, een onderzoek in naar de juiste toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval. Het verkeersongeval had plaatsgevonden op 8 oktober 2009, omstreeks 21.30 uur.
De bestuurder van een Mazda personenauto was, rijdend over de Midden-Brabantweg in de richting van Tilburg, de kruising met de Zevenheuvelenweg opgereden en tegen de rechter zijde van een kruisende Volvo personenauto gebotst. Ten gevolge van dit ongeval overleden de twee inzittenden van de Volvo.
Op de aan mij verstrekte ontruimingsmatrix van de verkeersregel installatie op de ongevalslocatie zag ik dat bij op roodlicht gaan van verkeerslicht 11, een ontruimingstijd was ingesteld van 0 seconden. Na op rood gaan van verkeerslicht 11 gaat verkeerslicht 2 gelijk op groenlicht.
Uit onderzoek bleek mij dat het botspunt circa 58 meter vanaf de stopstreep van verkeerslicht 2 was gelegen. Ten behoeve van dit ongeval was door collega's van het LVBT een onderzoek
ingesteld naar de maximale haalbare snelheid van de Volvo op deze 58 meter. Hierbij was gebleken dat de Volvo bij voluit accelereren een snelheid kon bereiken van 66 km/h. Om deze snelheid te bereiken moest de Volvo accelereren met een versnelling van 2,9 m/s2. In dit geval duurde het 6,3 seconden voordat de Volvo de botsplaats bereikte.
Hieruit kan worden opgemaakt dat het verkeerslicht 11, de rijrichting van de Mazda, minimaal 6,3 seconden op rood stond voordat hij dit verkeerslicht passeerde en op de Volvo botste.
13.
Het proces-verbaal van Politie Korps Landelijke Politiediensten, nummer 1323.2009/2010.0991, Dienst Operationele Samenwerking, LVBT, d.d. 18 augustus 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 9], inspecteur van politie en [verbalisant 10], brigadier van politie, voor zover inhoudende:
als verklaring van verbalisanten voornoemd (pag. 1-26):
Het onderzoek is ingesteld naar aanleiding van een verkeersongeval dat plaatsgevonden heeft op 8 oktober 2009, omstreeks 21.30 uur, op het kruispunt Midden-Brabantweg/Zevenheuvelenweg/Heikantlaan, binnen de bebouwde kom van Tilburg, in de gemeente Tilburg.
Vraagstelling: Bepaal een indicatieve snelheid van beide voertuigen met behulp van een computersimulatie.
Na uitgebreid modelleren met gebruik van verschillende parameters is een simulatie ontstaan die de werkelijkheid het dichtst benaderd.
Hierbij stelden wij vast dat de botssnelheid van de Mazda ongeveer 115 km/h bedroeg.
Parameterverantwoording ten behoeve van de computersimulatie:
De parameters die door ons zijn gebruikt in deze simulatie zijn gebaseerd op het door ons ter plaatse onderzochte ongeval en de uit technisch voertuig- en aanvullende onderzoeken verkregen informatie. Deze informatie is door ons op waarde geschat en in het simulatieprogramma ingevoerd.
Toetsing simulatie
Voor het toetsen van de door ons uitgevoerde simulatie zijn de volgende criteria aangehouden en beoordeeld: uitloopbeweging en sporen betrokken voertuigen.
Uit de handmatige berekeningen is een indicatie van de minimum en maximumsnelheden van de Mazda en Volvo vastgesteld. Met deze waarden is door ons eveneens een simulatie gebouwd, met dezelfde voertuiginstellingen en parameters als de definitieve simulatie.
Naast de voornoemde simulaties zijn circa 100 simulaties uitgevoerd, waarbij gevarieerd is met diverse parameters.
Conclusie
Met in achtneming van de hiervoor verklaarde parameters en variabelen kan worden gesteld dat de best passende simulaties werden verkregen bij een botssnelheid van de Mazda die was gelegen bij 115 km/h. Deze snelheid staat het sterkst in relatie tot de eindpositie van de Mazda en de Volvo.
14.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, d.d. 19 januari 2012, opgemaakt in de zaak tegen de verdachte [verdachte] onder parketnummer 20-001131-11, voor zover inhoudende:
als verklaring van verdachte:
Mijn laatste herinnering is dat ik op ongeveer 600 meter voor de kruising reed en dat door een andere personenauto een snijdende beweging in mijn richting werd gemaakt.
Ik heb de betreffende kruising met verkeerslichten gezien. Ik heb 75 km/u afgelezen op mijn kilometerteller op het moment dat de persoon links van mij mij met zijn auto naderde.
Ik heb drie dingen gezien en dat was de kilometerteller, de auto links van me en situatie voor me.”
6.
Voorts heeft het Hof met betrekking tot het bewijs overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat van roekeloosheid geen sprake is, nu niet gesteld kan worden dat verdachte welbewust onaanvaardbare risico's heeft genomen, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing heeft de raadsman aangevoerd:
- dat niet bewezen kan worden, ook niet op basis van het technisch rapport, dat verdachte met een snelheid van ongeveer 115 km/u door rood licht is gereden;
- dat de verdachte heeft verklaard dat het laatste moment dat hij zich kan herinneren het moment was dat hij ongeveer 600 meter voor de kruising reed en dat hij zich niets meer van het ongeval zelf kan herinneren;
- dat de verdachte niet welbewust een bijdrage heeft geleverd aan de verkeersagressie voorafgaand aan het ongeval en dat hij mogelijk uit paniek heeft gehandeld of dat hij onder invloed van een doodsbedreiging heeft gehandeld.
Op basis van de stukken in het dossier overweegt het hof het navolgende.
Op 8 oktober 2009, omstreeks 21.54 uur, heeft op de kruising van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Midden-Brabantweg met de Heikant/Zevenheuvelenweg, een aanrijding plaatsgevonden tussen twee personenauto's waarbij twee dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
De verdachte is die avond als bestuurder van een personenauto, merk Mazda, over de Midden-Brabantweg gereden in de richting van Tilburg. Bij het eerste verkeerslicht, gezien vanaf de Rijksweg A59, wilde de verdachte een voor hem rijdende Volkswagen Golf inhalen, terwijl die voorganger op de linkerrijstrook bleef rijden. Op het moment dat de verkeerslichten groen uitstraalden zijn beiden gelijktijdig opgetrokken. De verdachte heeft zijn snelheid opgevoerd en heeft bewust de maximaal toegestane snelheid overschreden. Hierop volgde een situatie waarbij verdachte en de door hem bij het wegrijden van de verkeerslichten voorgebleven Golf elkaar wisselend op de rechter- en linkerrijstrook inhaalden. Op enig moment zijn beide voertuigen met hoge snelheid afgereden op de kruising Midden-Brabantweg/Heikantlaan in de richting van Tilburg-Centrum. De verdachte is via de linkerrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer de voormelde kruising opgereden, terwijl de verkeerslichten in zijn richting rood uitstraalden. Vervolgens is een aanrijding ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en een van links komende personenauto, merk Volvo, die bezig was om de kruising rechtdoorgaand op te rijden, waardoor de twee inzittenden van de Volvo werden gedood.
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat verdachte niet bewust een bijdrage heeft geleverd aan de verkeersagressie voorafgaand aan het ongeval overweegt het hof het volgende.
Uit de verklaringen van de getuige [getuige 6] en [getuige 7] kan worden afgeleid dat niet alleen bij de bestuurder van de VW Golf sprake was van bijzonder verkeersgedrag, maar ook van de zijde van de verdachte. Op basis van de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg kan zelfs worden gesteld dat verdachte degene is geweest die het initiatief heeft genomen tot het verkeersgevaarlijke 'kat- en muisspel' voorafgaand aan de aanrijding.
Op 9 oktober 2009 heeft de verdachte bij de politie onder meer het volgende verklaard:
"Voordat ik voor dit verkeerslicht gestopt was, viel mij een Golf 6-serie op, omdat die op de linkerrijstrook bleef rijden terwijl de rechterrijstrook vrij was en ik er langs wilde. Ter hoogte van die verkeerslichten, stond die Golf op de linkerrijstrook en ik op de rechterrij strook. (...) Toen de verkeerslichten groen werden, zag ik dat wij beiden optrokken. Ik begon steeds harder te rijden. Ik reed op zijn hoogst 120 kilometer per uur. Ik zag dat die Golf mij bleef volgen. Ik vond dat niet zo erg. Ik had hem eerder namelijk zelf gevolgd. Ik reed continue op kop. Ik reed afwisselend op de rechter- en linkerrijstrook, aangezien ik af en toe auto's in moest halen.
Ik reed de hele tijd ongeveer 120 kilometer per uur. Volgens mij mag je daar 100 kilometer per uur rijden. Op een gegeven moment werd ik door die Golf ingehaald en schat dat die ongeveer 120 à 130 kilometer per uur reed. Ik reed op dat moment ter hoogte van een kleine afrit, gelegen aan het begin van een autowijk aan de rechterzijde van de weg gelegen op een industrieterrein, een aantal honderden meters van de verkeerslichten/kruising Heikant gelegen."
Op 23 februari 2011 heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer het volgende verklaard:
"Toen het groen werd, trok ik op en passeerde ik de auto's die eerder tussen ons opgesteld stonden. Ik merkte dat de Golf nog steeds op de linkerrijstrook bleef rijden, terwijl de rechter vrij was. Ik raakte hierdoor lichtelijk geïrriteerd en haalde de Golf via de rechterrij strook in. Toen merkte ik dat de Golf mij ging volgen. Ik denk nu dat het de bestuurder van de Golf geïrriteerd heeft, dat ik hem rechts voorbij ben gegaan. De situatie op de Midden- Brabantweg kende ik goed. Ik wist toen ook dat de maximum toegestane snelheid daar 100 kilometer per uur is en dat deze bij de aanloop naar kruisingen afloopt van 70 kilometer per uur naar 50 kilometer per uur bij de verkeerslichten. Ik probeerde de Golf voor te blijven, daarom ging ik hard rijden, te hard. Zo probeerde ik de Golf kwijt te raken. Ik bedacht mij dat ik weg zou kunnen komen als de Golf zich aan de verkeersregels zou houden. Daarom trapte ik het gaspedaal in tot ongeveer 140 kilometer per uur, maar de Golf bleef mij toch op korte afstand volgen. Ik zag dat een verkeerslicht op groen sprong toen ik daar net aan kwam rollen. Ik drukte kort op het rempedaal om een remreactie bij de bestuurder van de Golf teweeg te brengen."
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte op voornoemde kruising door rood licht is gereden. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 5] en wordt ook niet betwist door de verdediging. Uit de berekening van FTO volgt dat het verkeerslicht minimaal 6,3 seconden op rood heeft gestaan op het moment dat verdachte het verkeerslicht passeerde.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op ongeveer 600 meter voor de kruising het verkeerslicht heeft gezien. Het hof gaat er vanuit dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 115 km/u de kruising is opgereden. Daarbij neemt het hof in aanmerking het proces-verbaal van het KLPD, waarin het onderzoek staat beschreven naar de indicatieve snelheid van het voertuig van verdachte ten tijde van de aanrijding. De simulatie die het dichtst bij de werkelijkheid lag, werd verkregen bij een snelheid van ongeveer 115 km/u. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de uitkomst van dit onderzoek. Het hof neemt voorts in aanmerking de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij op ongeveer 600 meter vóór de kruising op zijn snelheidsmeter heeft gekeken en dat hij zag dat hij ongeveer 75 km/u reed. Tot slot merkt het hof op dat de getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat twee van rechts, vanuit Kaatsheuvel, komende auto's, zijn komen 'aanvliegen' en dat deze auto's hard de kruising zijn opgereden. Op grond van het dossier begrijpt het hof dat de verdachte de bestuurder van een van deze auto’s is geweest.
Het hof vindt geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat verdachte uit paniek of onder invloed van een doodsbedreiging heeft gehandeld. Ook indien de verdachte zich thans niet meer kan herinneren op welke wijze de aanrijding heeft plaatsgevonden, zegt dit niets over zijn toestand op het moment van handelen. Het hof heeft geen redenen om aan te nemen dat verdachte niet willens en wetens met hoge snelheid door het rode licht is gereden.
Het hof is van oordeel dat door het rijgedrag van verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn overleden. Met de advocaat-generaal, en anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat het geheel van de gedragingen van verdachte kan worden aangemerkt als roekeloos. Van roekeloosheid is sprake bij zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het hof is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is geweest. De verdachte heeft in ernstige mate de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u overschreden door met een snelheid van ongeveer 115 km/u te rijden en vervolgens met die snelheid een kruising op te rijden, terwijl het verkeerslicht in zijn richting rood uitstraalde. De verdachte heeft hiermee onaanvaardbare risico's genomen.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De verweren van de verdediging worden verworpen.”
7.
Het aan de verdachte primair tenlastegelegde is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term “roekeloos” moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175 lid 2 WVW 1994.
8.
In zijn arrest van 22 mei 2012, LJN BU20161.overwoog de Hoge Raad ten aanzien van de schuldvorm “roekeloosheid” het volgende:
“3.2. Het tweede lid van art. 175 WVW 1994 is ingevoerd bij de op 1 oktober 2006 in werking getreden wet van 28 juni 2006, Stb. 322 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima. De memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel houdt onder meer het volgende in:"4.3 schuld die bestaat in roekeloosheidBij de benadering die in het onderhavige wetsvoorstel is gekozen om de strafmaxima van artikel 175 Wegenverkeerswet 1994 en die van het Wetboek van Strafrecht meer met elkaar in overeenstemming te brengen, is teruggegrepen op de strekking van de wet waarmee de hoge straffen in artikel 175 Wegenverkeerswet 1994 zijn ingevoerd. Zoals blijkt uit onder meer de considerans van deze wet, is met deze strafmaatverhogingen beoogd het optreden tegen ernstige vormen van roekeloos rijgedrag te bevorderen. In dat verband zijn aan de rechter meer mogelijkheden gegeven om bij fataal gevolg of lichamelijk letsel in de strafmaat rekening te houden met het bij familieleden, vrienden en kennissen van het slachtoffer teweeggebrachte leed en met de in de samenleving ontstane onrust. Ook is met de wetswijziging tot uitdrukking gebracht dat onverantwoordelijk rijgedrag in de huidige tijd zwaar wordt aangerekend. Gelet op de intensiteit van het verkeer en het vertrouwen waarmee men aan dat verkeer moet kunnen deelnemen, rust er een grote verantwoordelijkheid op verkeersdeelnemers om de veiligheid van het verkeer niet in gevaar te brengen, aldus de wetgever."(vgl. Kamerstukken II 1995/96, 24 112, nr. 5, p. 3)(...)Aansluitend bij de strekking van de wetswijziging uit 1998, die de regering onverminderd onderschrijft, wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld om de zwaarste vorm van het culpose delict - dat is die waarbij de schuld bestaat in roekeloosheid - van een afzonderlijk strafmaximum te voorzien.(...)Zoals gezegd wordt met de invoering van een afzonderlijk strafmaximum voor roekeloosheid beoogd een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen. Roekeloosheid vereist daarmee niet slechts een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het gaat, anders gezegd, binnen de grenzen van het culpose delict, om het zwaarste verwijt dat iemand kan worden gemaakt."(Kamerstukken II, 2001-2002, 28 484, nr. 3, p. 10-12)(…)4.3.1. Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN A05822, NJ 2005/252).
4.3.2. Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.”
9.
In dit arrest oordeelde de Hoge Raad vervolgens:
“De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte 's nachts op een vrij smalle, onverlichte weg buiten de bebouwde kom met onbelemmerd uitzicht aanmerkelijk sneller heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan en met onverminderde snelheid tegen een voor hem op die weg rijdende bromfietster is gebotst, en voorts dat hij ondanks een waarschuwing van zijn moeder was gaan rijden terwijl hij 'opgefokt' was en alcoholhoudende drank had gedronken, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte - zoals hem onder 1 primair eveneens is tenlastegelegd - "zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden. Zonder nadere motivering valt voorts niet in te zien hoe de door het Hof in zijn nadere bewijsoverweging genoemde recidive van de verdachte aan de bewezenverklaarde roekeloosheid van diens rijgedrag heeft bijgedragen.”
10.
In zijn arrest van 3 juli 2012, LJN BW42542.oordeelde de Hoge Raad onder verwijzing naar het hiervoor aangehaalde HR 22 mei 2012, LJN BU2016, rov. 4.3.1 en 4.3.2:
“De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte in de hoedanigheid van beroeps(taxi)chauffeur 's nachts op een nat wegdek met onbelemmerd zicht met een veel te hoge snelheid en zonder ontheffing heeft gereden op de trambaan, dat de verdachte op de hoogte was van de daar geldende lagere maximumsnelheid en het gevaar van de langere remweg op de tramrails, en voorts dat de verdachte de voetganger heeft gezien maar heeft gedacht dat deze een andere kant op zou gaan en vervolgens die voetganger - terwijl deze de rijbaan reeds was overgestoken ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats en doende was de trambaan over te steken - heeft aangereden, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte - zoals hem onder primair eveneens is tenlastegelegd - "zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.”
11.
In zijn arrest van 4 december 2012, LJN BY2823 oordeelde de Hoge Raad onder verwijzing naar het hiervoor aangehaalde HR 22 mei 2012, LJN BU2016, rov. 4.3.1 en 4.3.2:
“3.5 (…) De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, doordat hij na het gebruik van alcoholhoudende drank met een snelheid die mogelijk boven de 188 km per uur heeft gelegen, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende advies- en maximumsnelheid, door de bocht naar links heeft gereden, en dat hij in gesprek was met zijn passagier en zich daarbij regelmatig tot die passagier wendde zonder volledig op de weg te zijn geconcentreerd, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte - zoals hem primair eveneens is tenlastegelegd - "in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.”
12.
Blijkens de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever met roekeloosheid het oog op gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen. Voor roekeloosheid, binnen het culpoze delict de zwaarste schuldvorm, is - aldus de wetgever - een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid vereist.
13.
De Hoge Raad haalt in bovenstaande uitspraken de parlementaire geschiedenis wel aan maar refereert bij de eisen die naar zijn oordeel aan het bewijs van roekeloosheid moeten worden gesteld niet aan de duiding van de wetgever van roekeloosheid. Niettemin moet worden aangenomen dat de door de wetgever genoemde elementen bij het bewijs van roekeloosheid een belangrijke rol kunnen spelen.
14.
De overwegingen van de Hoge Raad in de drie hiervoor aangehaalde zaken worden voorts hierdoor gekenmerkt dat steeds wordt aangegeven dat het bewijsmateriaal toereikend is voor het bewijs van een lichtere vorm van schuld dan roekeloosheid, maar niet welk element van roekeloosheid dan wel zou ontbreken. Omdat in alle drie gevallen sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen zou kunnen worden verondersteld dat de welbewustheid van het nemen van die risico’s niet uit de gebezigde bewijsmiddelen zou kunnen worden afgeleid. Daartegen spreekt dat in het eerste geval de bestuurder er uitdrukkelijk op was gewezen dat hij gelet op de staat waarin hij verkeerde – opgefokt, onder invloed van alcohol - niet moest gaan rijden en zich dus van het nemen van onaanvaardbaar risico bewust moet zijn geweest.
15.
De Duitse rechter is iets uitbundiger in de beschrijving van hetgeen onder “rücksichtslos” dient te worden verstaan dan de Hoge Raad in zijn beschrijving van roekeloosheid. In het kader van par. 315c StGB, dat straf stelt op het “grob verkehrswidrig und rücksichtslos” plegen van een aantal verkeersovertredingen zoals het niet verlenen van voorrang, wanneer daardoor lijf of leven van een ander of waardevolle goederen in gevaar worden gebracht, oordeelde het BGH:
„Rücksichtslos handelt demnach ein Fahrer, der sich im gegebenen Falle seiner Pflicht bewußt ist, aber aus eigensüchtigen Gründen, etwa seines ungehinderten Vorwärtskommens wegen, sich über sie hinwegsetzt, mag er auch darauf vertraut haben, daß es zu einer Beeinträchtigung anderer Verkehrsteilnehmer nicht kommen werde (bewußte Fahrlässigkeit). Rücksichtslos handelt ferner, wer sich aus Gleichgültigkeit auf seine Pflichten als Fahrer nicht besinnt, Hemmungen gegen seine Fahrweise in sich gar nicht aufkommen läßt und unbekümmert um die Folgen seines Verhaltens drauflosfährt.“3.
16.
Zoals ook voor de Nederlandse recht het geval is kan roekeloosheid zich zowel voordoen in de vorm van bewuste als van onbewuste schuld. Vergeleken met de duiding van roekeloosheid door de Nederlandse wetgever springen in de beschrijving van roekeloosheid door de Duitse rechter twee elementen in het oog die door de Nederlandse wetgever niet worden genoemd:
- (in geval van bewuste schuld) verkeersregels uit eigen belang, en wel om zich ongehinderd door enige verkeersregel te kunnen voortspoeden, bewust aan zijn laars lappen;
- in tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het gedrag er maar op los rijden.
De vraag is of deze elementen een verklaring kunnen geven voor het feit dat roekeloosheid in geen van de drie besproken zaken bewezen werd geacht.
17.
In geen van de hiervoor besproken drie zaken spreekt uit de bewijsmiddelen van in tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het gedrag er maar op los rijden. In het eerste geval zou kunnen worden gesproken van onverschilligheid omdat de verdachte de waarschuwing van zijn moeder in de wind slaat, maar dat deze onverschilligheid “tomeloos“ zou zijn kan niet zonder meer worden gezegd. Verdachtes gedrag loopt gelet op de gereden snelheid – aanmerkelijk sneller rijden dan ter plaatse was toegestaan - niet de spuigaten uit, iets dat bij tomeloze onverschilligheid voor de hand zou liggen, het was niet – in de termen van Bleichrodt4.- doldriest. Ook in het tweede en het derde geval bieden de bewijsmiddelen onvoldoende houvast voor tomeloze onverschilligheid, in het tweede geval omdat het rijgedrag van de bestuurder mede berustte op verkeerde inschatting van c.q. onoplettendheid ten aanzien van de richting waarin de door hem waargenomen voetganger zich zou bewegen, in het derde geval omdat de bestuurder de fatale bocht in de weg door onoplettendheid c.q. onvoorzichtigheid niet tijdig had gezien. Het ontbreken van bewijs voor tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het rijgedrag zou dus kunnen verklaren waarom in de drie besproken zaken van roekeloosheid niet kon worden gesproken.
18.
In alle drie hiervoor besproken gevallen hebben de bestuurders verkeersregels uit eigen belang, en wel om zich ongehinderd door enige verkeersregel te kunnen voortspoeden, bewust aan hun laars gelapt. Zij hebben de ter plaatse geldende maximumsnelheid immers aanzienlijk overschreden, en wel in omstandigheden waarin overschrijding van de maximumsnelheid een aanzienlijke gevaar voor anderen meebracht. Moet de verklaring voor het feit dat niettemin het bewijs voor roekeloosheid niet aanwezig werd geacht hierin worden gezocht dat, zoals hiervoor ook al aan de orde is geweest, het gedrag van de bestuurder nog niet de spuigaten uitliep, met andere woorden geen blijk gaf van tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het gedrag? Ik sluit dat niet uit. Het grote aantal verkeersboetes voor te snel rijden laat zien dat bestuurders regels voor maximumsnelheid massaal negeren, deze ten behoeve van een snellere verplaatsing kennelijk nog al eens bewust aan hun laars lappen. Op roekeloosheid hoeft dat niet te duiden. Dat hangt af van de mate waarin en de omstandigheden waaronder de snelheidsovertreding is gepleegd. Het ten behoeve van eigen snelle verplaatsing bewust aan de laars lappen van verkeersregels kan dus niet dienen om met voldoende precisie te onderscheiden tussen gevallen waarin wel, gevallen waarin niet van roekeloosheid sprake is.
19.
Betekent tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het gedrag dan niet dat de verdachte per definitie heeft gehandeld in voorwaardelijk opzet ten aanzien van die gevolgen? Dat hoeft niet. Hoewel uit de tomeloze onverschilligheid spreekt dat de verdachte de mogelijke gevolgen van zijn gedrag bewust op de koop toe heeft genomen wil dat nog niet zeggen dat in concreto steeds sprake is van een aanmerkelijke kans op het intreden van die gevolgen en het willens en wetens aanvaarden van die kans. Naarmate het gevaar op het intreden van die gevolgen zich concreter aandient zal de drempel naar voorwaardelijk opzet eerder overschreden zijn. Mogelijk speelt hier ook een rol dat roekeloos verkeersgedrag anders dan bijvoorbeeld schieten in iemands richting of op iemand inrijden niet is gericht op concreet veroorzaken van dood of letsel en daarom nog niet als voldoende grondslag voor het aannemen van voorwaardelijk opzet behoeft te worden gezien. Het wordt natuurlijk anders wanneer de verdachte zich uitdrukkelijk uitlaat over het op de koop toenemen van de gevolgen van zijn gedrag: de dronken bestuurder die aan het einde van een uitgaansavond naar zijn zeggen koste wat kost aan de politie wilde ontsnappen en daarbij met zijn auto meerdere fietsers doodreed,5.de spookrijder die zijn gedrag ‘kicken’ vond6.. Dan valt het bewijs van het voorwaardelijk opzet eenvoudig te leveren.
20.
Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat een belangrijk element voor het bewijs van de roekeloosheid bestaat in het (blijken van) tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van het gedrag.
21.
Ik kom nu op de onderhavige zaak. Gelet op het kat en muis-spel voorafgaande aan de aanrijding, zoals dat blijkt uit de door het Hof aangehaalde verklaringen van de verdachte, op de snelheid waarmee de verdachte door het rode licht is gereden, meer dan het dubbele van de ter plaatse toegestane snelheid, en op de omstandigheid dat de verdachte met de ter plaatse geldende maximumsnelheid bekend was en deze niettemin in vergaande mate heeft overschreden, kennelijk om de bestuurder van de Golf voor te blijven, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen, zoals het Hof heeft overwogen, niet alleen worden afgeleid dat de verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden en daarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s heeft genomen, maar ook dat de verdachte heeft gehandeld in tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van zijn rijgedrag. Hij heeft zich blijkens zijn verklaringen immers kennelijk van niets laten weerhouden om de bestuurder van de Golf voor te blijven, ook niet voor zover dit bestond in rechts inhalen, met veel te hoge snelheid op een, zoals hem bekend was, met verkeerslichten geregeld kruispunt afrijden en vervolgens met die veel te hoge snelheid het rode verkeerslicht, dat al enige seconden in zijn richting rood licht uitstraalde, voorbijrijden.
22.
Het middel faalt.
23.
Het tweede middel klaagt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het aan de verdachte een veel zwaardere straf heeft opgelegd dan de Rechtbank en dan gemiddeld wordt opgelegd bij soortgelijke feiten.
24.
Het Hof heeft de opgelegde straffen als volgt gemotiveerd:
“Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof komt tot een veroordeling ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de gedraging van verdachte als roekeloos rijgedrag wordt aangemerkt en het een ongeval betreft waardoor twee personen werden gedood.
Naar het oordeel van het hof kan, anders dan van de zijde van de verdachte ter verdediging is bepleit, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de roekeloze aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheid dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de veiligheid van de andere weggebruikers;
- de omstandigheid dat op initiatief van verdachte een gevaarlijk verkeersconflict heeft plaatsgevonden dat in de fatale aanrijding is geëindigd;
- de omstandigheid dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij het laakbare van zijn handelen in het geheel niet inziet en dat verdachte zichzelf gedurende het gehele proces als slachtoffer beschouwt;
- de mate waarin het bewezen verklaarde onherstelbaar leed teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden van de slachtoffers Diependaal en Blox, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake strafbare feiten door een strafrechter is veroordeeld, waaronder eenmaal ter zake van overtreding van artikel 62
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles overziende acht hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar zowel wat strafsoort als strafmaat betreft, het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.”
25.
Door het Hof is niet vastgesteld en zijdens de verdachte is ook niet aangevoerd welke de straf is die gemiddeld wordt opgelegd bij soortgelijke feiten. Voor zover het middel klaagt dat de opgelegde straf veel zwaarder is dan gemiddeld wordt opgelegd bij soortgelijke feiten mist het middel dus feitelijke grondslag.
26.
Ook overigens kan het middel niet slagen. Het Hof heeft toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd waarom het verdachte de onderhavige straffen heeft opgelegd, ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat de opgelegde straffen zwaarder zijn dan de Rechtbank heeft opgelegd.
27.
Voor zover, zoals het middel wil, het Hof is afgeweken van een bij pleidooi voorgedragen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv met betrekking tot de straftoemeting vindt hetgeen bij pleidooi is aangevoerd toereikende weerlegging in hetgeen het Hof met betrekking tot de oplegging van straffen heeft overwogen.
28.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
29.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2013
NJ 2012, 489 m. nt. F.W. Bleichrodt.
Noot bij NJ 2012, 488 en 489.
HR 23 januari 2001, NJ 2001, 327 (Enkhuizen).
HR 5 december 2006, LJN AZ1668, NJ 2006, 663.
Beroepschrift 28‑12‑2012
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Inzake:
Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Zaaknummer: S 12/00885
[verzoeker]
Geboren [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats].
Thans wondende aan de [adres] te [woonplaats]
([postcode])
Raadsvrouw: mr. E.J.M. de Wild
Contra:
HET OPENBAAR MINISTERIE
Door mr. E.J.M. de Wild, advocaat te 's‑Hertogenbosch, worden namens [verzoeker] de navolgende middelen van cassatie voorgedragen:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 6 en 175, tweede lid, aanhef, onder a van de Wegenverkeersweg en 350, 358 en 359 van het Wetboek van Strafvordering, doordat het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch (hierna te noemen het Hof) in het arrest van 2 februari 2012 (20-001131-11) onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bewezen kan worden verklaard dat sprake is van roekeloosheid en er volgens het Hof geen redenen zijn om aan te nemen dat verdachte niet willens en wetens met hoge snelheid door het rode licht is gereden.
Het Hof is daarmee tevens ongemotiveerd afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging.
Toelichting:
In de pleitnota is uitdrukkelijk onderbouwd aangegeven dat niet kan worden vastgesteld dat verzoeker welbewust een onaanvaardbaar risico heeft genomen door met hoge snelheid door het rode licht te rijden. Door de verdediging is namelijk onderbouwd aangevoerd dat er een reële mogelijkheid bestaat dat verzoeker uit pure paniek heeft gehandeld dan wel dat sprake is geweest van een black-out. Verzoeker heeft vanaf het begin aangegeven zich niets van het ongeluk te herinneren. Ter onderbouwing hiervan is aangegeven dat het met hoge snelheid door een rood licht rijden niet correspondeert met het rijgedrag van verzoeker voorafgaand aan het ongeluk. Verzoeker heeft vóór het ongeluk 4 kruispunten moeten passeren en is bij geen van deze kruispunten door het rood licht gereden. Dit ondanks het feit dat de VW Golf al bezig was met treiteren van verzoeker. Vervolgens komt verzoeker aan bij een kruispunt waarvan hij wist dat dit een druk kruispunt was en juist dáár zou verzoeker ineens wel door een rood licht rijden. Verzoeker heeft met deze actie zijn eigen leven op het spel gezet. De kans is namelijk zeer groot dat wanneer je op een dergelijk druk kruispunt met een hoge snelheid door een rood licht rijdt je het ongeluk niet zal overleven.
Verzoeker is door het ongeluk ook zwaar gewond geraakt. Hij heeft drie maanden in het ziekenhuis gelegen en heeft nog een geruim aantal maanden moeten revalideren. Het is zeer onwaarschijnlijk dat iemand, wetende dat het een druk kruispunt is, dan toch welbewust de beslissing en het risico neemt om met een hoge snelheid door een rood licht te rijden. Uit het hele dossier blijkt ook niet dat verzoeker suïcidaal zou zijn. De vriendin van verzoeker was zelfs 39 weken zwanger zodat verzoeker zeer recent vader zou worden. Verzoeker stelt dan ook dat hij niet welbewust dit onaanvaardbare risico heeft genomen.
In dat kader wil verzoeker wijzen op een uitspraak van uw Raad, namelijk het zogenoemd Porsche-arrest (HR 15-10-1996, NJ 1997, 199). Uw raad overwoog in dit arrest het volgende:
‘In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel te betrekken dat — behoudens aanwijzingen voor het tegendeel— naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.’
‘Gelet op het evenoverwogene en in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte meermalen —kennelijk om een botsing te vermijden— een ingezette inhaalmanoeuvre heeft afgebroken vooraleer de in de bewezenverklaring bedoelde fatale inhaalmanoeuvre uit te voeren, hetgeen er op wijst dat althans in de voorstelling en naar de verwachting van de verdachte laatstbedoelde manoeuvre niet tot een botsing zou leiden, behoeft de bewezenverklaring, in het bijzonder voor zover daarbij is aangenomen dat verdachtes opzet was gericht op de dood van de slachtoffers, nadere motivering.’
Dit arrest is ook van toepassing op onderhavige zaak. Ondanks dat verzoeker geen (voorwaardelijke) opzet wordt verweten wordt hem wel de zwaarste variant van schuld verweten, namelijk roekeloosheid in de zin van artikel 6 en 175 van de Wegenverkeerswet.
Voorwaardelijk opzet en roekeloosheid liggen erg dicht bij elkaar zodat ook in dit geval het Hof volgens verzoeker niet heeft kunnen volstaan met de motivering dat zij geen redenen heeft om aan te nemen dat verdachte niet willens en wetens met hoge snelheid door het rode licht is gereden en verdachte onaanvaardbare risico's heeft genomen. Deze redenering van het Hof is te kort door de bocht en behoeft nadere motivatie. Naar ervaringsregels is het namelijk niet waarschijnlijk dat iemand welbewust een risico neemt wetende dat er daarbij een grote kans bestaat dat hij het leven zal verliezen. Helemaal nu ook in onderhavige zaak verzoeker vóór de fatale botsing, kennelijk om een botsing te vermijden zoals in het Porsche-arrest, wél meerdere keren is gestopt voor een rood stoplicht en dus op die momenten niet welbewust het risico heeft genomen, behoeft de bewezenverklaring door het Hof een nadere motivering.
Dat geen sprake is van het welbewust nemen van een onaanvaardbaar risico zoals het Hof van oordeel is en mogelijk sprake is geweest van een black-out dan wel een paniek reactie blijkt ook uit het feit dat er geen remsporen van de auto van verzoeker op de weg zijn aangetroffen. Dat is zeer opmerkelijk omdat normaal gesproken iemand vanuit een natuurlijk reflex op de rem zal trappen of aan het stuur zal trekken om een botsing te voorkomen.
Daarvan blijkt uit het dossier helemaal niets. Verzoeker lijkt in volledig rechte lijn en zonder te remmen tegen de andere auto zijn aangereden. Aan deze omstandigheid is het Hof ook volkomen voorbij gegaan. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is opgemerkt behoeft ook deze omstandigheid nadere motivering door het Hof.
Tot slot overweegt het Hof omtrent het standpunt van de verdediging dat verdacht niet bewust een bijdrage heeft geleverd aan de verkeersagressie voorafgaand aan het ongeval nog het volgende. Uit de verklaringen van getuige [getuige 5], zo stelt het Hof, kan worden afgeleid dat ook sprake was van bijzonder rijgedrag van de zijde van de verdachte. Uit de verklaring van getuige [getuige 5] blijkt daar echter niets van. In deze verklaring wordt namelijk heel duidelijk door de getuige verklaard dat verzoeker door de VW Golf werd opgejaagd en dat juist sprake was van bijzonder rijgedrag bij de Golf. Voorts verklaart deze getuige nog dat verzoeker door de andere auto wordt ingehaald en dat dit een zeer gevaarlijke inhaalmanoeuvre was waardoor verzoeker flink moest remmen. Verder ziet getuige [getuige 5] dat de andere auto voor de auto van verzoeker gaat rijden en een paar keer flink op de rem trapt. Terwijl de VW Golf dit doet komt er veel rook van de banden af en waren vonken te zien. Uit deze verklaring blijkt geenszins dat bij verzoeker sprake was van bijzonder verkeersgedrag. Uit de aanvulling bewijsmiddelen van Hof wordt de verklaring van getuige [getuige 5] ook niet meer genoemd en blijkt ook niet op basis waarvan het Hof tot deze conclusie komt zodat ook deze overweging van het Hof nadere motivatie behoeft.
De verklaring van [getuige 5] is tevens van belang voor de overweging van het Hof waarin het stelt dat er geen enkel aanknopingspunt is voor de veronderstelling dat verzoeker uit paniek heeft gehandeld. Gelet op voorgaande verklaring was daarvoor wel degelijk een aanknopingspunt aangezien verzoeker werd opgejaagd en had het Hof zonder nadere motivatie daar niet aan voorbij mogen gaan.
Naar het oordeel van verzoeker tot cassatie kan noch uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen noch uit de door het Hof gehanteerde bewijsoverweging worden afgeleid dat verzoeker tot cassatie welbewust een onaanvaardbaar risico heeft genomen en sprake is van roekeloosheid en lijdt 's Hofs arrest om dit samenstel van redenen aan nietigheid.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 350, 358 en 359 van het Wetboek van Strafvordering, doordat het Hof een veel zwaardere straf heeft opgelegd dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd en gemiddeld wordt opgelegd bij soortelijk feiten en het Hof die beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd, alsmede ongemotiveerd is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging.
Toelichting:
Het Hof heeft verzoeker een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren opgelegd. Verzoeker heeft in eerste aanleg een gevangenisstraf voor de duur van één jaar opgelegd gekregen. Tijdens de terechtzitting bij het Hof is door de zijde van de verdediging uitdrukkelijk onderbouwd aangegeven waarom in deze zaak volstaan kon worden met een maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken (hierna te noemen: oriëntatiepunten) blijkt ook dat gemiddeld bij een veroordeling van artikel 6 van de Wegenverkeerswet bij roekeloos rijgedrag, de dood tengevolge hebbende en niet onder invloed van alcohol, een gevangenisstraf voor de duur 8 maanden wordt opgelegd en een obm van 3 jaar. Door een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren op te leggen en een obm van 5 jaren wordt zeer sterk afgeweken van deze oriëntatiepunten.
Het Hof motiveert niet waarom een hogere straf wordt opgelegd dan gemiddeld in soortgelijke zaken. In het arrest wordt zelfs gesteld dat het Hof bij de straf rekening heeft gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gelet op de oriëntatiepunten is deze motivatie echter niet begrijpelijk.
Vervolgens motiveert het Hof de straf nog verder door te stellen dat er sprake is van roekeloos rijgedrag. Het feit dat sprake zou zijn van roekeloos rijgedrag is een onvoldoende duidelijke motivatie waarom in dit geval dan zozeer wordt afgeweken van de oriëntatiepunten nu daarin al juist rekening wordt gehouden met de roekeloosheid van het rijgedrag.
Hetzelfde geldt voor de motivering dat op initiatief van verzoeker een gevaarlijk verkeersconflict heeft plaatsgevonden dat in een fatale aanrijding is geëindigd. Ook dit is reeds inherent aan het feit dat het Hof roekeloosheid heeft bewezen verklaard met dodelijke afloop maar geeft onvoldoende motivatie voor het feit om sterk af te wijken van de oriëntatiepunten. Hetzelfde geldt wederom voor de overweging van het Hof dat bij de straftoemeting rekening is gehouden met de mate waarin verzoeker onherstelbaar leed heeft teweeg gebracht bij de nabestaanden van de slachtoffers. Al deze overwegingen zijn inherent aan het roekeloos rijden met dodelijke afloop maar motiveren niet waarom in dit geval zwaarder wordt gestraft dan gemiddeld wordt gestraft in soortgelijke zaken. De motivatie van het Hof is derhalve niet begrijpelijk.
Voorts is het Hof van oordeel dat verzoeker er blijk van heeft gegeven dat hij het laakbare van zijn handelen in het geheel niet inziet en dat verdachte zichzelf gedurende het gehele proces als slachtoffer heeft beschouwd. Met deze opmerking gaat het Hof volledig voorbij aan al hetgeen verzoeker heeft opgemerkt. In de pleitnota worden de volgende punten opgemerkt:
‘Vooropgesteld moet worden dat het incident dat heeft plaatsgevonden vreselijk is geweest en cliënt dagelijks stil staat bij de gevolgen van dit ongeluk en het leed dat hij anderen heeft aangedaan.’ ;
‘Natuurlijk vindt cliënt het verschrikkelijk wat er gebeurd is, natuurlijk — dat zei hij ook in eerste aanleg — was hij liever dood geweest dan de huidige slachtoffers (…).’ ;
‘En natuurlijk zit cliënt er vreselijk mee en zal hij zijn hele leven met dit ongeval en de gevolgen ervan moeten leven.’
‘Daarnaast is cliënt een gesprek aangegaan met de nabestaanden ondanks dat hij er uiteraard erg tegen opzag om de mensen onder ogen te zien aan wie hij onherstelbaar leed heeft toegebracht’.
Op basis hiervan is de motivering die het Hof heeft gehanteerd volstrekt onbegrijpelijk en wordt op geen enkele manier aangegeven waarom het Hof van mening is dat verzoeker niet het laakbare van zijn handelen zou inzien en zichzelf als slachtoffer beschouwt. Het enige punt dat verzoeker heeft willen maken is dat hij zich helemaal niets kan herinneren van het ongeluk en het daarom voor verzoeker haast niet te bevatten is dat hij dit daadwerkelijk heeft veroorzaakt. Maar dat het ongeluk heeft plaatsgevonden met dit fatale gevolg vindt hij vreselijk.
Tot slot dient nog te worden opgemerkt dat bij het opleggen van de straf door het Hof ook volledig voorbij is gegaan aan het standpunt van de verdediging dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wordt opgelegd dan nadat er daaromtrent advies aan de reclassering is gevraagd en dat verzoeker, ondanks dat hij al geruime tijd in het bezit is van zijn rijbewijs, nog nooit betrokken is geweest bij een verkeersongeval.
Naar het oordeel van verzoeker tot cassatie behoeft de omstandigheid dat verzoeker een gevangenisstraf van de duur van twee jaren is opgelegd en een obm voor de duur van vijf jaren gelet op allen bovenstaande punten een nadere motivering van het Hof en lijdt 's Hofs arrest om dit samenstel van redenen aan nietigheid.
Deze cassatieschriftuur wordt ingediend en ondertekend door mr. E.J.M. de Wild, advocaat te 's‑Hertogenbosch, die verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk door verzoeker tot cassatie te zijn gevolmachtigd.
's‑Hertogenbosch, 28 december 2012
mr. E.J.M. de Wild
Raadsvrouwe