HR, 22-05-2012, nr. 10/04013
ECLI:NL:HR:2012:BU2016
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-05-2012
- Zaaknummer
10/04013
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BU2016
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU2016, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU2016
ECLI:NL:HR:2012:BU2016, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑12‑2010
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2012/488 met annotatie van F.W. Bleichrodt
SR-Updates.nl 2012-0249
NbSr 2012/248 met annotatie van mr. dr. J.W. van der Hulst
Conclusie 22‑05‑2012
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 10/04013
Mr. Aben
Zitting: 25 oktober 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 8 februari 2010 de verdachte ter zake van feit 1. primair "Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet en het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden" en feit 2. "Als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden", ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden en heeft de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van vijf jaren. Voorts heeft het hof de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis en de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] tot een bedrag van € 163,54 toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, subsidiair drie dagen hechtenis.
2.
Namens de verdachte heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1. Volgens de steller van het middel heeft het hof voor de weerlegging van het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak bewijsmiddelen gebezigd aan de juistheid waarvan getwijfeld kan worden.
3.2.
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder feit 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 april 2007, te Huissen in de gemeente Lingewaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede op de weg, de Bergerdensestraat roekeloos, onder invloed van alcoholhoudende drank met een snelheid, gelegen tussen de 94 en 109 kilometer per uur, zijnde met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur en in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij, verdachte dat door hem, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en met onverminderde snelheid, tegen een voor hem, verdachte uit over die weg rijdende bromfietster gebotst, waardoor die bromfietster ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([betrokkene 1]) zwaar lichamelijk letsel, werd toegebracht."
3.3.
De steller van het middel doelt kennelijk op bewijsmiddel 1, voor zover daarin wordt gesteld dat de bromfiets waarschijnlijk licht uitstraalde ten tijde van het ongeval. Ter terechtzitting heeft de raadsman gesteld dat niet uitgesloten kan worden dat de scooter geen achterlicht voerde.
3.4.
Kennelijk heeft het hof waarde gehecht aan de inhoud van de verklaringen van verbalisanten Neijenhuis en Kaal (bewijsmiddel 1) dat de lamp van de bromfiets sporen vertoonde welke erop duiden dat deze waarschijnlijk licht uitstraalde ten tijde van het ongeval, omdat de gloeidraad van de gloeilamp uitgerekt was. Het hof heeft dan ook niet aannemelijk geacht dat de vervorming van de draad ontstaan is door een impact die eerder plaatsgevonden heeft. Dit oordeel is m.i., mede gelet op de aan de feitenrechter toekomende vrijheid van selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal, niet onbegrijpelijk. Naar mijn inzicht was het hof in reactie op hetgeen door de verdediging in verband met die verklaring naar voren is gebracht niet gehouden diens oordeel hieromtrent nader te motiveren.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte bewezen heeft geacht dat een aan de verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het derde middel klaagt dat het hof uit een aantal door hem opgesomde omstandigheden heeft afgeleid dat de verdachte roekeloos heeft gereden, terwijl de opsomming van deze omstandigheden de gevolgtrekking dat de verdachte roekeloos heeft gereden niet kan dragen. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.2.
Het hof heeft in een overweging met betrekking tot het bewijs voor zover relevant het volgende overwogen:
"(...)
Ten aanzien van de mate van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 overweegt het hof het volgende.
Er wordt verdachte verweten dat hij roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden. Met roekeloosheid wordt gedoeld op de zwaarste vorm van schuld als bedoeld in artikel van de Wegenverkeerswet 1994. Het gaat dan in het algemeen om gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij onaanvaardbare risico's zijn genomen. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is volgens het hof vast komen te staan dat verdachte aanmerkelijk sneller heeft gereden ( tenminste 94 km/u ) dan ter plaatse was toegestaan (60 km/u). Het betreft hier een vrij smalle weg buiten de bebouwde kom zonder belijning en zonder straatverlichting.
Daarnaast is gebleken dat verdachte in de bewuste nacht onmiddellijk voorafgaand aan de autorit door zijn moeder gewaarschuwd is dat hij beter niet kon gaan rijden omdat hij - in verdachtes eigen woorden - opgefokt was door een aanvaring met zijn ex-vrouw en hij alcoholhoudende drank gedronken had. Desondanks is hij in de auto gestapt om "af te koelen". Verdachte gold bovendien als een gewaarschuwd man, nu hij in het verleden ook al is veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met de strafverzwarende omstandigheid van alcoholgebruik.
Het hof leidt in het bijzonder uit deze omstandigheden af dat verdachte roekeloos heeft gereden. Met zijn rijgedrag heeft verdachte onaanvaardbare risico's voor andere weggebruikers veroorzaakt."
4.3.
In cassatie kan niet worden onderzocht of de feitenrechter die op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal tot het oordeel is gekomen dat het feit door de verdachte is begaan, terecht tot dat oordeel is gekomen. Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Voor zover wordt geklaagd dat het hof ten onrechte zijn bewijsoordeel niet (voldoende) heeft gemotiveerd, mist deze klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft immers uitgebreid gemotiveerd dat en waarom het de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte roekeloos heeft gereden. Dit oordeel houdt verband met 's hofs vaststellingen dat de verdachte aanzienlijk harder heeft gereden dan toegestaan en dan de plaatselijke omstandigheden toelieten, zulks in "opgefokte" gemoedstoestand, gevoegd bij de rijvaardigheid ondermijnende effecten van alcoholgebruik, daarbij waarschuwingen in de wind slaand. Deze vaststellingen kunnen de kwalificatie van roekeloosheid dragen. 's Hofs oordeel acht ik ook overigens niet onbegrijpelijk, terwijl het in cassatie niet verder kan worden getoetst.
5.
De voorgestelde middelen falen en kunnen met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
6.
Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 22‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Artt. 6 en 175 WVW 1994. Roekeloosheid. HR herhaalt HR LJN A05822. Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als “de zwaarste vorm van het culpose delict” wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175.3 WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge lid 2 van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Partij(en)
22 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/04013
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 februari 2010, nummer 21/002042-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
"primair
hij op of omstreeks 14 april 2007, te Huissen in de gemeente Lingewaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto)
daarmede op de weg, de Bergerdensestraat, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of roekeloos, onder invloed van alcoholhoudende drank en/of medicijnen, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank en/of de inname van medicijnen, heeft gereden met een snelheid, gelegen tussen de 94 en 109 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij, verdachte dat door hem, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of niet of in onvoldoende mate gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of met onverminderde snelheid, althans nagenoeg onverminderde snelheid tegen/met een voor hem, verdachte uit over die weg rijdende bromfietsster gebotst, althans in aanrijding gekomen, waardoor en/of waarbij die bromfietsster ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([betrokkene 1]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander lichamelijk letsel werd toegebracht en verdachte verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem hij een onderzoek 795 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Subsidiair
- A)
hij op of omstreeks 14 april 2007 te Huissen, gemeente Lingewaard, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 795 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
- B)
hij op of omstreeks 14 april 2007, te Huissen in de gemeente Lingewaard, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede op de weg, de Bergerdensestraat, heeft gereden met een snelheid, gelegen tussen de 94 en 109 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur en/of met onverminderde snelheid,
althans nagenoeg onverminderde snelheid tegen/met een voor hem, verdachte uit over die weg rijdende bromfietsster gebotst, althans in aanrijding gekomen, waardoor en/of waarbij die bromfietsster ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of 'het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd."
2.2.
Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 14 april 2007 te Huissen in de gemeente Lingewaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede op de weg, de Bergerdensestraat, roekeloos, onder invloed van alcoholhoudende drank heeft gereden met een snelheid, gelegen tussen de 94 en 109 kilometer per uur, zijnde met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur en in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij, verdachte, dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en waarover deze vrij was en met onverminderde snelheid tegen een voor hem, verdachte, uit over die weg rijdende bromfietster gebotst, waardoor die bromfietster ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([betrokkene 1]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht."
2.3.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- 1.
een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Wij, verbalisanten, hebben op 14 april 2007 omstreeks 02:30 geassisteerd bij de afwikkeling van een ongeval tussen een personenauto en bromfiets. De personenauto zou hebben gereden op de Bergerdensestraat komende vanuit de richting van Huissen en gaande in de richting van Arnhem. De bestuurster van de bromfiets bevond zich op dezelfde weg en rijdend in dezelfde richting. Ter hoogte van perceel Bergerdensestraat nr. 2 reed op dat moment de bestuurster van een bromfiets aan de rechterzijde van de rijbaan. De Volkswagen botste met de rechtervoorzijde tegen de achterzijde van de bromfiets, merk Sym. Vervolgens schoof de Sym via het erf van perceel 2 naar de eindpositie. De bestuurder van de Volkswagen heeft een noodremming ingezet. Op het wegdek is een remblokkeerspoor gemeten met een totale lengte van ongeveer 38,10 meter. De bestuurster van de bromfiets is door de aanrijding gewond geraakt en overgebracht naar het ziekenhuis.
Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Personenauto, merk Volkswagen, type Golf II, gekentekend [AA-00-BB] (hierna: Volkswagen). Eigenaar: [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte)
Bromfiets, merk SYM, type HUO5W, gekentekend [CC-00-DD] (hierna: SYM)
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de Bergerdensestraat, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Huissen in de gemeente Lingewaard.
Op het moment van de aanrijding was het nacht.
Tijdstip dat het ongeval gemeld werd: 01.31 uur.
Geen straatverlichting.
Weersgesteldheid: droog en helder
Wegdek: asfalt met dichte structuur, normaal ingereden en droog.
Met betrekking tot de personenauto van het merk Volkswagen het volgende:
Wij hebben remproeven gehouden. Aan de hand van het aangetroffen spoor werd door ons een snelheidsberekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt, dat het voertuig, merk Volkswagen heeft gereden met een snelheid van minimaal 101 km/h en maximaal 109 km/h, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 60 km/h.
Het uitzicht ter plaatse van het ongeval werd tijdens het ongeval met uitzondering van de duisternis op geen enkele wijze belemmerd.
De lamp uit het achterlichtunit, van het voertuig, merk Sym vertoonde sporen welke erop duidden dat deze waarschijnlijk licht uitstraalde ten tijde van het ongeval. Wij, verbalisanten, zagen tijdens het onderzoek dat de gloeidraad van de gloeilamp uitgerekt was."
- 2.
een ademanalyseformulier, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende:
"Start datum & tijd 14-04-2007 03:32
Eind datum & tijd 14-04-2007 03:38
Verdachte [verdachte]
Geboren [geboortedatum]-1964 te [geboorteplaats]
Ademonderzoekresultaat: 795 µg/l"
3. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik had vijf of zes halve liters bier en een Smirnov-ice gedronken. Het klopt dat de auto nog niet verzekerd was. Toen ik mijn zoontje thuis had afgeleverd, ben ik naar huis gegaan. Ik wilde auto rijden om rustig te worden. Het klopt dat mijn moeder heeft gezegd dat ik rustig moest worden en dat ik gedronken had en daarom beter niet kon gaan rijden. Het klopt ook dat ik op dat moment erg opgefokt was en dat ik besloot in de auto te stappen om af te koelen. Ik voelde een klap en ik heb vanaf dat moment uit alle macht geremd. Ik ben gaan remmen op het moment dat de botsing plaatsvond. Het remspoor zal dus zijn begonnen op het moment dat de aanrijding heeft plaatsgevonden. Terwijl ik reed was ik in mijn hoofd bezig met wat er die avond was voorgevallen met betrekking tot het thuis brengen van mijn zoontje. Ik wilde rustig worden. Ik heb die scooter totaal niet gezien."
4. een medische verklaring betreffende [betrokkene 1], opgemaakt door E. Hoogewaard, voor zover inhoudende:
"Medische informatie betreffende [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1984.
Datum onderzoek 14-4-2007.
Omschrijving van het letsel: grote hoofdwond, neuswond en breuk. Gezwollen aangezicht. Hersenschudding en kneuzing.
Toestand van het slachtoffer bij binnenkomst in het ziekenhuis: licht gedaald bewustzijn, verward gedrag, moeite met inprenten."
- 2.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Op 14 april 2007 heeft op de Bergerdensestraat in Huissen een ongeval plaatsgevonden. [Betrokkene 1], gezeten op een scooter, is daarbij aangereden door verdachte in zijn personenauto. [Betrokkene 1] heeft daardoor, blijkens de medische verklaring, hoofdletsel bekomen, waaronder een hersenkneuzing en hersenschudding, een gebroken neus en een grote hoofdwond. Het slachtoffer zal hieraan blijvende littekens overhouden. Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat [betrokkene 1] bij het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Gevoerde verweren
De raadsman heeft ter zitting vrijspraak bepleit ter zake het onder 1 primair tenlastegelegde en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft ontkend dat hij te hard gereden heeft. Volgens de raadsman staat niet vast dat verdachte met een snelheid tussen de 94 en 104 kilometer per uur heeft gereden.
Voorts stelt de raadsman zich op het standpunt dat niet vaststaat dat de omstandigheid dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, verband houdt met het niet opmerken van het slachtoffer op de scooter. De raadsman acht niet uitgesloten dat de scooter geen achterlicht voerde en dat verdachte de scooter om die reden niet opgemerkt heeft. Het enkele verwijt dat verdachte de scooter heeft aangereden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde levert nog geen schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van de mate van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 overweegt het hof het volgende.
Er wordt verdachte verweten dat hij roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden. Met roekeloosheid wordt gedoeld op de zwaarste vorm van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gaat dan in het algemeen om gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij onaanvaardbare risico's zijn genomen. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is volgens het hof vast komen te staan dat verdachte aanmerkelijk sneller heeft gereden (tenminste 94 km/u) dan ter plaatse was toegestaan (60 km/u). Het betreft hier een vrij smalle weg buiten de bebouwde kom zonder belijning en zonder straatverlichting.
Daarnaast is gebleken dat verdachte in de bewuste nacht onmiddellijk voorafgaand aan de autorit door zijn moeder gewaarschuwd is dat hij beter niet kon gaan rijden omdat hij - in verdachtes eigen woorden - opgefokt was door een aanvaring met zijn ex-vrouw en hij alcoholhoudende drank gedronken had. Desondanks is hij in de auto gestapt om "af te koelen". Verdachte gold bovendien als een gewaarschuwd man, nu hij in het verleden ook al is veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met de strafverzwarende omstandigheid van alcoholgebruik.
Het hof leidt in het bijzonder uit deze omstandigheden af dat verdachte roekeloos heeft gereden. Met zijn rijgedrag heeft verdachte onaanvaardbare risico's voor andere weggebruikers veroorzaakt."
- 3.
Wettelijk kader
- 3.1.
Voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- -
Art. 6 Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW 1994):
"Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat."
- -
Art. 175 WVW 1994:
"1.
Overtreding van artikel 6 wordt gestraft met:
- a.
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- b.
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
2.
Indien de schuld bestaat in roekeloosheid, wordt overtreding van artikel 6 gestraft met:
- a.
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- b.
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
3.
Indien de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde of vierde lid, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid, of indien het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, dan wel zeer dicht achter een ander voertuig is gaan rijden, geen voorrang heeft verleend of gevaarlijk heeft ingehaald kunnen de in het eerste en tweede lid bepaalde gevangenisstraffen met de helft worden verhoogd."
- 3.2.
Het tweede lid van art. 175 WVW 1994 is ingevoerd bij de op 1 oktober 2006 in werking getreden wet van 28 juni 2006, Stb. 322 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima. De memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel houdt onder meer het volgende in:
"4.3. schuld die bestaat in roekeloosheid
Bij de benadering die in het onderhavige wetsvoorstel is gekozen om de strafmaxima van artikel 175 Wegenverkeerswet 1994 en die van het Wetboek van Strafrecht meer met elkaar in overeenstemming te brengen, is teruggegrepen op de strekking van de wet waarmee de hoge straffen in artikel 175 Wegenverkeerswet 1994 zijn ingevoerd. Zoals blijkt uit onder meer de considerans van deze wet, is met deze strafmaatverhogingen beoogd het optreden tegen ernstige vormen van roekeloos rijgedrag te bevorderen. In dat verband zijn aan de rechter meer mogelijkheden gegeven om bij fataal gevolg of lichamelijk letsel in de strafmaat rekening te houden met het bij familieleden, vrienden en kennissen van het slachtoffer teweeggebrachte leed en met de in de samenleving ontstane onrust. Ook is met de wetswijziging tot uitdrukking gebracht dat onverantwoordelijk rijgedrag in de huidige tijd zwaar wordt aangerekend. Gelet op de intensiteit van het verkeer en het vertrouwen waarmee men aan dat verkeer moet kunnen deelnemen, rust er een grote verantwoordelijkheid op verkeersdeelnemers om de veiligheid van het verkeer niet in gevaar te brengen, aldus de wetgever."
(vgl. Kamerstukken II 1995/96, 24 112, nr. 5, p. 3)
(...)
Aansluitend bij de strekking van de wetswijziging uit 1998, die de regering onverminderd onderschrijft, wordt in het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld om de zwaarste vorm van het culpose delict - dat is die waarbij de schuld bestaat in roekeloosheid - van een afzonderlijk strafmaximum te voorzien.
(...)
Zoals gezegd wordt met de invoering van een afzonderlijk strafmaximum voor roekeloosheid beoogd een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen. Roekeloosheid vereist daarmee niet slechts een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Het gaat, anders gezegd, binnen de grenzen van het culpose delict, om het zwaarste verwijt dat iemand kan worden gemaakt."
(Kamerstukken II, 2001-2002, 28 484, nr. 3, p. 10-12)
4.
Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat te dezen sprake is van schuld in de vorm van roekeloosheid.
4.2.
De tenlastelegging van feit 1 primair is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "roekeloos" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder b, WVW 1994.
4.3.1.
Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN A05822, NJ 2005/252).
4.3.2.
Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
4.4.
In het licht van het voorafgaande schiet de motivering van het Hof tekort. De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte 's nachts op een vrij smalle, onverlichte weg buiten de bebouwde kom met onbelemmerd uitzicht aanmerkelijk sneller heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan en met onverminderde snelheid tegen een voor hem op die weg rijdende bromfietster is gebotst, en voorts dat hij ondanks een waarschuwing van zijn moeder was gaan rijden terwijl hij 'opgefokt' was en alcoholhoudende drank had gedronken, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte - zoals hem onder 1 primair eveneens is tenlastegelegd - "zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden. Zonder nadere motivering valt voorts niet in te zien hoe de door het Hof in zijn nadere bewijsoverweging genoemde recidive van de verdachte aan de bewezenverklaarde roekeloosheid van diens rijgedrag heeft bijgedragen.
4.5.
Het middel is gegrond.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste en het tweede middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, waaronder begrepen de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 mei 2012.
Beroepschrift 09‑12‑2010
Middel 1
Het recht is geschonden dan wel er zijn vormen niet nageleefd waarvan de niet naleving nietigheid met zich brengt doordat het hof heeft geoordeeld dat het door requirant gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen en dat het hof geen reden heeft aan de juistheid en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen terwijl het hof voor het bewijs bewijsmiddelen heeft opgevoerd aan de juistheid en betrouwbaarheid waarvan nu juist wel kan worden getwijfeld. Daardoor is de bewijsvoering onbegrijpelijk.
Toelichting
Het gaat in dit middel om een deel van bewijsmiddel 2 en wel de zinsnede:
‘De lamp uit het achterlichtunit, van het voertuig, merk Sym vertoonde sporen welke ‘erop duidden dat deze waarschijnlijk licht uitstraalde ten tijde van het ongeval. Wij verbalisanten, zagen tijdens het onderzoek dat de gloeidraad van de gloeilamp uitgerekt was.’
Verbalisanten nemen blijkens dit bewijsmiddel een uitgerekte gloeidraad waar. Ter terechtzitting van het hof verklaart getuige [verbalisant 1] onder meer:
‘Toen ik het voertuig aantrof stond de schakelaar in de ‘uit’ stand. Gezien de verbuiging en de vervorming van de gloeidraad zou de lamp aan moeten hebben gestaan.’
Ter terechtzitting van het hof verklaart verbalisant [verbalisant 2] onder meer:
‘Wanneer de draad ontstoken wordt, wordt deze heet en kan deze vervormen. Bij externe kracht kan de draad vervormen en dit is zo aangetroffen. De geconstateerde vervorming van de gloeidraad kan niet anders worden verklaard dan door een externe kracht. Het kan zijn dat de vervorming is ontstaan door een impact die eerder plaats gevonden heeft.’
De in bewijsmiddel 2 beschreven waarneming, te weten dat de gloeidraad was uitgerekt, is een andere dan de waarneming die verbalisanten ter zitting beschrijven, te weten een vervorming. Verbalisant [verbalisant 1] leidt uit de verbuiging en vervorming van de gloeidraad af dat ten tijde van het ongeval het licht brandde en ook verbalisant [verbalisant 2] spreekt van vervorming tengevolge van een externe kracht. Maar hij voegt eraan toe dat de vervorming eerder kan zijn ontstaan.
Het voor het bewijs opgevoerde bewijsmiddel is op het onderdeel dat het licht waarschijnlijk heeft gebrand niet alleen in strijd met de stand van de schakelaar in de ‘uit’ stand maar ook met hetgeen verbalisant [verbalisant 2] ter zitting heeft verklaard en waaruit naar voren komt dat de verbuiging van de gloeidraad al voor het ongeval aanwezig kan zijn geweest. Het is dan ook onbegrijpelijk dat het hof de waarschijnlijkheid van het uitstralen van licht door het voertuig merk Sym voor het bewijs gebruikt.
Middel 2
Het recht is geschonden dan wel er zijn vormen niet nageleefd waarvan de niet naleving nietigheid met zich meebrengt doordat het hof bewezen heeft geacht dat een aan requirants schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Toelichting
Requirant heeft, zoals in bewijsmiddel 3 staat opgenomen de scooter totaal niet gezien. Hij voelde een klap en heeft vanaf dat moment uit alle macht geremd. Het niet zien van de scooter is dus de aanleiding voor het ongeval geweest. Het niet zien van een object op straat is niet voldoende om schuld aanwezig te achten bij degene die niet zag, zeker niet als onopgehelderd blijft of de scooter te zien was. De overige volgens het hof bewezen omstandigheden verklaren het niet zien niet en dragen aldus niet bij aan het bewijs van schuld van requirant.
Middel 3
Het recht is geschonden danwel er zijn vormen niet nageleefd waarvan de niet naleving nietigheid met zich meebrengt doordat het hof uit een aantal door hem opgesomde omstandigheden heeft afgeleid dat requirant roekeloos heeft gereden, terwijl de opsomming van die omstandigheden de gevolgtrekking dat requirant roekeloos heeft gereden niet kan dragen.
Toelichting
De rechtsontwikkeling is gezien het casuïstische karakter van het schuldoordeel gediend met een gemotiveerd oordeel over de vraag of in een geval als het onderhavige roekeloosheid kan worden aangenomen. Het hof motiveert in elk geval niet in den brede waarom het in afwijking van de rechtbank tot het oordeel komt dat er van roekeloosheid moet worden gesproken. De rechtbank had aan het oordeel dat van roekeloosheid geen sprake was ook al niet veel woorden gewijd. Zij overwoog: ‘Zij is echter van oordeel dat er geen sprake is van roekeloos rijgedrag , nu uit de stukken onvoldoende blijkt dat verdachte zodanig rijgedrag heeft vertoond dat de rechtbank tot dat oordeel kan komen.’
Het hof gaat met de opvatting van de rechtbank niet in discussie. Het voert een aantal omstandigheden op en leidt dan ‘in het bijzonder’ uit deze omstandigheden af dat verdachte roekeloos heeft gereden. Met de woorden ‘in het bijzonder’ maakt het hof zijn oordeel ongrijpbaar, want op dat oordeel aangesproken kan het verweer altijd zijn: ja, maar er is meer!
Dat draagt aan de gewenste rechtsontwikkeling niet bij. De rechtspraak overziende treft men in uitspraken waarin roekeloosheid aan de orde is nogal eens aan situaties van bewuste schuld: met hoge snelheid door een drukke straat met voetgangers rijden, het meedoen aan snelheidswedstrijden binnen de bebouwde kom.
Dat betreft een wezenlijk andere situatie dan die van requirant. Van een volwassen man die en advies van zijn moeder negeert kan men zeggen dat hij onverstandig of onvoorzichtig handelt, maar niet dat hij daardoor roekeloos handelt. Ook kan niet worden volgehouden dat diegene roekeloos handelt die gaat rijden om rustig te worden. Ook dat kan niet onder roekeloosheid worden geschaard. En wordt het rijgedrag dan opeens wel roekeloos als er sprake is van cumulatie van een aantal onvoorzichtigheden en hoeveel moeten dat er dan zijn?
Het lijkt erop dat de wetgever heeft bedoeld dat roekeloos feitelijke betekenis heeft en uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, maar tegelijk komen blijkens de wetsgeschiedenis in het begrip roekeloosheid feitelijke en normatieve elementen samen. Het moet niet zo zijn dat men, de bewijsmiddelen lezend zich afvraagt waarom in dit geval de keuze niet is gevallen op aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig en dat is in casu wel het geval.
De omstandigheden springen er niet uit, het rijgedrag mist het extreme waaraan gedacht wordt bij het begrip roekeloos in relatie tot de andere gradaties van schuld. Omdat het gaat om het zwaarste verwijt dat in het culpabereik kan worden gemaakt zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren, overwoog de minister al in zijn memorie van toelichting. Ook bij beperkte kennisneming van het feitenmateriaal zoals dat uit de gehanteerde bewijsmiddelen naar voren komt, imponeert dat niet als ondersteuning van roekeloosheid. Van uw Raad mag in deze een leidraad worden verwacht die de rechtsontwikkeling iets verder helpt dan alleen met de uitspraak dat het oordeel van het hof niet of wel onbegrijpelijk is en overigens verweven met een waardering van de feiten.
Deze middelen van cassatie worden voorgesteld, ingediend en ondertekend door mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem die verklaart daartoe door requirant uitdrukkelijk te zijn gevolmachtigd.
Arnhem, 9 december 2010
P.R.M. Noppen