In de hiernavolgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Dommelstroom, met dossiernummer PL2100-2020042318, afgesloten d.d. 25 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , inhoudende het einddossier met als bijlagen in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en/of andere geschriften, voorzien van de doorlopend genummerde pagina’s 1 tot en met 75 en aanvullend proces-verbaal met bijlagen, afgesloten d.d. 28 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , pagina’s 1 tot en met 11.
Hof 's-Hertogenbosch, 11-08-2021, nr. 20-002823-20
ECLI:NL:GHSHE:2021:2676
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-08-2021
- Zaaknummer
20-002823-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:2676, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑08‑2021; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:849
Uitspraak 11‑08‑2021
Inhoudsindicatie
gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-002823-20
Uitspraak : 11 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 7 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-131523-20 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1940,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter veroordeeld ter zake van belaging tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Ook heeft de politierechter aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod en een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van 3 jaren, met vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De opgelegde maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 830,09, met de wettelijke rente vanaf 2 april 2020 tot de dag der algehele voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van datgene wat door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast vordert de advocaat-generaal dat het hof aan verdachte een contact- en gebiedsverbod zal opleggen, beide voor de duur van drie jaar, met vijf dagen hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, onder dadelijke uitvoerbaarheid ex artikel 38v lid 4 Wetboek van Strafrecht (Sr). Wat betreft de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 830,09, met de wettelijke rente alsook met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het eerste gedachtestreepje van het tenlastegelegde. Verdachte erkent dat hij briefjes heeft geschreven en in de bus heeft gedaan bij het slachtoffer [slachtoffer] . De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tweede en derde gedachtestreepje van het tenlastegelegde. Er is namelijk geen bewijs voorhanden dat verdachte veelvuldig langs het huis van benadeelde [slachtoffer] is gefietst of veelvuldig aan de deur is verschenen. De verdediging heeft verder bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van psychische overmacht. Subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd in die zin dat als het hof een voorwaardelijke straf oplegt, hij verzoekt een voorwaardelijke werkstraf op te leggen in plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal gevorderd. Een contactverbod is geen probleem, maar een gebiedsverbod is niet praktisch uitvoerbaar aangezien verdachte in de buurt woont van het slachtoffer.
Met betrekking tot de vordering benadeelde partij heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor zover het de materiële schade betreft. Ten aanzien van de vordering tot immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat deze dient te worden gematigd tot € 500,00.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 2 april 2020 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig brieven te schrijven (onder andere brieven met seksueel getinte teksten) en/of (vervolgens) achter te laten bij deze [slachtoffer] en/of
- veelvuldig aan de deur te verschijnen bij die [slachtoffer] en/of
- veelvuldig langs het huis van deze [slachtoffer] te fietsen
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 2 april 2020 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig brieven te schrijven (onder andere brieven met seksueel getinte teksten) en vervolgens achter te laten bij deze [slachtoffer]
met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen1. en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Juridisch kader
Vooropgesteld moet worden dat voor een bewezenverklaring van belaging ex artikel 285b, eerste lid, Sr sprake dient te zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander, welke inbreuk opzettelijk en wederrechtelijk moet zijn. Bij het plegen van belaging wordt de opzet op de wederrechtelijkheid van de gedraging verondersteld aanwezig te zijn, oftewel: bij belaging ex artikel 285b, eerste lid, Sr is kleurloos opzet vereist.
De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander moet ook stelselmatig plaatsvinden. Ten slotte moet de verdachte het oogmerk hebben gehad die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (Hoge Raad 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626). Deze in aanmerking te nemen beoordelingsfactoren zijn daarbij in zekere mate communicerende vaten. Het gaat dus niet zozeer om een weging van elke factor op zichzelf, maar om de waardering van het gehele handelen van de verdachte en de vraag of dat handelen in zijn totaliteit bezien voldoet aan de eisen die aan belaging in artikel 285b, eerste lid, Sr worden gesteld.
Het eerste gedachtestreepje
Aan verdachte is onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegd dat hij veelvuldig brieven heeft geschreven (onder andere met seksueel getinte teksten) en deze vervolgens heeft achtergelaten bij mevrouw [slachtoffer] [hierna: aangeefster].
Het hof stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangeefster is in mei 2016 in dezelfde straat als de verdachte gaan wonen, te weten de [adres 2] . In het begin was het contact tussen de verdachte en aangeefster vriendelijk. Volgens aangeefster ontving zij in de tijd tussen januari 2017 en de zomer van 2017 regelmatig briefjes van verdachte in haar brievenbus; deze waren tot dan toe vrij onschuldig. Nadat verdachte aangeefster in de zomer van 2017 topless heeft gezien in haar tuin, werden de briefjes van verdachte steeds meer seksueel getint, aldus aangeefster. Op 18 december 2019 heeft zij vervolgens aangifte en klacht gedaan van stalking. Aangeefster slaapt erg slecht door het gedrag van verdachte en is telkens bang als zij hem ziet.2.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 2 april 2020 telefonisch contact opgenomen met aangeefster, waarna is gebleken dat het gedrag van verdachte na de aangifte voor zeer korte duur was gestopt, maar vanaf 1 januari 2020 weer is begonnen. Verdachte heeft in deze periode opnieuw briefjes door de brievenbus van aangeefster gedaan.3.
In het dossier zijn kopieën opgenomen van 49 briefjes die de verdachte in de brievenbus bij aangeefster heeft gedaan.4.Daarvan is een deel seksueel getint van aard.
Onder meer is in de briefjes te lezen dat:
- verdachte hoopt dat [slachtoffer] hem kan helpen en dat hij ziet dat [slachtoffer] zeer mooi is;
- dat hij [slachtoffer] uitnodigt voor zijn verjaardag en ook haar vriend; dat het een mooie dag wordt en ook seks, dat hij dat graag zou zien;
- dat hij ook seks op de TV ziet maar dat [slachtoffer] mooi was, dat hij dat iedere dag tekort komt;
- dat [slachtoffer] mooie borsten en flinke billen heeft, dat hij daar van houdt en goed geil van wordt;
- dat hoeren er ook moeten zijn;
- dat [slachtoffer] goed zou kunnen pijpen;
- dat zijn pik 12 cm is;
- dat hij vraagt wanneer hij met [slachtoffer] mag spelen;
- dat hij anders zichzelf moet aftrekken en dat hij dat niet graag doet.
Verdachte is op 4 februari 2020 gehoord. Zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij de briefjes in de brievenbus bij aangeefster heeft gedaan. Hij deed dit omdat hij seks met haar wilde.5.Deze verklaring heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep herhaald. Hij heeft de briefjes geschreven met de bedoeling om aangeefster te vragen of hij naar haar toe mocht komen. In zijn veronderstelling is aangeefster een prostituee, maar heeft hij echter geen geld zodat hij niet mocht komen. Hij weet niet meer precies hoeveel briefjes hij heeft geschreven. Geconfronteerd met het aantal in het dossier aangetroffen briefjes heeft hij verklaard te denken dat hij ongeveer één keer per maand tot een paar keer per maand een dergelijk briefje in de brievenbus deed. Verdachte heeft verder verklaard dat hij snapt dat aangeefster de briefjes niet mooi vond, maar dat hij een gezonde man is, die ook gevoel heeft.6.
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Het hof overweegt hiertoe dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode van ongeveer twee jaar en negen maanden meermalen met een zekere frequentie (gemiddeld genomen minstens ongeveer één keer per maand) briefjes aan aangeefster heeft geschreven. Deze stelselmatigheid, in combinatie met de duur daarvan, mede gelet op de aard van de inhoud van de briefjes, die voor een deel seksueel getint waren maken dat inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De briefjes werden in haar brievenbus achtergelaten en werden (dus) in haar privé-omgeving gebracht. Zij heeft zich daar niet aan kunnen onttrekken en heeft deze inbreuk op haar levenssfeer moeten dulden. De bedoeling van de verdachte was om het slachtoffer iets te laten doen, te weten seks met hem te hebben. Het hof heeft ten slotte gelet op de invloed van het handelen van verdachte op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster, in die zin dat zij heeft aangegeven dat zij gedurende de tenlastegelegde periode – en gelet op de verklaring die zij heeft afgelegd ter zitting in hoger beroep op dit moment nog steeds – bang is voor verdachte en zich niet veilig voelt. Blijkens haar slachtofferverklaring heeft het handelen van verdachte een enorme impact (gehad) op het leven van aangeefster.
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verdachte zich in de periode van 1 juli 2017 tot en met 2 april 2020 heeft schuldig gemaakt aan belaging door veelvuldig brieven te schrijven en deze achter te laten bij aangeefster.
Het tweede en derde gedachtestreepje
Aan verdachte is onder het tweede en derde gedachtestreepje tenlastegelegd dat hij veelvuldig aan de deur is verschenen bij aangeefster en dat hij veelvuldig langs het huis van aangeefster is gefietst.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof, met de raadsman, acht het onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte veelvuldig aan de deur bij aangeefster is verschenen. Weliswaar heeft hij de hiervoor bedoelde briefjes in haar brievenbus gedaan, maar anders dan die gedraging heeft het hof uit het dossier niet kunnen vaststellen dat verdachte aan de deur van aangeefster is verschenen met het enkele doel om aangeefster te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Dat geldt eveneens voor het veelvuldig langs het huis van aangeefster fietsen. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij van het fietspad langs het huis van aangeefster gebruikmaakte om boodschappen te doen. Dit zou, volgens verdachte, ongeveer één keer per week zijn. Het hof kan ook voor wat betreft deze gedraging niet vaststellen dat verdachte dit heeft gedaan met het enkele doel om aangeefster te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder het tweede en derde gedachtestreepje tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van psychische overmacht bij de verdachte. Verdachte is de mening toegedaan dat aangeefster hem heeft uitgelokt. Zij hoofd is op hol geslagen als gevolg van het feit dat hij aangeefster bij een eerdere gelegenheid topless in de tuin heeft gezien. Nu verdachte volgens het reclasseringsadvies minder goed kan leren dan andere mensen, kon hij aan de drang om aangeefster te benaderen geen weerstand bieden. Als gevolg daarvan dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat de gedragingen van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, voortkwamen vanuit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
Het hof is van oordeel dat verdachte weliswaar heeft gehandeld onder invloed van een preoccupatie met het in dezelfde straat wonende slachtoffer, die het gevolg zou zijn van een eerdere confrontatie met haar ontblote lichaam, maar dat deze preoccupatie geen van buiten komende drang is waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
Er zijn geen overige feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal vordert dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, wordt opgelegd. Daarnaast vordert de advocaat-generaal dat het hof aan verdachte een contact- en gebiedsverbod zal opleggen, beiden voor de duur van drie jaar, subsidiair vijf dagen hechtenis, met dadelijke uitvoerbaarheid ex artikel 38v lid 4 Sr.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd in die zin dat de verdediging het hof verzoekt om geen voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, zoals geëist door de advocaat-generaal, aan verdachte op te leggen. Zij verzoekt het hof om een eventueel voorwaardelijk gedeelte in een taakstraf te verdisconteren, met name nu een taakstraf beter is voor verdachte omdat hij dan in contact komt met mensen. De verdediging verzoekt het hof geen gebiedsverbod op te leggen, nu verdachte dicht bij het betreffende fietspad woont en dit niet praktisch is voor hem. Ten slotte verzoekt de verdediging het hof om een eventueel contact- en gebiedsverbod op te nemen als voorwaarden bij het voorwaardelijke deel van een taakstraf.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt belaging door veelvuldig brieven van onder andere
seksueel getinte aard achter te laten bij aangeefster. Daarmee heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Uit de slachtofferverklaring in hoger beroep blijkt de grote impact van het handelen van verdachte op het leven van aangeefster. Het hof rekent verdachte aan dat hij de rechtvaardiging voor zijn gedrag uitsluitend zoekt in het gedrag van aangeefster.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt het hof – in het nadeel van verdachte – rekening met de omstandigheid sprake is van recidive nu verdachte eerder voor belaging is veroordeeld tot een forse taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan belaging.
Het hof heeft daarnaast gelet op het reclasseringsadvies d.d. 2 november 2020, waaruit onder meer het volgende blijkt: ‘Betrokkene lijkt niet in staat om op een adequate manier contact te leggen met anderen, met name vrouwen. Er is sprake van cognitieve beperkingen; hij lijkt zaken niet goed te begrijpen of te vergeten. Hij is rigide, neemt niet zomaar iets van iemand anders aan. De kans op recidive op stalking is reëel aanwezig’.
Ter norminprenting zal het hof aan de verdachte een taakstraf voor het hieronder te vermelden aantal uren opleggen.
Het hof ziet daarnaast, gelet op de ernst van de feiten en het recidiverisico volgens het reclasseringsadvies, aanleiding om een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk op te leggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast zal het hof – mede gelet op het reclasseringsadvies – aan verdachte een maatregel opleggen om te voorkomen dat hij opnieuw de fout in gaat jegens aangeefster. Mede door zijn uitlatingen ter zitting in eerste aanleg als in hoger beroep is het hof er niet van overtuigd dat verdachte van het verkeerde van zijn gedrag doordrongen is. Ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten zal verdachte worden verboden contact met aangeefster op te nemen.
Deze maatregel zal ook dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangeefster.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Het standpunt van de advocaat-generaal
Wat betreft de vordering benadeelde partij heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 830,09, met wettelijke rente alsook met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering benadeelde partij heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd wat betreft de telefoon- en reiskosten en aangevoerd dat het bedrag dat ziet op de immateriële schade dient te worden gematigd tot € 500,00.
Het oordeel van het hof
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.780,09, bestaande uit € 1750,00 ter zake van immateriële schade en € 30,09 ter zake van materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 830,09, bestaande uit € 800,00 ter zake van immateriële schade en € 30,09 ter zake van materiële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof acht toewijsbaar de immateriële schade, die het hof naar maatstaven van billijkheid begroot op een bedrag van in elk geval € 500,00. Dat bedrag is voldoende onderbouwd en wordt niet gemotiveerd betwist. Dit bedrag zal worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de laatste dag van de bewezenverklaarde periode – 2 april 2020 – tot de dag der algehele afdoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering voor zover dit het immateriële deel betreft, niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen het meerdere gevorderde te laten onderbouwen, levert deze vertraging in het strafproces een onevenredige belasting op zodat de benadeelde partij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Anders dan de benadeelde partij, is het hof van oordeel dat de gevorderde telefoonkosten ad € 5,00, onder andere door het bellen naar de politie, en de gevorderde reiskosten ad € 25,09, die betrekking hebben op het afreizen naar het politiebureau en het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg waarop de zaak inhoudelijk is behandeld, niet tot de schade, maar tot de proceskosten moeten worden gerekend. Het hof zal deze kosten onder die post toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het hof merkt nog op dat de telefoon- en de reiskosten niet als zodanige rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt. Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in artikel 36f, eerste lid, Sr voorziene maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [slachtoffer] , wonend aan de [adres 1] . De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 5 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 30,09 (dertig euro en negen cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 april 2020.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen, griffier,
en op 11 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Taalman en mr. Van der Bijl zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑08‑2021
Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] op 18 december 2019, p. 6-7.
Aanvullend proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] op 28 april 2020, met bijlagen, p. 1-11
Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] op 25 februari 2020, p. 14-15; Brieven met tekst op A4-formaat, p. 27-75 en aanvullend proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] op 28 april 2020, met bijlagen, p. 1-11.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] op 4 februari 2020, p. 17-18 en proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg, d.d. 7 december 2020.
Proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 28 juli 2021.