Hof 's-Hertogenbosch, 04-04-2023, nr. 200.303.970, 01 en 200.310.666, 01
ECLI:NL:GHSHE:2023:1071
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
04-04-2023
- Zaaknummer
200.303.970_01 en 200.310.666_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:1071, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 04‑04‑2023; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:9598
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2021:6331
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2022:879
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:4576
Uitspraak 04‑04‑2023
Inhoudsindicatie
geschil tussen advocaten over beëindiging samenwerking en ontvlechting samenwerkingsverband; uitleg overeenkomsten
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummers 200.303.970/01 en 200.310.666/01
arrest van 4 april 2023
in de zaak met zaaknummer 200.303.970/01 van
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de vennootschap] ,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls te Sittard,
tegen
1. [XX] Advocatenkantoor B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
2. [geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
hierna aan te duiden als [XX] , [geïntimeerde 2] en gezamenlijk als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J.J.M.C. Huppertz te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 oktober 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 4 augustus 2021, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [de vennootschap] als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie, en tussen [XX] als eiseres en [de vennootschap] als verweerster in reconventie,
en
in de zaak met zaaknummer 200.310.666/01 van
[XY Holding] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [XY Holding] ,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls te Sittard,
tegen
[XX] Advocatenkantoor B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [XX] ,
advocaat: mr. J.J.M.C. Huppertz te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 april 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 februari 2022 en op het bij memorie van 16 augustus 2022 ingeleide incidenteel hoger beroep van de vonnissen van 24 juni 2020, 22 december 2020 en 2 februari 2022, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [de vennootschap] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [XX] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
1. De gedingen in eerste aanleg
Voor de gedingen in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/273044 / HA ZA 20-26 en zaak-/rolnummer C/03/265108 /HA ZA 19-291) verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. De gedingen in hoger beroep
Het verloop van de procedure met zaaknummer 200.303.970/01 blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven met producties 31 en 32;
- -
de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties 33 t/m 56;
- -
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- -
de op 25 januari 2023 door [de vennootschap] overgelegde producties 33 t/m 36;
- -
de op 26 januari 2023 door [geïntimeerden] overgelegde producties 57 en 58.
Het verloop van de procedure met zaaknummer 200.310.666/01 blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering van eis, met producties 44 en 45;
- -
de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties 11 t/m 23;
- -
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met producties 46 t/m 54;
- -
de rolbeslissing van het hof van 18 oktober 2022 tot voeging van de zaak met de zaak met zaaknummer 200.303.970/01;
- -
de op 25 januari 2023 door [de vennootschap] overgelegde producties 55 t/m 58;
- -
de op 26 januari 2023 door [XX] overgelegde producties 24 en 25.
Vervolgens heeft in beide zaken tezamen een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 7 februari 2023 waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna in beide zaken een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
De feiten
Zaak tussen [de vennootschap] en [geïntimeerden]
3.1.1. Het hof gaat in deze zaak uit van de volgende feiten.
a. Met ingang van 1 november 2005 zijn mr. Daniels en [geïntimeerde 2] een advocatenkantoor gestart, onder de naam ‘ [XY] Advokaten’. De samenwerking is in dit verband tot stand gebracht tussen de afzonderlijke vennootschappen van beide advocaten. Mr. Daniëls nam deel met [de vennootschap] en [geïntimeerde 2] nam deel met [XX] .
[XY Holding] (een andere vennootschap van mr. Daniëls) en [XX] hebben een kantoorpand gekocht, gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] (hierna: het kantoorpand), dat op 1 december 2005 is geleverd aan [XY Holding] en [XX] , aan ieder voor de onverdeelde helft. Het kantoorpand is ingezet voor de huisvesting van de activiteiten van [XY] Advokaten B.V. (hierna: DAK).
Tot het samenwerkingsverband van (de vennootschappen van) mr. Daniëls en [geïntimeerde 2] zijn vervolgens (de vennootschappen van) twee andere advocaten toegetreden. In een samenwerkingsovereenkomst van 1 oktober 2009 zijn afspraken tussen de (vennootschappen van de) samenwerkende advocaten, waaronder [de vennootschap] en [XX] , vastgelegd. In deze overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 3 Zaken/relaties/cliënten/goodwill
1. Alle bij partijen in behandeling zijnde zaken en tot de uitoefening van hun praktijk als advocaat behorende dossiers, waaronder ook de bij een partij in behandeling zijnde faillissementen en/of surséances, zijn en blijven eigendom van iedere advocaat afzonderlijk.
2. Het sub 1 bepaalde geldt evenzeer voor het immateriële actief in de vorm van ieders relaties/cliënten en goodwill.
3. De door partijen gerealiseerde omzet wordt integraal gedeclareerd ten gunste van [XY] Advokaten B.V.
4. De omzet c.q. kostenbijdrage van advocaten in loondienst wordt integraal toegerekend aan het samenwerkingsverband en niet aan één of meer individuele advocaten/partijen.
In zoverre advocaten in loondienst declareren op naam van één van partijen, dient niettemin op inzichtelijke wijze uit de administratie te blijken, welke de - reële - omzet is van de advocaat in loondienst.
(…)
Artikel 7 Boekjaar/winst- en verliesrekening
1. Het 1e boekjaar van het samenwerkingsverband loopt van (…) 1 januari tot en met 31 december van ieder jaar. Na afloop van een boekjaar worden de boeken afgesloten. Zodanige afsluiting zal mede plaats hebben bij het einde van de samenwerking, gedurende de loop van enig boekjaar, uit welke oorzaak ook.
2. Binnen drie maanden na afloop van een boekjaar zal worden opgemaakt een eenvoudige balans met bijbehorende winst- en verliesrekening. De jaarstukken moeten o.m. bevatten als posten de in totaal ontvangen gelden en gedane uitgaven, de door partijen in mindering op hun winstaandeel opgenomen voorschotten, de saldi van de kas en bankrekening(en), alsmede de gelden, die het samenwerkingsverband ten behoeve van derden onder haar berusting heeft, waaronder begrepen zijn alle van cliënten ontvangen voorschotten in nog niet geëindigde of afgerekende zaken.
3. Ieder van partijen is gehouden die balans te ondertekenen. Blijft één van partijen met die ondertekening in gebreke gedurende de termijn van één maand, nadat hij daartoe door de andere partijen zal zijn aangemaand, dan zal, tenzij binnen voormelde termijn bezwaren zijn kenbaar gemaakt, de ondertekening uitsluitend door de andere partijen voor allen bindend zijn.
Artikel 8 Kantoorkosten- en winstverdeling
1. Ieder van partijen draagt in gelijke mate bij, (…), in de kosten van de samenwerking. Zo nodig plegen partijen nader overleg omtrent het al dan niet ten laste van de samenwerking brengen van bepaalde kosten. Bij gebreke van in zodanig overleg gemaakte kosten, komen deze voor rekening van de individuele advocaat.
2. (…)
3. Als winstaandeel van de individuele advocaat geldt diens in enig boekjaar gerealiseerde omzet, exclusief BTW, minus het hiervoor sub 1 bedoelde kostenaandeel (…).
Met gerealiseerde omzet wordt bedoeld de door de betreffende advocaat gefactureerde omzet.
Definitief oninbare facturen komen in mindering op het winstaandeel.
(…)
Artikel 17 Geschillenregeling
Alle geschillen, ook die welke slechts door één van partijen als zodanig worden beschouwd, welke tussen partijen mochten ontstaan betreffende de uitleg van deze overeenkomst, of in welke vorm ook met betrekking tot de samenwerking, zowel van juridische als van feitelijke aard, zullen getracht worden primair via dekenbemiddeling tot een oplossing te brengen.
(…)
Artikel 21 [Beheer B.V.] en [XY] Advokaten B.V .
1. De samenwerking tussen partijen zal geschieden vanuit een nieuw op te richten houdstermaatschappij, de besloten vennootschap “ [Beheer B.V.] ”, en een werkmaatschappij [XY] Advokaten B.V.
(…)”
[Beheer B.V.] (hierna: [Beheer B.V.] ) is bij akte van 14 oktober 2009 opgericht door (onder meer) [de vennootschap] en [XX] . [Beheer B.V.] bezit met name apparatuur, inventaris en literatuur. [XX] en [de vennootschap] bezitten momenteel ieder 50% van de aandelen. [XX] en [de vennootschap] zijn gezamenlijk bevoegd bestuurders van [Beheer B.V.] .
DAK is bij akte van 14 oktober 2009 opgericht door [Beheer B.V.] . Bij DAK was het personeel in dienst, waaronder secretaresses en advocaten. DAK factureerde alle gewerkte uren van mr. Daniëls, [geïntimeerde 2] en van de andere advocaten van het samenwerkingsverband, al dan niet in loondienst.
Eind 2009 is [persoon A] in dienst getreden bij DAK.
In 2014 is de samenwerking met (de vennootschappen van) de twee eerder toegetreden advocaten beëindigd. Nadien is het samenwerkingsverband voortgezet tussen (de vennootschappen van) mr. Daniëls en [geïntimeerde 2] .
In augustus 2016 heeft [geïntimeerde 2] de samenwerking beëindigd. In de overeenkomst d.d. 16 december 2016, getekend door mr. Daniëls en [geïntimeerde 2] staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
[XY] Advocaten BV
Uitgangspunten beëindiging samenwerking per 1 maart 2017.
(welke termijn bij onvoorziene omstandigheden verlengd wordt tot uiterlijk 1 april 2017).
Ontvlechting:
- Aandelenoverdracht JP aan JD
- Aandelenoverdracht [Beheer B.V.] (eventueel later)
- Afrekening JP (rekening courant e.d.)
(…)
Onderhanden werk:
- onder handen werk NL in faillissementen NL
- onder handen werk NL in faillissementen JP
- onder handen werk JH in [---]
tot 1 maart 2017 afrekenen 50/50 zodra curatorsalaris is vastgesteld na aftrek provisie NL naar rato uren JP/NL, mits voldoende actief c.q. indien inzake [---] nog betaald gaat worden.
Debiteuren:
- inning debiteuren: inspanningsverplichting JP (NL) en JD (…)
- afboeking in gezamenlijke dossiers/ cliënten PM
Overig:
(…)
- vanaf 1 januari 2017 zullen de omzetten van de kantoren Sittard en Neerbeek aan de respectievelijke vestiging worden toegerekend, met dien verstande dat niettemin op naam van [XY] Advocaten BV wordt gedeclareerd, en dat het aandeel van Neerbeek daarin over de periode tot 1 maart 2017 een op een wordt gecrediteerd c.q. verrekend.
- NL blijft in loondienst tot 1 maart 2017 (…).”
i. In een brief van 20 juli 2017 van de deken van de Orde van Advocaten te Roermond, [persoon B] , welke gericht is aan ‘ [XY] Advocaten’, mr. Daniëls, en ‘ [XX] Advocatuur’, [geïntimeerde 2] , staat onder meer:
“(…)
Naar aanleiding van uw verzoek tot bemiddeling heeft op 19 juli 2017 een bespreking plaatsgevonden met ondergetekende op het bureau van de Orde van Advocaten te Roermond.
Tijdens deze bespreking heeft u beiden aangegeven door middel van dekenbemiddeling tot goede afspraken te willen komen aangaande de afwikkeling van uw samenwerking (overeenkomst).
In het navolgende bevestig ik de proces-afspraken die partijen in dat kader als tussenstap met elkaar hebben gemaakt.
1.
[XX] Advocatenkantoor B.V. zal de aandelen die zij houdt in [Beheer B.V.] binnen vier weken na heden overdragen aan [XY] Advocaten B.V., tegen een prijs die nadien wordt vastgesteld in het kader van nog te volgen financiële afwikkeling tussen partijen. (…)
2.
Partijen zullen ondergetekende binnen vier weken na heden berichten of zij overeenstemming hebben bereikt over de persoon of het kantoor van de accountant, tezamen met de gegevens daarvan. (…) NB: de kosten van deze extern deskundige worden door beide partijen bij helfte gedragen.
3.
Ieder van partijen zal aan ondergetekende binnen vier weken na heden berichten welke
vragen de betrokkene ter beoordeling wenst voorgelegd te zien aan voornoemde onafhankelijke externe accountant, in het kader van de tussen partijen te treffen financiële
regeling.
Ik ga ervan uit de tussen partijen overeengekomen afspraken op correcte wijze te hebben
weergegeven en wacht uw verdere berichten af. Zoals besproken zal opvolgend een extern
deskundige worden ingeschakeld en volgt na het resultaat daarvan opnieuw een gesprek
met mij.
(…)”
In een e-mail van 4 augustus 2017 schrijft mr. Daniëls aan [geïntimeerde 2] Advocatuur onder meer het volgende:
“(…)
De Deken heeft ons aangeschreven en schrijft onder de samenvatting: “ [XX] Advocatenkantoor B.V. zal de aandelen die zij houdt in [Beheer B.V.] binnen vier weken na heden overdragen aan [XY] Advocaten B.V.”.
Dat is natuurlijk onjuist. Overgedragen moet worden aan [de vennootschap] (…)
Ik kan ermee leven [Beheer B.V.] via [de vennootschap] geheel over te nemen.
Ik kan er ook mee leven [Beheer B.V.] op dit moment gemeenschappelijk te laten
en van [Beheer B.V.] de aandelen [XY] Advocaten B.V. te kopen via [de vennootschap]
!
(…).”
Bij akte van 21 augustus 2017 heeft [Beheer B.V.] haar aandelen in DAK aan [de vennootschap] geleverd. In de leveringsakte staat onder meer:
“(…) [geïntimeerde 2] , (…) handelend in zijn hoedanigheid van alleen en zelfstandig bevoegde directeur van (…) [XX] Advocatenkantoor B.V., (…);
de heer mr. Joseph Hubert Marie Daniëls, (…) te dezen handelend in zijn hoedanigheid van alleen en zelfstandig bevoegde directeur van (…) [de vennootschap] (…).
[de vennootschap] hierna te noemen koper;
[XX] Advocatenkantoor B.V. en [de vennootschap] te dezen (tevens) handelend in hun hoedanigheid van gezamenlijk bestuurders van (…) [Beheer B.V.] , (…), hierna te noemen verkoper; (…).
I INLEIDING
1. Tussen verkoper en koper is een overeenkomst van verkoop en koop gesloten ter zake van na te melden aandelen; deze overeenkomst is vastgelegd in een brief van de deken van de orde van advocaten in Limburg, [persoon B] , de dato twintig juli tweeduizend zeventien, en nader tussen partijen aangepast.
(…)
II UITVOERING
(…)
B. Koopprijs
1. De koopprijs voor de aandelen zal nader door partijen worden vastgesteld in het kader van de nog te volgen financiële afwikkeling tussen partijen, nadat door de door partijen aangewezen accountant, [ZZ] Accountants, een berekening van de waarde van de aandelen is gemaakt.
2. Verkoper en koper zijn overeengekomen dat de koopprijs zal worden betaald en de overige tussen partijen te verrekenen bedragen worden voldaan binnen twee weken nadat de koopsom en de te verrekenen bedragen of door partijen in onderling overleg of in rechte zijn vastgesteld. In een notariële akte van kwijting zal de betaling van de koopsom en van de te verrekenen bedragen worden vastgesteld en kwijting worden verleend. (…)”
[persoon C] , van [ZZ] Accountants & Adviseurs, heeft in opdracht van [de vennootschap] en [XX] een rapport opgesteld. Dit rapport van 27 november 2018 betreft een concept-rapport (hierna: het concept-rapport). Hierin staat onder meer (blz. 1):
“(…)
De opdracht is met [de vennootschap] (de heer mr. J.H.M. Daniëls) en [XX] Advocatenkantoor B.V. ( [persoon D] ) overeengekomen en heeft als doel duidelijkheid te verschaffen over de afrekening ten gevolge van de beëindiging van de samenwerking tussen de heer mr. J.H.M. Daniëls en [persoon D] . (…)”
Zaak tussen [XY Holding] en [XX]
3.1.2. De onder rov. 3.1.1 opgenomen feiten staan ook in deze zaak tussen partijen vast, mede gelet op het overleggen door [XX] van het vonnis van de rechtbank van 4 augustus 2021 in de zaak tussen [de vennootschap] en [geïntimeerden] en de overigens door [XY Holding] en [XX] in de onderhavige zaak ingenomen stellingen. In de zaak tussen [XY Holding] en [XX] gaat het hof daarnaast uit van de volgende feiten.
a. [XY Holding] en [XX] hebben, ten behoeve van het gezamenlijk aangeschafte kantoorpand, op 30 november 2005 een hypothecaire lening ter hoogte van € 300.000,- bij ABN Amro afgesloten. Dit bedrag is in de kredietovereenkomst van 17 december 2005 opgesplitst in een 10-jarige lening groot € 175.000,- (af te lossen in één bedrag op 1 januari 2016) en een 25-jarige lening groot € 125.000,- (af te lossen in 100 opeenvolgende driemaandelijkse termijnen van elk € 1.250,-).
[XY Holding] heeft op 16 december 2015 een bedrag van € 125.000,- gestort op de rekening van DAK, met als omschrijving: “inz aflossing lening”.
Op 1 januari 2016 is er een bedrag van € 175.000,- op de 10-jarige lening afgelost.
In het concept-rapport, opgesteld door [persoon C] van [ZZ] accountants & adviseurs, in opdracht van (vennootschappen van) mr. Daniëls en [geïntimeerde 2] in het kader van de beëindiging van hun samenwerking, staat onder meer:
"(...)
[geïntimeerde 2] stelt dat uit de jaarstukken tot en met 2014 blijkt dat de rente- en
aflossingsverplichtingen over de jaren 2009 tot en met 2014 reeds verrekend zijn met
[XX] Advocatenkantoor B.V. Op basis van de gemaakte recapitulatie van rekeningcourantmutaties (bijlage 1) hebben wij dit niet kunnen vaststellen. De rente- en aflossingsverplichtingen over de jaren 2009 tot en met 2014 worden slechts één maal en wel in 2014, door [XY Holding] B.V. via [XY] Advocaten B.V. aan de [XX] Advocatenkantoor B.V. doorbelast.
(...)."
De procedures in eerste aanleg
Zaak tussen [de vennootschap] en [geïntimeerden]
3.2.1. In deze procedure heeft [de vennootschap] , in conventie, gevorderd [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 117.431,82 exclusief btw, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke (handels)rente. Daaraan heeft [de vennootschap] hoofdzakelijk ten grondslag gelegd dat [XX] / [geïntimeerde 2] gedurende de samenwerking omzet onjuist heeft toegerekend door in faillissementen met ontoereikend boedelactief – waarin naast [geïntimeerde 2] als curator ook [persoon A] werkzaamheden heeft verricht – met het door de rechtbank toegekende salaris eerst zijn eigen salaris te voldoen in plaats van dit mede toe te rekenen aan [persoon A] naar rato van de door hem en [persoon A] gewerkte uren. Dit heeft geleid tot onjuiste omzettoerekening met als gevolg een lager winstaandeel/management fee voor mr. Daniëls/ [de vennootschap] , aldus [de vennootschap] .
3.2.2. [XX] heeft, in reconventie, gevorderd, voor zover relevant in hoger beroep, [de vennootschap] te veroordelen tot
1. nakoming van de in de brief van 20 juli 2017 van de deken vastgelegde procesafspraken en het bepaalde in artikel II.B leden 1 en 2 van de leveringsakte van 21 augustus 2017;
2. het verlenen van medewerking aan het finaliseren van het conceptrapport door
[ZZ] op basis van de nadere input van partijen, waarbij in het definitieve rapport de (intrinsieke) waarde van de aandelen van DAK en [Beheer B.V.] wordt bepaald;
3. het dragen van de helft van de kosten van [ZZ] voor het verwerken van de nadere input van partijen en het opstellen van het definitieve rapport;
4. het voldoen van de door [ZZ] bepaalde koopprijs op basis van de berekende intrinsieke waarde van de aandelen van DAK aan [Beheer B.V.] binnen een termijn van twee weken na oplevering van het definitieve rapport.
3.2.3. In het vonnis van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank, in conventie, de vorderingen van [de vennootschap] afgewezen, met veroordeling van [de vennootschap] in de proceskosten. De rechtbank heeft, in reconventie, de vorderingen 1 t/m 3 van [XX] toegewezen en vordering 4 afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
Zaak tussen [XY Holding] en [XX]
3.2.4. In deze procedure heeft [XY Holding] , in conventie, gevorderd [XX] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 75.406.09, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke (handels)rente.
De door [XY Holding] gevorderde hoofdsom heeft zij als volgt gespecificeerd en toegelicht:
a) € 37.500,-, tot stand gekomen als volgt: de hypothecaire 10-jarige lening van € 175.000 is afgelost, maar hierbij heeft [XY Holding] betaald € 125.000,- en [XX] slechts € 50.000,- terwijl elke partij de helft, dus € 87.500,-, had moeten betalen. Aldus moet [XX] aan [XY Holding] betalen € 37.500,-;
b) € 19.627,23, welk bedrag betrekking heeft op door [XY Holding] vanaf 1 januari 2016 betaalde rente en aflossing op de hypothecaire leningen;
c) € 3.886,91, zijnde de helft van door [XY Holding] betaalde facturen voor onderhoud en verbouwing van het kantoorpand;
d) € 8.815,95, zijnde de helft van door [XY Holding] betaalde gemeentelijke/lokale belastingen voor het kantoorpand;
e) € 5.576,-, zijnde de helft van door [XY Holding] betaalde verzekeringspenningen voor het kantoorpand.
[XY Holding] heeft vervolgens haar eis vermeerderd en tevens gevorderd [XX] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 14.148,46, vermeerderd met wettelijke (handels)rente vanaf 1 december 2021. Ook dit bedrag heeft volgens [XY Holding] betrekking op door [XY Holding] ten behoeve van het kantoorpand betaalde bedragen, te weten: € 5.000,- (aflossing), € 3.771,72 (rente), € 1.432,74 (gemeentelijke/lokale belastingen) en € 3.944,- (verzekeringspremies).
3.2.5. [XX] heeft, in reconventie, gevorderd, [XY Holding] te veroordelen om aan [XX] afschriften te verstrekken van de jaarrekeningen 2009 tot en met 2016 van [XY Holding] met onderliggende specificaties inzake de rekening-courantpositie ten opzichte van [XX] en [XY Holding] , een en ander op verbeurte van een dwangsom.
3.2.6. Bij tussenvonnis van 24 juni 2020 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de benoeming van een deskundige. Bij tussenvonnis van 22 december 2020 heeft de rechtbank als deskundige benoemd [persoon E] van [ZZ] . De deskundige heeft op 13 oktober 2021 rapport uitgebracht.
3.2.7. In het eindvonnis van 2 februari 2022 heeft de rechtbank, in conventie, [XX] veroordeeld tot betaling aan [XY Holding] van bedragen van € 30.359,96 en € 12.262,60, vermeerderd met wettelijke handelsrente met ingang van respectievelijk 20 juni 2018 en 1 december 2021. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en [XY Holding] veroordeeld om de helft van de door [XX] voorgeschoten deskundigenkosten aan [XX] te vergoeden.
De rechtbank heeft de vordering van [XX] in reconventie afgewezen, met veroordeling van [XX] in de proceskosten van [XY Holding] .
De procedures in hoger beroep
Zaak tussen [de vennootschap] en [geïntimeerden]
3.3.1. [de vennootschap] heeft in principaal hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [de vennootschap] heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vordering tot betaling van € 117.431,82 exclusief btw, althans € 74.000,- exclusief btw, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke (handels)rente, en tot het alsnog volledig afwijzen van de vorderingen van [XX] .
[XX] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover het haar toegewezen vorderingen betreft.
3.3.2. In incidenteel hoger beroep heeft [XX] één grief aangevoerd. [XX] heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vordering sub 4 (rov. 3.2.2).
[de vennootschap] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis op dit punt.
Zaak tussen [XY Holding] en [XX]
3.3.3. [XY Holding] heeft in principaal hoger beroep zes grieven aangevoerd. [XY Holding] heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden vonnis en tot het (alsnog) toewijzen van haar vorderingen.
Na eisvermeerdering in hoger beroep vordert [XY Holding] , verkort weergegeven, tevens veroordeling van [XX] om grootboekkaarten van [XX] over de jaren 2009 tot en met 2014 over te leggen, op verbeurte van een dwangsom van € 40.133,-.
heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover het haar toegewezen vorderingen betreft, en tot het afwijzen van de vorderingen van [XY Holding] in hoger beroep.
3.3.4. In incidenteel hoger beroep heeft [XX] zeventien grieven aangevoerd. [XX] heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) vernietiging van de tussenvonnissen van 24 juni 2020 en 22 december 2020 en van het eindvonnis, en tot het alsnog volledig afwijzen van de vorderingen van [XY Holding] .
[XY Holding] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [XX] in haar hoger beroep tegen de tussenvonnissen en tot bekrachtiging van het bestreden eindvonnis op de door [XX] bestreden punten.
3.3.5. Anders dan [XY Holding] betoogt, kan incidenteel hoger beroep worden ingesteld tegen een tussenvonnis, ook al is het principaal hoger beroep slechts gericht tegen het eindvonnis (HR 19 december 1975, ECLI:NL:HR:1975:AB5351). Het incidenteel hoger beroep van [XX] tegen de tussenvonnissen (en het eindvonnis) is daarom ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
Zaak tussen [de vennootschap] en [geïntimeerden]
3.4.1. Met grief I van het principaal hoger beroep bestrijdt [de vennootschap] het oordeel van de rechtbank in conventie dat de vordering tot betaling van schadevergoeding niet toewijsbaar is omdat [de vennootschap] geen partij is bij de samenwerkingsovereenkomst van 1 oktober 2009. Met grief II betoogt [de vennootschap] dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de vennootschap] . Grief III is gericht tegen het dictum in conventie.
Grief IV is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in reconventie dat [de vennootschap] partij is bij de afspraken over beëindiging van de samenwerking. Grief V is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het verweer van [de vennootschap] dat [XX] geen afrekening kan vorderen met betrekking tot vorderingen op andere vennootschappen dan DAK faalt. Met grieven VI en VII voert [de vennootschap] aan dat inschakeling van [ZZ] niet meer aan de orde is omdat geen werkzaamheden van [ZZ] meer afgesproken of nodig zijn, en dat [de vennootschap] daarom ten onrechte is veroordeeld om de helft van de kosten van [ZZ] te dragen.
Met haar grief in het incidenteel hoger beroep richt [XX] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering tot veroordeling van [de vennootschap] tot het voldoen aan [Beheer B.V.] van de door [ZZ] bepaalde koopprijs op basis van de berekende intrinsieke waarde van de aandelen van DAK, niet door [XX] maar [Beheer B.V.] kan worden ingesteld.
Deze grieven, die alle betrekking hebben op de vraag wie partij zijn bij de samenwerkingsovereenkomst en beëindigingsafspraken, en wat de inhoud daarvan is, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.4.2. Het hof overweegt dat het antwoord op de vraag of personen partij zijn bij een overeenkomst afhangt van wat zij daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van de samenwerkingsovereenkomst en beëindigingsafspraken komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten; deze vraag kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van een contract.
Partijen en inhoud samenwerkingsovereenkomst
3.4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat [de vennootschap] en [XX] partij zijn bij de samenwerkingsovereenkomst. Terecht heeft de rechtbank dan ook als vaststaand feit vermeld dat in deze samenwerkingsovereenkomst afspraken zijn vastgelegd tussen (onder meer) [de vennootschap] en [XX] (rov. 2.3). Onjuist is daarom het daaropvolgende oordeel van de rechtbank dat [de vennootschap] geen contractspartij is bij deze samenwerkingsovereenkomst (rov. 3.1).
Verder volgt uit artikel 3, leden 1, 3 en 4, en artikel 8, leden 1 en 2, van de samenwerkingsovereenkomst dat een onjuiste toerekening van de omzet – namelijk aan een van de samenwerkende advocaten (partners) in plaats van aan een advocaat in dienst van het samenwerkingsverband (medewerker) – doorwerkt in de berekening van de winstaandelen van de partners. Dit is tussen partijen niet in geschil. Als [XX] zou zijn tekortgeschoten, zoals [de vennootschap] stelt, door omzet ten onrechte toe te rekenen aan [geïntimeerde 2] in plaats van aan een medewerker ([persoon A]), dan leidt dit tot een lager winstaandeel van mr. Daniëls, welk winstaandeel hem in de vorm van een management fee toegekend door DAK aan [de vennootschap] ten goede komt. Ook dit is tussen partijen niet in geschil. Het gevolg van de gestelde tekortkoming door [XX] zou dus wel degelijk tot gevolg hebben dat [de vennootschap] schade lijdt. Het oordeel van de rechtbank dat in geval van een dergelijke tekortkoming de vordering van [de vennootschap] tot vergoeding van schade uit hoofde van wanprestatie niet toewijsbaar zou zijn, is daarom onjuist. In zoverre slaagt grief I van het principaal hoger beroep. Dit kan echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Partijen bij afspraken beëindiging
3.4.4. De overeenkomst van 16 december 2016 bevat, blijkens de tekst, uitgangspunten voor beëindiging van de samenwerking in DAK. Een van deze uitgangspunten is een ontvlechting waarbij aandelen van [geïntimeerde 2] (“JP”) – waarbij kennelijk wordt gedoeld op door hem via [XX] (indirect) gehouden aandelen DAK – worden overgedragen aan mr. Daniëls (“JD”). Daarnaast wordt voorzien (op termijn) in overdracht van de aandelen van [XX] in [Beheer B.V.] , kennelijk aan [de vennootschap] . Verder wordt voorzien in “afrekening JP (rekening courant e.d.)”, waarmee kennelijk mede wordt gedoeld op de rekening-courant tussen [XX] en DAK waarop onder meer de management fee van [XX] (winstaandeel [geïntimeerde 2] ) wordt bijgeschreven. De overeenkomst vermeldt voorts afspraken over (transitievergoedingen voor) werknemers, die in dienst zijn bij DAK, en over verdeling van inventaris en andere activa, die (geheel of gedeeltelijk) toebehoren aan [Beheer B.V.] . De overeenkomst bevat verder onder meer afspraken over onderhanden werk, dat gedurende de samenwerking aan cliënten werd gefactureerd door DAK, en over het innen van openstaande facturen bij debiteuren van DAK. De overeenkomst is ondertekend door mr. Daniëls en [geïntimeerde 2] .
Deze afspraken strekken alle tot het volledig beëindigen van de samenwerking tussen de advocatenpraktijken van mr. Daniëls en [geïntimeerde 2] , en voorzien in het ontvlechten van de verbanden die bestaan tussen hen en de vennootschappen die bij deze samenwerking zijn betrokken en onder hun zeggenschap staan. Dit betreft onder meer [de vennootschap] en [XX] , die immers partij zijn bij de samenwerkingsovereenkomst van 1 oktober 2009. De uitvoering van de beëindigingsafspraken vergt ook de medewerking van deze vennootschappen alsook van [Beheer B.V.] en DAK. Gelet hierop hebben mr. Daniëls en [geïntimeerde 2] de afspraken die zijn neergelegd in de overeenkomst van 16 december 2016 over en weer redelijkerwijs zo behoren te begrijpen dat deze door hen mede werden gemaakt namens de vennootschappen die bij de samenwerking zijn betrokken en onder hun (al dan niet gezamenlijke) zeggenschap stonden, te weten [de vennootschap] , [XX] , [Beheer B.V.] en DAK.
Concrete feiten ten aanzien van uitlatingen of gedragingen die nopen tot een andere uitleg van deze overeenkomst zijn niet gesteld, althans betwist en niet ten bewijze aangeboden.
3.4.5. Het voorgaande is in lijn met de brief van de deken van 20 juli 2017 aan mr. Daniëls en [geïntimeerde 2] . De in deze brief genoemde afspraken hebben onder meer betrekking op overdracht van aandelen die door [de vennootschap] , [XX] en [Beheer B.V.] moet worden uitgevoerd. Zo hebben partijen het in elk geval begrepen, gelet op de e-mail van mr. Daniëls aan [geïntimeerde 2] van 4 augustus 2017 en de daaropvolgende, door [de vennootschap] en [XX] bewerkstelligde, levering door [Beheer B.V.] van haar aandelen in DAK aan [de vennootschap] . De akte van levering van 21 augustus 2017 bepaalt in artikel I.1 dat “verkoper” ( [Beheer B.V.] ) en “koper” ( [de vennootschap] ) de verkoop van deze aandelen zijn overeengekomen en dat deze overeenkomst is vastgelegd in de brief van de deken. Met “partijen”, waarover deze akte spreekt met betrekking tot het berekenen van de waarde van de aandelen en vaststellen van de koopprijs (artikel II.B.1 en II.B.2), is kennelijk (mede) gedoeld op [de vennootschap] , [XX] en [Beheer B.V.] . Uit het concept-rapport van [ZZ] volgt dan ook dat de opdracht aan [ZZ] is gegeven door [de vennootschap] en [XX] . Dit alles bevestigt dat de afspraken over de beëindiging van de samenwerking en, ter uitvoering daarvan, over de verkoop en levering van de aandelen van [Beheer B.V.] in DAK aan [de vennootschap] , door mr. Daniëls en [geïntimeerde 2] zijn gemaakt mede namens de door hen gecontroleerde vennootschappen.
Inhoud afspraken beëindiging
3.4.6. Partijen bij de overeenkomst van 16 december 2016 hebben het hierin bepaalde, mede gelet op wat ter uitvoering daarvan nader is overeengekomen – leidend tot de overdracht door [Beheer B.V.] van haar aandelen in DAK aan [de vennootschap] – over en weer redelijkerwijs zo behoren te begrijpen dat zij jegens elkaar gehouden zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van de waarde van de door [Beheer B.V.] overgedragen aandelen in DAK, met het oog op het vaststellen van de koopprijs die [de vennootschap] voor die aandelen aan [Beheer B.V.] verschuldigd is, en vervolgens tot het vaststellen van de waarde van de aandelen van [XX] in [Beheer B.V.] , met het oog op het vaststellen van de koopprijs die [de vennootschap] voor de in de overeenkomst van 16 december 2016 voorziene overdracht van die aandelen door [XX] aan [de vennootschap] verschuldigd is. Daarmee is in lijn de opdracht die [de vennootschap] en [XX] aan [ZZ] hebben gegeven, ter uitvoering waarvan [ZZ] in de concept-rapportage de waarde van de aandelen in DAK en de waarde van de aandelen in [Beheer B.V.] heeft berekend.
3.4.7. Daarnaast volgt uit de overeenkomst van 16 december 2016 dat de rekening-courantverhouding tussen [XX] en DAK moet worden afgewikkeld. Gelet op de strekking van deze overeenkomst om te komen tot een integrale ontvlechting van de verbanden tussen mr. Daniëls, [geïntimeerde 2] en hun vennootschappen, waarbij onder meer de aandelen in [Beheer B.V.] en DAK (indirect) worden overgedragen aan mr. Daniëls en de (financiële) relaties van [geïntimeerde 2] en [XX] met deze vennootschappen worden beëindigd, hebben partijen de bij overeenkomst van 16 december 2016 gemaakte afspraken over en weer redelijkerwijs zo behoren te begrijpen dat een eventuele vordering van DAK op [XX] uit hoofde van hun rekening-courantverhouding door [de vennootschap] en [XX] kan worden verrekend met de door [XX] van [de vennootschap] te ontvangen koopprijs voor de aandelen in [Beheer B.V.] , een en ander zo nodig in afwijking van het bepaalde in artikel 6:127 BW. Daarmee in lijn is wat in de akte van levering van 21 augustus 2017 is bepaald, namelijk dat “verkoper” ( [Beheer B.V.] ) en “koper” ( [de vennootschap] ) zijn overeengekomen dat de koopprijs (voor de aandelen in DAK) zal worden betaald en de overige tussen “partijen” te verrekenen bedragen worden voldaan binnen twee weken nadat de koopsom en de te verrekenen bedragen of door “partijen” in onderling overleg of in rechte zijn vastgesteld (artikel II.B.2), waarbij met “partijen” in elk geval mede [de vennootschap] en [XX] is bedoeld.
Omzet in faillissementszaken
3.4.8. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de samenwerkingsovereenkomst alle omzet door de betrokken advocaten dient te worden gedeclareerd ten gunste van DAK, en dat de overeengekomen winstverdeling leidt tot een winstaandeel dat uiteindelijk ten gunste komt van mr. Daniëls en [geïntimeerde 2] in de vorm van door DAK toegekende management fees aan hun vennootschappen [de vennootschap] en [XX] , waarmee de rekening-courantverhoudingen die [de vennootschap] en [XX] met DAK hebben worden gecrediteerd. Zo hebben partijen jarenlang uitvoering gegeven aan de samenwerkingsovereenkomst, en op deze basis zijn steeds de jaarrekeningen van DAK over de jaren tot en met 2015 opgesteld en door hen goedgekeurd. Uit deze afspraken volgt dat latere correcties op de eerder gehanteerde toedeling van de omzet – en berekening van de winstaandelen – op dezelfde wijze dienen te worden verwerkt, leidend tot mutaties van de rekening-courantverhoudingen van [de vennootschap] en [XX] met DAK. Tussen partijen staat vast dat dergelijke correcties in het verleden zijn gemaakt en op deze wijze zijn verwerkt.
Ook ten aanzien van onderhanden werk staat vast dat dit, op grond van de samenwerkingsovereenkomst, ten gunste van DAK behoort te worden gefactureerd, en dat hieraan ook steeds op deze wijze uitvoering is gegeven.
3.4.9. [de vennootschap] vordert in dit geding betaling van een bedrag van € 117.431,82. Dit bedrag bestaat uit bedragen van € 50.914,20 en € 48.017,62, zijnde de helft van de omzet die volgens [de vennootschap] door onjuiste toerekening van omzet door [XX] aan [geïntimeerde 2] – namelijk aan zichzelf in plaats van aan medewerker [persoon A] – niet ten goede is gekomen aan het winstdeel van mr. Daniëls en de management fee van [de vennootschap] . Het gevorderde bedrag bestaat daarnaast uit een bedrag van € 18.500,-, zijnde volgens [de vennootschap] de helft van de waarde van het onderhanden werk van DAK dat ten tijde van de beëindiging van de samenwerking nog niet gedeclareerd was.
Echter, gelet op wat hiervoor is overwogen over de uitleg van de samenwerkingsovereenkomst en de beëindigingsafspraken, geldt tussen partijen dat i) een eventuele onjuiste toerekening van omzet gedurende de samenwerking ten gunste van [XX] zou dienen te worden gecorrigeerd door het debiteren van haar rekening-courant met DAK en het crediteren van de rekening-courant van [de vennootschap] , en ii) de omvang van het onderhanden werk dient te worden betrokken bij het bepalen van de waarde van de overgedragen aandelen in DAK, waarbij eventueel door [XX] (in plaats van DAK) in dit verband van debiteuren ontvangen bedragen worden verwerkt door debitering van de rekening-courant van [XX] met DAK.
De stelling van [de vennootschap] dat [XX] inmiddels heeft erkend in dit verband € 74.000,- schuldig te zijn aan [de vennootschap] volgt niet zonder meer uit de brieven waarnaar [de vennootschap] verwijst. Deze stelling, die door [geïntimeerden] wordt betwist, wordt als onvoldoende onderbouwd daarom gepasseerd.
3.4.10. Gelet op deze tussen partijen gemaakte afspraken over beëindiging van de samenwerking vormen de door [de vennootschap] gestelde feiten dat [XX] omzet onjuist heeft toegerekend en/of omzet heeft ontvangen uit onderhanden werk van DAK geen tekortkoming van [XX] in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, maar geven deze slechts aanleiding tot mutatie van de rekening-courant van [XX] met DAK en/of aanpassing van de waarde van de overgedragen aandelen in DAK. De vorderingen van [de vennootschap] zijn dan ook niet toewijsbaar.
Hieruit volgt voorts dat ter zake geen sprake is van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 2] (of [XX] ) jegens [de vennootschap] .
3.4.11. Ten overvloede is het hof van oordeel dat de door [de vennootschap] gestelde wijze waarop [XX] omzet heeft toegerekend, ter onderbouwing van haar vordering tot betaling van de bedragen van € 50.914,20 en € 48.017,62, geen tekortkoming oplevert in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst door [XX] . Het gaat hierbij om faillissementen waarin [geïntimeerde 2] als curator is aangesteld en waarin ook [persoon A] werkzaamheden heeft verricht. Als in deze zaken het boedelactief ontoereikend was om zowel het salaris van [geïntimeerde 2] als dat van [persoon A] te voldoen, dan heeft [XX] volgens [de vennootschap] het door de rechtbank toegekende salaris eerst aan de omzet van [geïntimeerde 2] toegerekend en een eventueel resterend bedrag toegerekend aan de omzet van [persoon A]. Volgens [de vennootschap] had [XX] in een dergelijk geval het toegekende salaris naar rato van de gewerkte uren moeten toerekenen aan [geïntimeerde 2] en [persoon A].
Het hof overweegt dat in (de artikelen 3 en 8 van) de samenwerkingsovereenkomst niet uitdrukkelijk is bepaald hoe in een dergelijk geval omzet moet worden toegerekend. Het moet partijen niettemin van meet af aan duidelijk zijn geweest dat een dergelijke situatie zich met enige regelmaat voor zou kunnen doen, gelet op de faillissementspraktijk van [geïntimeerde 2] . Uit de e-mail van [geïntimeerde 2] aan mr. Daniëls van 23 juni 2011 (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie) blijkt ook dat de situatie van onvoldoende boedelactief zich in meerdere zaken voordeed en dat dat de vraag opriep hoe om te gaan met de in die zaken gewerkte uren van [persoon A]. Uit de samenwerkingsovereenkomst en de wijze waarop partijen daaraan uitvoering hebben gegeven, volgt dat de toerekening van omzet en het bepalen van de hoogte van ieders winstaandeel een aangelegenheid was voor het bestuur van DAK, dat werd gevormd (indirect via [Beheer B.V.] ) door [de vennootschap] en [XX] . De in de praktijk gevolgde wijze van omzettoerekening in dergelijke zaken had dus de, op zijn minst impliciete, instemming van [de vennootschap] , en is ook op deze wijze verantwoord in de door beide partijen goedgekeurde jaarrekeningen van DAK. Dat [de vennootschap] hierbij op de omzetopgave van [XX] heeft vertrouwd en niet zelf is nagegaan op welke wijze het toegekende salaris was verdeeld tussen [geïntimeerde 2] en [persoon A] is in de gegeven omstandigheden niet relevant. [de vennootschap] wist althans behoorde te weten dat situaties van onvoldoende boedelactief zich konden voordoen in faillissementszaken van [geïntimeerde 2] waarin ook [persoon A] had gewerkt, terwijl de informatie over de door hen bestede uren en het door de rechtbank toegekende salaris voor [de vennootschap] (desgevraagd) beschikbaar was, zo is niet geschil. De bepaling in de overeenkomst van 16 december 2016 over de wijze waarop onderhanden werk moet worden afgerekend, is met de tot dan toe gehanteerde wijze van toerekening overigens in lijn althans niet noodzakelijkerwijs in strijd.
In het kader van de afrekening tussen partijen behoren de door [de vennootschap] in dit verband gevorderde bedragen dan ook niet op de rekening-courant van [XX] bij DAK in mindering te worden gebracht.
Financiële afwikkeling
3.4.12. Partijen zijn overeengekomen hun geschil primair via de deken op te lossen (artikel 17 van de samenwerkingsovereenkomst) en hebben ingevolge de in dat kader bij de deken gemaakte afspraken [ZZ] opdracht gegeven duidelijkheid te verschaffen over de afrekening ten gevolge van de beëindiging van de samenwerking, in het kader waarvan [ZZ] in het concept-rapport onder meer de waarde van de aandelen van DAK en [Beheer B.V.] heeft bepaald. De rechtbank heeft [de vennootschap] dan ook terecht veroordeeld tot nakoming van de procesafspraken die zijn neergelegd in de brief van de deken, waarmee kennelijk is bedoeld het inschakelen van [ZZ] en het gezamenlijk dragen van de kosten daarvan, en tot het meewerken aan het finaliseren door [ZZ] van het concept-rapport. Anders dan [de vennootschap] stelt, is het werk van [ZZ] nog niet klaar. Partijen verschillen immers van mening over een aantal posten die invloed hebben op de afrekening ten gevolge van de beëindiging van de samenwerking, waaronder de vraag of de in het verleden gevolgde wijze van omzettoerekening in genoemde faillissementszaken moet leiden tot correcties. De door [geïntimeerden] betwiste stelling van [de vennootschap] dat partijen het vertrouwen in [ZZ] hebben opgezegd, is niet onderbouwd, zodat het hof deze stelling passeert.
Met inachtneming van de uitleg die in dit arrest is gegeven aan de samenwerkingsovereenkomst en beëindigingsafspraken, kan [ZZ] haar rapport finaliseren. Partijen zijn verder jegens elkaar gehouden de informatie aan [ZZ] te verstrekken die naar het oordeel van [ZZ] redelijkerwijs noodzakelijk is om het rapport te finaliseren.
3.4.13. Na het finaliseren van het rapport van [ZZ] volgt uit de afspraken neergelegd in de overeenkomst van 16 december 2016, de brief van de deken van 20 juli 2017 en de leveringsakte van 21 augustus 2017 dat partijen het – op basis van dit rapport – eens dienen te worden over de koopsom die [de vennootschap] aan [Beheer B.V.] verschuldigd is voor de aandelen in DAK, de koopsom voor de door [de vennootschap] van [XX] over te nemen aandelen in [Beheer B.V.] , en de afrekening van de rekening-courant van [XX] met DAK. Uit het bepaalde in artikel II.B.2 van de leveringsakte volgt dat pas wanneer partijen, al dan niet na bemiddeling door de deken, het hierover niet eens worden, deze bedragen in rechte worden vastgesteld. De vorderingen van [XX] in reconventie strekken niet tot een dergelijke vaststelling in deze procedure, zo heeft [XX] ter zitting in hoger beroep bevestigd. De vordering van [XX] om [de vennootschap] te veroordelen om de door [ZZ] bepaalde koopprijs op basis van de berekende intrinsieke waarde van de aandelen van DAK aan [Beheer B.V.] te voldoen binnen een termijn van twee weken na oplevering van het definitieve rapport, is dan ook niet toewijsbaar. Partijen zijn immers niet overeengekomen dat [ZZ] de koopprijs bepaalt, maar dat die in het kader van hun financiële afwikkeling wordt vastgesteld door partijen danwel in rechte.
Conclusie en proceskosten
3.4.14. Uit het voorgaande volgt dat de grieven van het principaal hoger beroep en incidenteel hoger beroep falen, althans niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen, onder aanvulling en verbetering van gronden.
3.4.15. [de vennootschap] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal hoger beroep. Aan de zijde van [geïntimeerden] worden deze kosten als volgt begroot:
– griffierecht € 5.610,-
– salaris advocaat (2 punten x tarief V) € 6.962,-
totaal € 12.572,-.
3.4.16. [XX] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep. Aan de zijde van [de vennootschap] worden deze kosten als volgt begroot:
– salaris advocaat (2 punten x tarief V x ½) € 3.481,-.
Zaak tussen [XY Holding] en [XX]
Betalingen voor kantoorpand
3.5.1. De vordering van [XY Holding] tot betaling door [XX] aan [XY Holding] van de in rov. 3.2.4 genoemde bedragen is kennelijk gegrond op de onderlinge draagplicht van de eigenaars van een aan hen gezamenlijk toebehorend goed voor ten behoeve van dat goed door hen gedane uitgaven (artikel 3:172 BW). [XY Holding] stelt in dit verband dat zij de gevorderde bedragen heeft betaald. Daarvan draagt [XY Holding] , ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv, de stelplicht en bewijslast.
3.5.2. [XX] heeft betwist dat [XY Holding] de gevorderde bedragen heeft betaald. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. De rente en aflossing met betrekking tot de leningen voor het kantoorpand werden (sinds 2014) door DAK voldaan aan de bank. Ook de kosten voor onderhoud, belastingen en verzekeringen zijn door DAK voldaan. Tussen DAK en [XY Holding] enerzijds en tussen DAK en [XX] anderzijds bestond een rekeningcourantverhouding waarin volgens afspraak tussen partijen vanaf 1 januari 2014 alle lasten met betrekking tot het kantoorpand werden geboekt. [XY Holding] had met haar rekening-courant structureel een schuld aan DAK, terwijl [XX] met haar rekening-courant structureel een aanzienlijke vordering had op DAK. Daarom heeft [XY Holding] veel meer bijgedragen in de aflossing van de 10-jarige lening per 1 januari 2016 en dus het bedrag van € 37.500,- meer betaald dan [XX] . Ook de rente en aflossing die nadien tot het einde van de samenwerking zijn betaald, zijn door DAK aan de bank betaald, niet door [XY Holding] . Deze bedragen behoren volgens afspraak te worden verwerkt in de rekeningen-courant die DAK heeft met respectievelijk [XY Holding] en [XX] , zodat dit kan worden meegenomen in de financiële afwikkeling van de beëindigde samenwerking, aldus nog steeds [XX] .
3.5.3. Het hof overweegt dat zowel uit het concept-rapport als het deskundigenrapport van [ZZ] blijkt dat de betaalde rente en aflossing met betrekking tot de leningen voor het kantoorpand vanaf 2014 door DAK ten laste werd gebracht van [XY Holding] en [XX] , ieder voor de helft, via hun rekeningen-courant met [XX] (concept-rapport, bijlage 1; deskundigenrapport, blz. 8). Ook volgt uit het deskundigenrapport dat structureel sprake was van een rekening-courantschuld van [XY Holding] aan DAK en een rekening-courantvordering van [XX] op DAK. Tussen partijen staat voorts vast dat [XY Holding] ten behoeve van de aflossing van de 10-jarige lening een bedrag van € 125.000,- heeft betaald aan DAK, niet aan de bank. Uit de correspondentie met de bank en de nota van 24 december 2015 volgt dat het af te lossen bedrag van € 175.000,- zal worden betaald door DAK (producties 5 en 6 bij inleidende dagvaarding). Onjuist is dan ook de vaststelling in rov. 2.4 van het tussenvonnis van 24 juni 2020 dat dit bedrag “vanuit de en/of rekening van [XY Holding] en [XX] ” is betaald aan de bank. Een dergelijke betaling of zelfs het bestaan van een dergelijke rekening is door geen van partijen gesteld, terwijl uit de correspondentie met de bank en de nota blijkt dat het hier gaat om de bankrekening van DAK. Uit de bankafschriften van DAK blijkt dat ook na het einde van de samenwerking in de periode 2017-2023 rente en aflossing op de 25-jarige lening voor het kantoorpand zijn betaald door DAK (productie 40 bij conclusie na deskundigenbericht [XY Holding] ; productie 15 bij memorie van antwoord in principaal hoger beroep; productie 57 ). Uit de facturen die [XY Holding] heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat [XY Holding] kosten voor onderhoud/verbouwing, belastingen en verzekeringspremies heeft betaald, volgt hooguit dat een deel van deze facturen op naam van [XY Holding] is gesteld, maar daaruit volgt nog niet dat [XY Holding] de facturen ook betaald heeft. Uit de door [XX] overgelegde documenten volgt dat door [XY Holding] gevorderde bedragen inzake onderhoudskosten en verzekeringspremies zijn betaald door DAK (producties 22 en 23 bij memorie van grieven in incidenteel hoger beroep). Uit niets blijkt dat [XY Holding] enige betalingen inzake rente of aflossing heeft gedaan aan de bank. [XY Holding] heeft geen bewijzen van betaling overgelegd inzake de overige door haar gevorderde bedragen.
3.5.4. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de rente en aflossing met betrekking tot de leningen voor het kantoorpand sinds 2014 door DAK zijn voldaan aan de bank, en staat eveneens als onvoldoende weersproken vast dat tussen partijen is overeengekomen dat vanaf 1 januari 2014 alle lasten met betrekking tot het kantoorpand voor de helft werden geboekt in de rekeningen-courant tussen DAK en [XY Holding] , en voor de helft in de rekening-courant tussen DAK en [XX] . Hetzelfde dient dus te gebeuren met de aflossing van € 175.000,- die DAK heeft betaald op 1 januari 2016. Dit betreft, gelet op het voorgaande, geen betaling door een tussenpersoon zoals de rechtbank heeft geoordeeld. Hetzelfde geldt voor betalingen gedaan door DAK gedurende de resterende duur van de samenwerking. Nu niet is komen vast te staan dat [XY Holding] bedragen ten behoeve van het kantoorpand heeft betaald aan derden – vóór of na de beëindiging van de samenwerking – en door DAK gedane betalingen tijdens de duur van de samenwerking gelijkelijk ten laste moeten worden gebracht van de rekeningen-courant van DAK met [XY Holding] en [XX] , komt [XY Holding] ter zake van deze betalingen geen vordering toe op [XX] . De vorderingen van [XY Holding] zijn dan ook niet toewijsbaar. De hiermee strijdige oordelen van de rechtbank, resulterend in de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van [XY Holding] , welke oordelen [XX] terecht heeft bestreden met grieven I t/m IV, VII, IX t/m XIV en XVI, zijn onjuist. De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd en de vorderingen van [XY Holding] met betrekking tot de gevorderde bedragen zullen alsnog volledig worden afgewezen.
Bij behandeling van de overige grieven van het incidenteel hoger beroep heeft [XX] geen belang, met uitzondering van de hierna te behandelen grief XVII.
3.5.5. Uit het voorgaande volgt dat de grieven van het principaal hoger beroep falen, althans niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden.
Overleggen grootboekkaarten
3.5.6. [XY Holding] vordert in hoger beroep veroordeling van [XX] om grootboekkaarten van [XX] over de jaren 2009 tot en met 2014 over te leggen, op verbeurte van een dwangsom van € 40.133,-. [XY Holding] heeft niet gesteld wat de grondslag is van deze vordering, en heeft deze vordering ook anderszins niet toegelicht. Kennelijk houdt deze vordering verband met het bedrag van € 40.133,- dat de rechtbank in mindering heeft gebracht op het toegewezen bedrag, omdat ter hoogte van dit bedrag tweemaal dezelfde rente- en aflossingskosten over de periode 2009-2013 ten laste zijn gebracht van [XX] , namelijk eerst ten laste van de rekening-courant van [XX] met [XY Holding] die tussen deze partijen tot 2014 bestond, en vervolgens nog eens ten laste van de rekening-courant van [XX] met DAK in 2014. Kennelijk beoogt [XY Holding] met de gevorderde grootboekkaarten van [XX] aan te tonen dat het bedrag van € 40.133,- niettemin terecht tweemaal ten laste is gebracht van DAK.
Aangezien hiervoor is geoordeeld dat de door [XY Holding] gevorderde bedragen niet toewijsbaar zijn, heeft [XY Holding] bij deze vordering onvoldoende belang.
Overigens volgt het hof de deskundige in zijn oordeel dat het bedrag van € 40.133,- tweemaal ten laste is gebracht van DAK. Zonder toelichting, die ontbreekt, ziet het hof niet in waarom uit de grootboekkaarten van [XX] niettemin zou kunnen blijken waarom deze bevinding onjuist zou zijn. De vordering van [XY Holding] is dus bovendien onvoldoende onderbouwd en ook om die reden niet toewijsbaar.
Overleggen jaarrekeningen
3.5.7. [XX] stelt niet in hoger beroep te komen van de afwijzing van haar vordering in reconventie tot veroordeling van [XY Holding] tot het verstrekken van afschriften van haar jaarrekeningen 2009 t/m 2016, omdat [XX] deze jaarrekeningen inmiddels van [XY Holding] (via de deskundige) heeft ontvangen en bij haar vordering dus geen belang meer heeft. [XX] bestrijdt met grief XVII wel het oordeel waarmee de rechtbank haar vordering heeft afgewezen, met het oog op de beslissing over de proceskosten in reconventie. Deze grief slaagt. Uit de motivering van het bestreden oordeel volgt niet waarom sprake zou zijn van het achterhouden door [XX] van grootboekkaarten voor [XY Holding] . Zonder motivering, die ontbreekt, ziet het hof evenmin in waarom het niet verstrekken door [XX] van deze stukken, zonder meer, grond is voor afwijzing van haar vordering tot het verstrekken van afschriften van de jaarrekeningen van [XY Holding] . De vordering is dan ook ten onrechte op deze grond afgewezen. Aangezien de gevorderde stukken in de loop van de procedure in eerste aanleg zijn verstrekt, heeft [XX] zoals zij zelf stelt geen belang meer bij deze vordering, zodat de afwijzing van de vordering in stand blijft. Het hof ziet hierin wel aanleiding om de proceskosten in reconventie tussen partijen te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Conclusie en proceskosten
3.5.8. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden vonnissen, gewezen in conventie, zullen worden vernietigd. De vorderingen van [XY Holding] zullen alsnog volledig worden afgewezen.
Het bestreden eindvonnis, gewezen in reconventie, zal worden vernietigd voor zover daarbij [XX] is veroordeeld in de proceskosten. Voor het overige zal dit vonnis worden bekrachtigd onder verbetering en aanvulling van gronden.
Tegen de tussenvonnissen, gewezen in reconventie, heeft [XX] geen grieven gericht, zodat zij in haar hoger beroep daartegen niet-ontvankelijk is.
3.5.9. [XY Holding] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg, in conventie, waaronder de volledige kosten van de deskundige. Aan de zijde van [XX] worden deze kosten als volgt begroot:
– griffierecht € 1.992,-
– salaris advocaat (3,5 punten x tarief IV) € 3.899,-
– kosten deskundige € 18.024,46
totaal € 23.915,46.
3.5.10. Het hof zal de proceskosten van de eerste aanleg in reconventie compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.5.11. [XY Holding] zal als de in het ongelijk gestelde partij tevens worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep. Aan de zijde van [XX] worden deze kosten als volgt begroot:
– griffierecht € 2.135,-
– salaris advocaat
principaal hoger beroep (2 punten x tarief IV) € 4.062,-
incidenteel hoger beroep (2 punten x tarief IV x ½) € 2.031,-
totaal € 8.228,-.
4. De uitspraak
Het hof:
In de zaak tussen [de vennootschap] en [geïntimeerden] (200.303.970)
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen, onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is overwogen;
veroordeelt [de vennootschap] in de proceskosten van het principaal hoger beroep, en stelt die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] vast op € 12.572,-;
veroordeelt [XX] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, en stelt die kosten tot op heden aan de zijde van [de vennootschap] vast op € 3.481,-;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak tussen [XY Holding] en [XX] (200.310.666)
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de tussenvonnissen van 24 juni 2020 en 22 december 2020, en het eindvonnis van 2 februari 2022, gewezen in conventie, en opnieuw rechtdoende: wijst de vorderingen van [XY Holding] af;
verklaart [XX] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de tussenvonnissen van 24 juni 2020 en 22 december 2020, gewezen in reconventie;
vernietigt het eindvonnis van 2 februari 2022, gewezen in reconventie, voor zover daarbij [XX] is veroordeeld in de proceskosten, en bekrachtigt dit vonnis voor het overige, onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is overwogen;
veroordeelt [XY Holding] in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg in conventie, en in de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep, en stelt die kosten tot op heden aan de zijde van [XX] vast op € 23.915,46 in eerste aanleg en op € 8.228,- voor het principaal en incidenteel hoger beroep;
compenseert de proceskosten van de procedure in eerste aanleg in reconventie, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. Verhoeven, S.C.H. Molin en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 april 2023.
griffier rolraadsheer