Hof 's-Gravenhage, 13-12-2010, nr. 22-000798-10.a
ECLI:NL:GHSGR:2010:BO7042
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
13-12-2010
- Zaaknummer
22-000798-10.a
- LJN
BO7042
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BO7042, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 13‑12‑2010; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2010:BL0531, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2010:BL0531, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BU5347
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU5347, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 13‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Het gerechtshof in Den Haag heeft op 13 december 2010 in hoger beroep het vonnis van de Rotterdams rechtbank bevestigd, waarin een 43-jarige man tot tien jaar gevangenisstraf is veroordeeld voor moord. De moord werd gepleegd te Rotterdam in november 1991. De politie is de man pas op het spoor gekomen, nadat hij voor een ander strafbaar feit in 2008 zijn DNA had moeten afstaan aan de zogenoemde DNA-databank. Daar bleek zijn DNA te matchen met sporen die in 1991 waren gevonden in het huis van het slachtoffer, waar de moord is begaan. De verdachte heeft erkend destijds bij het slachtoffer te zijn geweest en hem te hebben vastgebonden, verwond en bestolen, maar heeft ontkend het slachtoffer te hebben gedood. Evenals de rechtbank heeft het hof de mogelijkheid dat het slachtoffer door een onbekende andere persoon om het leven zou zijn gebracht als te onwaarschijnlijk buiten beschouwing gelaten. Ook het hof heeft geoordeeld dat buiten twijfel is komen vast te staan dat de nu veroordeelde man het slachtoffer door een groot aantal messteken dodelijk heeft verwond. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam vindt u onder LJN BL0531.
Partij(en)
Rolnummer: 22-000798-10
Parketnummer: 10-750151-06
Datum uitspraak: 13 december 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1967,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 26 augustus 2010 en 29 november 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 10 november 1991 tot en met 12 november 1991 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal die [slachtoffer] (in het lichaam) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 10 november 1991 tot en met 12 november 1991 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen althans éénmaal die [slachtoffer] (in het lichaam) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen uit de woning van die [slachtoffer] van twee Egyptische prentplaten en/of (een) siera(a)d(en) en/of een videorecorder en/of fotocamera en/of horloge en/of geld en/of een schilderij en/of (een) autosleutel(s) en/of een personenauto van het merk Volvo, type 340 met het kenteken [kenteken], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 10 november 1991 tot en met 12 november 1991 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal die [slachtoffer] (in het lichaam) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
- 2.
hij in de periode van 15 maart 2009 tot en met 14 april 2009 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 300, althans één of meer (XTC)pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvullingen en verbeteringen aanbrengt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
De raadsvrouw heeft een (voorwaardelijk) niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd, dat in het licht moet worden gezien van een mogelijk alternatief scenario van de gebeurtenissen, waarin de verdachte niet de dader is.
Het hof zal aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie na de behandeling van dat bewijsverweer afzonderlijk aandacht schenken.
Aanvullende bewijsmotivering van het hof
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft inconsistent verklaard over hetgeen zich precies in de woning van het slachtoffer heeft afgespeeld en in welke toestand hij het slachtoffer zou hebben achtergelaten. Ook over de beweegredenen die hij had om het slachtoffer het - door hem deels erkende - geweld te berokkenen, heeft hij zeer wisselend verklaard. In hoeverre hij daarbij onder invloed was van middelen, is op grond van zijn verklaringen - ook op dat punt niet eenduidig - niet vast te stellen. Aannemelijk is, dat hij alcohol en cocaïne had gebruikt.
De verdachte erkent op een vrijdagavond met het slachtoffer te zijn meegegaan naar diens woning en - in het kader van overeengekomen seksuele handelingen - het slachtoffer te hebben vastgebonden, een tweetal malen met een mes te hebben "bewerkt" en het slachtoffer vervolgens te hebben beroofd. Hij verklaart korte tijd later te hebben vernomen dat het slachtoffer was overleden. Daardoor heeft de verdachte naar eigen zeggen achttien jaar lang geleefd met de gedachte dat hij iemand om het leven had gebracht, en hij zegt daarom een scherpe herinnering aan zijn eigen daden te hebben.
Voor het hof is dat reden temeer om aan te nemen dat hij toch niet steeds volstrekt openhartig heeft verklaard en dat dit niet (alleen) is te wijten aan het langdurig tijdverloop, en evenmin aan de omstandigheid, dat hij zich op het politiebureau zodanig 'overvallen' voelde door zijn aanhouding, dat hij alleen maar 'nonsens' zou hebben uitgekraamd, zoals hij in laatste instantie heeft verklaard.
Het hof overweegt in dit kader dat de verdachte ter zitting in hoger beroep van 29 november 2010 heeft verklaard dat hij wist dat hij (een sigarettenpeuk met) DNA had achtergelaten in de woning van het slachtoffer en dat hij, toen hij DNA moest afstaan in verband met een andere strafzaak, zeker wist dat er een match zou komen in de onderhavige zaak. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij er reeds op was gewezen dat hij in deze zaak door de politie werd gezocht, zodat hij reeds geruime tijd in de verwachting moet hebben geleefd dat hij door de politie zou (kunnen) worden verhoord omtrent hetgeen zich ten tijde van het ten laste gelegde feit in de woning van [slachtoffer] heeft afgespeeld, zodat ook in zoverre niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich zodanig door zijn aanhouding 'overvallen' voelde dat hij daarom in het geheel niet kan instaan voor zijn bij de politie afgelegde verklaringen.
Dat brengt mee dat het hof die verklaringen - zoals ook de rechtbank - ten dele laat meewerken aan het bewijs.
Alternatief scenario
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2010 dat hij, zakelijk weergegeven, niet verantwoordelijk is geweest voor de fatale messteken in het lichaam van het slachtoffer, doch dat hij (slechts) twee 'prikken' met een mes in het gezicht/hoofd van het slachtoffer heeft gegeven, acht het hof ongeloofwaardig. Het is volstrekt onaannemelijk dat een derde na het vertrek van de verdachte de woning zonder enig braakspoor te veroorzaken zou hebben betreden, het al gewonde slachtoffer nog eens extra zou hebben vastgebonden en vervolgens nog een groot aantal messteken zou hebben toegebracht.
Noch uit het dossier, noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht valt zelfs maar een begin van enig alternatief scenario te destilleren. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat een dergelijke aanwijzing voor een alternatief, de verdachte ontlastend scenario niet kan worden gevonden in de enkele omstandigheid dat bij het slachtoffer eerder zou zijn ingebroken. Evenmin kan een dergelijke aanwijzing worden gevonden in het beweerdelijk feit dat er een sleutel van de woning in omloop zou zijn, of dat de verdachte na zijn vertrek de deur open zou kunnen hebben laten staan. Ook de omstandigheid dat er niet nader geïdentificeerd DNA-materiaal van derden in de woning en bij het slachtoffer is aangetroffen levert niet de hier bedoelde aanwijzing op, nu er geen enkele indicatie is dat deze sporen op enigerlei wijze in verband zouden staan met het hier aan de orde zijnde delict.
Het hof acht, tegen deze achtergrond, het scenario dat (een) ander(en) dan de verdachte de (fatale) messteken in het lichaam van het slachtoffer heeft/hebben toegebracht, dermate onaannemelijk dat hier aan voorbij wordt gegaan.
Nadere onderzoekswensen van de verdediging in hoger beroep en het (voorwaardelijke) beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 november 2010 heeft de raadsvrouw - overeenkomstig haar pleitnota - een verzoek gedaan tot het horen als getuige van de officier van justitie mr. De Boer, alsmede van een lid van het oorspronkelijke "coldcase"- onderzoeksteam, teneinde concrete informatie te verkrijgen omtrent de datum en het tijdstip van de signalering van de auto van het slachtoffer die beweerdelijk gezien zou zijn door een beveiligingsmedewerker op 15 november 1991.
Voorts heeft zij - ook in dit kader - inzage verzocht in het dagjournaal van de politie van 15 november 1991 en in het document dat lijkt op een interne rapportage aan de stuurploeg over de voortgang van het onderzoek.
Bij afwijzing van voornoemde verzoeken doet de raadsvrouw een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de officier van justitie mogelijk relevante (ontlastende) informatie aan het dossier en aan de verdediging heeft onthouden.
Het hof begrijpt dat de verzoeken van de raadsvrouw in het bijzonder moeten worden bezien in het kader van het door de raadsvrouw aangevoerde omtrent een alternatief scenario.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de beoordeling van voornoemde verzoeken heeft het hof vooreerst acht geslagen op het vorenoverwogene onder 'Alternatief scenario'. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat opheldering van de door de raadsvrouw geplaatste vraagpunten bij de signalering van de auto van het slachtoffer door een beveiligingsmedewerker d.d. 15 november 1991, niet noodzakelijk is met het oog op de inhoudelijke beoordeling van deze zaak door het hof.
Het hof heeft hierbij tevens in aanmerking genomen verdachtes verklaring ter zitting in hoger beroep van 29 november 2010, inhoudende - kort gezegd - dat hij de avond/nacht van 8 op 9 november 1991 de auto van het slachtoffer had meegenomen vanaf diens woning, dat hij vervolgens naar zijn (toenmalige) huis was gereden en de auto daar had geparkeerd waar de politie de auto later (hof: 30 november 1991) had aangetroffen, alsmede dat hij de autosleutels meteen in het water had gegooid.
Het is derhalve niet waarschijnlijk (ofschoon niet onmogelijk) dat de auto op 15 november 1991 elders nog gezien is, maar wat daar van zij, voor het oordeel van het hof is die (vermoedelijk foutieve) signalering irrelevant.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het e-mailbericht d.d. 28 oktober 2010 van de officier van justitie mr. De Boer, inhoudende een uitleg terzake, alsmede de omstandigheid dat er naar aanleiding van de vraagpunten van de raadsvrouw een aanvullend proces-verbaal is opgesteld dat zich thans in het dossier bevindt. Uit dit proces-verbaal blijkt dat er in het op deze zaak betrekking hebbende dossier [slachtoffer] reeds is gezocht naar informatie over het zien van de auto van het slachtoffer [slachtoffer] door beveiligingspersoneel. De in dit kader relevant geachte delen van het dagjournaal van 15 november 1991 alsook van de interne rapportage zijn in dit proces-verbaal gerelateerd.
Bovendien zij nog opgemerkt dat het dagjournaal en de interne rapportage interne stukken zijn, die naar 's hofs oordeel naar hun aard in beginsel niet geschikt zijn voor extern gebruik, teminder omdat het opmerkingen en aantekeningen bevat met informatie die niet voor derden is bestemd. Het hof ziet in hetgeen door de raadsvrouw ter onderbouwing van het verzoek is aangevoerd, geen reden van dit standpunt af te wijken.
Alles overwegende komt het hof tot de navolgende conclusie.
Het hof is de noodzaak tot het horen als getuigen van de officier van justitie mr. W.D. de Boer en een lid van het oorspronkelijke onderzoeksteam, mede gelet op de daaraan ten grondslag liggende motivering van de raadsvrouw, niet gebleken. Voor wat betreft het verzoek tot inzage in het journaal van de politie en de interne rapportage, is het hof eveneens van oordeel dat - mede gelet op de daaraan ten grondslag liggende motivering van de raadsvrouw - de noodzaak hiertoe niet is gebleken.
Alle verzoeken worden dan ook afgewezen.
Met betrekking tot het (voorwaardelijk) niet ontvankelijkheidsverweer overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof is - op grond van het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep en de inhoud van het dossier - niet aannemelijk geworden dat de officier van justitie doelbewust ontlastend bewijsmateriaal aan het dossier heeft onthouden, noch dat er door opsporingsambtenaren en/of de officier van justitie op enigerlei wijze zodanig is gehandeld dat er doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Het hof verwerpt derhalve het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Verbetering en aanvulling overweging rechtbank
'Wanneer is het slachtoffer overleden?'
pagina 6 van het vonnis
Dagaanduiding
Het hof leest de navolgende zinsnede uit de laatste alinea van genoemde pagina aldus verbeterd:
De rechtbank acht het aannemelijk dat het slachtoffer tussen vrijdag 8 november 1991 te 22.00 uur en maandag 11 november 1991 - in de loop van de dag - is overleden.
Het hof vult deze overweging aan met het navolgende:
Dat betekent dat het tijdstip van overlijden - mede gelet op de aanduiding "omstreeks" - valt binnen de tenlastegelegde periode.
Verbetering overweging rechtbank 'Voorbedachte raad' pagina 12 van het vonnis
De tweede alinea van genoemde overweging leest het hof verbeterd, als volgt:
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2010 verklaard dat het slachtoffer door hem was vastgebonden, dat zij seks hadden en dat hij toen het slachtoffer wilde verwonden. De verdachte heeft vervolgens een 10 à 15 centimeter lang mes uit de woning gepakt, waarmee hij het slachtoffer vervolgens tot zeventien maal toe (diep) in zijn lichaam heeft gestoken.
Het hof stelt op grond hiervan vast dat de verdachte tussen het moment dat hij besloot om een mes te gaan pakken en het moment dat hij daadwerkelijk stak, alsmede in de tijd die ermee is gemoeid zeventien (diepe) messteken in een lichaam toe te brengen, de tijd heeft gehad zich te beraden op zijn handelen, zodat - objectief gezien - hij de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Aanvulling strafmotivering van de rechtbank
pagina 14-15 van het vonnis
Terzake de strafmotivering overweegt het hof - in aanvulling op de rechtbank - dat het hof zich ervan bewust is dat het een in 1991 gepleegd feit betreft, doch dat deze omstandigheid het hof niet tot een andere strafoplegging brengt dan die van de eerste rechter.
Voorts leest het hof de laatste twee zinsneden van de laatste alinea op pagina 14 aldus verbeterd:
Anderzijds blijkt uit dit uittreksel ook dat de verdachte door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Amsterdam d.d. 23 oktober 1991 is veroordeeld voor een (ernstig) geweldsdelict, te weten een diefstal met geweld, welke veroordeling op 22 november 1991 onherroepelijk is geworden.
Voor het overige kan het hof zich verenigen met het vonnis zoals door de rechtbank is gewezen. Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling en verbetering van gronden als voormeld te worden bevestigd.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt met aanvulling en verbetering van gronden het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. A.H. de Wild, mr. S. van Dissel en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier mr. Y.H.G. van der Hut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 december 2010.