Rb. Gelderland, 01-03-2016, nr. 05/980628-13
ECLI:NL:RBGEL:2016:1112, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
01-03-2016
- Zaaknummer
05/980628-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2016:1112, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 01‑03‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:11154, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 01‑03‑2016
Inhoudsindicatie
4 Jaar gevangenisstraf voor oplichting bank door incassofraude De rechtbank veroordeelt een 46 jarige ex horecaondernemer tot een gevangenisstraf van vier jaren voor grootschalige oplichting van ABN AMRO door middel van een geraffineerd systeem van incassofraude. De man heeft gedurende drie jaar ruim € 11 miljoen afgeroomd tijdens het rondpompen van meer dan € 705 miljoen op basis van ten minste 74.000 incasso opdrachten, die voor het overgrote deel weer werden gestorneerd. De man is ook veroordeeld voor het doen van onjuiste aangifte inkomstenbelasting en voor feiten die onder de noemer faillissementsfraude vallen. De verdachte heeft grote financiële schade veroorzaakt. Door zijn toedoen is het voor ondernemers moeilijker geworden om van een incassoservice gebruik te maken.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
zittingsplaats Zutphen
team strafrecht
parketnummer : 05/980628-13
datum uitspraak : 1 maart 2016
tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2016, 19 januari 2016 en 16 februari 2016.
1. Inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging (de wijziging is cursief weergegeven), ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2007 tot
en met 29 januari 2010 in de gemeente Zwolle en/of Apeldoorn en/of Amsterdam,
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer
natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, met het
oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
- door het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, en/of
- door listige kunstgrepen, en/of
- door een samenweefsel van verdichtsels,
te weten door:
a. met bestaande dan wel speciaal hiervoor opgerichte ondernemingen, in
de vorm van besloten vennootschappen, een constructie van besloten
vennootschappen vorm te geven, met in de naam (telkens) een reeds bestaande
horecaformule en/of een deel van de naam van een bekende onderneming binnen
het [concern] en/of vallend binnen het stelsel van besloten
vennootschappen van [bedrijf 4] ; en/of
b. middels deze constructie van besloten vennootschappen, bij de ABN AMRO bank
N.V. (verder te noemen ABN AMRO bank) te doen voorkomen dat verdachte en/of
zijn medeverdachte(n) (in)direct als franchisegever fungeerden voor diverse
franchisenemers, te weten diverse (bestaande) horecagelegenheden; en/of
c. te doen voorkomen dat ten behoeve van deze fanchiseverhouding(en) een
automatische incasso en/of een incassocontract noodzakelijk was voor het
innen van een gebruikersvergoeding en/of een franchisevergoeding en/of een
reclamevergoeding en/of een pachtsom bij de franchisenemer(s), dan wel een
andere vergoeding betrekking hebbend op de franchiseverhouding; en/of
d. op naam van één of meer van deze besloten vennootschappen, 22 althans één
of meer rekeningen bij de Postbank N.V. (thans ING-bank N.V., verder te
noemen Postbank) te openen (D-0257); en/of
e. te doen voorkomen bij de ABN AMRO bank dat de franchisenemer(s) de
rekening(en) had(den) geopend en/of die geopende rekeningen
aanhielden bij de Postbank en daarbij niet te vertellen dat verdachte
en/of zijn medeverdachte(n) (zelf) deze rekening(en) heeft/hebben geopend
en/of dat verdachte en/of zijn mededader(s) deze
rekening(en) in beheer had(den); en/of
f. op naam van één of meer van deze besloten vennootschappen, 27 en/of 16,
althans één of meer, rekening(en) bij de ABN AMRO bank (D-0232) te openen
met een incassofaciliteit, althans een mogelijkheid tot automatische
incasso op de onder d genoemde rekening(en) bij de Postbank; en/of
g. aan de ABN AMRO bank (een) incassocontract(en) te overleggen (als ware
deze) van de Rabobank Noord-Oost Veluwe (thans Raobank Noord-Veluwe,
verder te noemen Rabobank) en/of met deze/dit incassocontract(en) van de
Rabobank, de ABN AMRO bank te laten zien dat verdachte en/of zijn
mededader(s), al dan niet via een besloten vennootschap, hiermee de
gebruikersvergoeding en/of de franchisevergoeding en/of reclamevergoeding
en/of overige betalingsverplichtingen van franchisenemers, incasseerden
bij de Rabobank en dit wilden voortzetten bij de ABN AMRO bank, wetende dat
bestaande franchisenemers nooit facturen zouden krijgen met hierop
vermelding van een ABN AMRO bankrekening en/of nooit zelf gelden zouden
storten op een ABN AMRO bankrekening en/of er nooit gelden van de
franchisenemers zouden worden ontvangen op de ABN AMRO bankrekeningen; en/of
h. 16 althans één of meer incassocontracten, af te sluiten met de ABN AMRO
bank, waarbij gebruik werd gemaakt van de incassofaciliteiten met
"automatisch herhaald aanbieden", waardoor het te incasseren bedrag door de
ABN AMRO zelf, al dan niet middels tussenkomst van Equens, vooruitlopend op
het slagen van de incasso, althans op voorschotbasis, (telkens) reeds op
één van voornoemde ABN AMRO rekening(en) werd gestort: en/of
i. (telkens) bedragen, in elk geval enig bedrag, dat werd ontvangen op de ABN AMRO
bankrekening(en) direct, althans binnen vijf dagen door te storten naar een
bankrekening van verdachte en/of zijn mededader(s) en/of naar een
bankrekening van (een) aan verdachte en/of zijn mededader(s) gelieerde
rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en); en/of
j. in deze periode van vijf (werk)dagen een nieuwe incasso te laten
plaatsvinden zodat de door de ABN AMRO bank geactiveerde stornering van het
eerder op voorschotbasis betaalde bedrag mogelijk werd gemaakt; en/of
k. bovengenoemde handelingen vermeld onder i en j, dagelijks, althans (zeer)
regelmatig in een bepaald patroon, te herhalen, waardoor de kans zo klein
mogelijk gehouden werd dat de ABN AMRO bank feitelijke aanwezigheid van
een debetsaldo kon ontdekken;
de ABN AMRO bank (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer
geldbedrag(en) tot een totaal van 11.139.958,44 EUR of daaromtrent, althans
van enig geldbedrag, althans tot de afgifte van enig goed en/of tot het
verlenen van een dienst en/of tot het aangaan van een schuld;
art 326 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 maart 2009 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in
Nederland, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte over het
jaar 2007 in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, onjuist of onvolledig
heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk op deze aangifte,
- niet aangekruist dat verdachte de beschikking/het beheer had over het
inkomen en/of vermogen binnen de [stichting 1]
, althans geen kruisje gezet bij vraag 39a (D-0200 en onderdeel 47
van document D-0227) van de aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2007
en/of
- geen melding gemaakt van het reguliere voordeel uit aanmerkelijk belang,
zoals staat vermeld bij vraag 20 (D-0200 en onderdeel 28 van D-0227) dat
verdachte heeft verkregen door de opbrengst van de verkoop van de bij de [stichting 1]
in bezit zijnde aandelen van [bedrijf 2] en/of
[bedrijf 3]
welk feit ertoe heeft gestrekt dat er te weinig belasting is geheven
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 oktober
2004 tot en met 7 juni 2013, in de gemeente Apeldoorn en/of Deventer en/of
elders in Nederland en/of op Bonaire, terwijl hij in staat van faillissement
is verklaard (bij vonnis van 4 oktober 2011, D-0460), ter bedrieglijke
verkorting van de rechten van zijn schuldeisers:
- baten niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken;
- niet voldaan heeft aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van
het voeren van een administratie ingevolge artikel 3:15i lid 1 Burgerlijk
Wetboek, het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en
gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers hebbende verdachte aan de curator niet de gehele en/of een volledige
administratie overlegd en/of bestaande administratie niet op vordering van de
curator te voorschijn gebracht en/of één of meer kostbare siera(a)d(en)
buiten de boedel heeft gehouden, althans van het bezit van één of meer
kostbare siera(a)d(en) geen melding gemaakt aan de curator;
art 341 ahf/ond a ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 oktober
2011 tot en met 7 juni 2013, in de gemeente Apeldoorn en/of Deventer en/of
elders in Nederland en/of Bonaire, terwijl hij in staat van faillissement is
verklaard (bij vonnis van 4 oktober 2011, D-0460), wettelijk opgeroepen tot
het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk weg is gebleven
en/of heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk
verkeerde inlichtingen heeft gegeven, immers heeft verdachte verzuimd om het
merendeel van de door de curator in zijn brief d.d. 05 oktober 2011
opgevraagde gegevens/informatie (D-0456) aan de curator te verstrekken;
art 194 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 31 mei 2008
tot en met 28 mei 2013, in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland
en/of op Bonaire, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 4]
, die op 31 mei 2011 in staat van
faillissement is verklaard (D-0143), tezamen en in vereniging met één of meer
natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, ter
bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de
rechtspersoon:
- niet voldaan heeft aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van
het voeren van een administratie ingevolge artikel(len) 2:10 lid 1
Burgerlijk Wetboek en/of 3:15i lid 1 Burgerlijk Wetboek, het bewaren en te
voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat/die
artikel(en) bedoeld,
immers hebbende verdachte welbewust geen (volledige) administratie bijgehouden
en/of de wel bijgehouden administratie niet (volledig) overlegd aan de
curator, waarvan onder meer de jaarrekening(en) over 2010 en/of 2011;
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode 31 mei 2011 tot en met 28
mei 2013, in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of Bonaire,
als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 4]
, die op 31 mei 2011 in staat van faillissement is verklaard,
tezamen en in vereniging, althans alleen, wettelijk opgeroepen tot het geven
van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk weg is gebleven en/of heeft
geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde
inlichtingen heeft gegeven, immers heeft verdachte verzuimd (zie blz. 51 en
52 3 b-PV):
- om de complete door de curator gevraagde administratie te overleggen,
althans de jaarrekening(en) over het/de ja(a)r(en) 2010 en/of 2011 (D-0632)
en/of
- om de grootboekkaarten, balansen, bankafschriften en/of jaarafrekeningen van
de diverse ondernemingen binnen [bedrijf 4] te overleggen en/of
- informatie over de aandelenoverdacht van [bedrijf 4] vlak voor faillissement te
overleggen;
art 194 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
2. Overwegingen
Aanleiding onderzoek
Op 28 september 2011 heeft ABN AMRO Bank NV aangifte van oplichting gedaan tegen verdachte en zijn broer [medeverdachte] (en tegen aan hen gelieerde vennootschappen). Door vermoedelijk frauduleus handelen bij het gebruik van incassocontracten, waarbij in de periode van januari 2007 tot en met januari 2010 in totaal 76.503 incasso’s ten laste van rekeningen bij de Postbank zijn uitgevoerd, welke incasso’s vrijwel allemaal weer zijn gestorneerd, is ABN AMRO volgens de aangifte tot een bedrag van ruim € 11 miljoen benadeeld.
Uit een boekencontrole door de Belastingdienst is daarnaast de verdenking ontstaan dat verdachte over 2007 een onjuiste aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan.
Verder is tegen verdachte door de curator in het faillissement van hem in privé en door de curator in het faillissement van de [bedrijf 4] aangifte gedaan van het ten onrechte niet verstrekken van inlichtingen of het verstrekken van onjuiste inlichtingen.
In het tripartiete overleg van 3 september 2012 is besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 – als medepleger –, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht aan de hand van haar schriftelijke requisitoir.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde, dat wat betreft het onder 3 tenlastegelegde primair de dagvaarding nietig dient te worden verklaard en subsidiair dat verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde en dat wat betreft het onder 5 en 6 tenlastegelegde primair het Openbaar Ministerie (deels) niet‑ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair dat voor die feiten eveneens integrale vrijspraak dient te volgen. De raadsman heeft het standpunt van de verdediging ter zitting toegelicht aan de hand van zijn pleitnota.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
[bedrijf 4] hield een franchiseorganisatie in stand. Verdachte was (getrapt) bestuurder van [bedrijf 4] . Binnen de franchiseorganisatie werden verschillende horecaformules uitgebaat, zoals [namen] . Per franchiseformule was er een vennootschap: [vennootschappen] enzovoort. Per vestiging was er een locatievennootschap. De horecabedrijven zelf werden over het algemeen in de vorm van eenmanszaken op naam van, en gelieerd aan de desbetreffende franchisenemer geëxploiteerd. In de tenaamstelling van de locatievennootschappen, die de overeenkomsten sloten met de franchisenemers, was steeds de desbetreffende plaatsnaam opgenomen, zoals: [vennootschap] . Deze bedrijven samen vormden [bedrijf 4] .
Verdachte was – middellijk – houder van 1/3 van de aandelen in [bedrijf 4] . [bedrijf 4] was 100% aandeelhouder van de formulevennootschappen, die op hun beurt weer voor 100% aandeelhouder waren van de locatievennootschappen.
Vanaf de oprichting op 10 december 2003 tot en met 31 maart 2004 was verdachte bestuurder van [bedrijf 4] . Van 31 maart 2004 tot en met 31 augustus 2007 waren Haak Consult BV en Den Besten Horeca Holding BV bestuurder en van 31 augustus 2007 tot en met 17 september 2010 was JDB Holding BV bestuurder. De verdachte was bestuurder van JDB Holding BV.
Op grond van de franchiseovereenkomst was de franchisenemer aan [bedrijf 4] als franchisegever vergoedingen verschuldigd. Het ging om een eenmalige entreevergoeding, een franchisevergoeding die deels afhankelijk was van de omzet, een reclamevergoeding en een gebruikersvergoeding van eveneens een bepaald percentage van de behaalde omzet. Naast de franchiseovereenkomst werden er met franchisenemers ook huur- en onderhuurovereenkomsten gesloten. De franchisenemers gaven een machtiging tot automatische incasso van de verschillende vergoedingen af. Voor het innen van deze vergoedingen werden rekeningen bij de Rabobank in Epe (later: Rabobank Noordoost‑Veluwe en Rabobank Noord Veluwe) aangehouden. Omdat de hoogte van de franchisevergoeding deels was gebaseerd op de behaalde omzet gebruikte de franchisenemer een bepaald kassasysteem aan de hand waarvan de franchisegever op afstand, met gebruikmaking van internet en autorisatiecodes, kon inloggen om de omzet uit te lezen. Deze vergoeding, die dus varieerde, werd naast andere vergoedingen, zoals de huur, periodiek gefactureerd en geïnd. Wekelijks werd er een voorschot op de aan de omzet gerelateerde vergoeding geïncasseerd. Op naam van de locatievennootschap werd er aan de franchisenemer gefactureerd.
Administratieve werkzaamheden werden gedaan door [bedrijf 5] . Vanaf 28 december 2004 is enig aandeelhouder en bestuurder van die vennootschap [bedrijf 6] , van welke vennootschap verdachte eveneens (middellijk) bestuurder was. Het administratiekantoor, dat was gevestigd aan [adres 1] in Apeldoorn, hield zich bezig met de administratie van alle vennootschappen van [bedrijf 4] en van andere aan verdachte gelieerde vennootschappen, inclusief het factureren en incasseren van de door franchisenemers te betalen vergoedingen.
Begin 2007 zijn er bij de ABN AMRO in Zwolle 25 bankrekeningen geopend. Die bankrekeningen stonden op naam van locatievennootschappen van [bedrijf 4] . Later zijn er nog twee bankrekeningen bij ABN AMRO geopend. Zestien van deze vennootschappen, die door verdachte en zijn broer werden vertegenwoordigd, hebben met ABN AMRO een incassocontract gesloten. De ingangsdata van die contracten liggen tussen 23 februari en 27 maart 2007. De incassovariant is telkens de doorlopende machtiging bedrijven met de faciliteit Automatisch Herhaald Aanbieden. Het maximumbedrag per incassobatch – een verzameling van incasso‑opdrachten met betrekking tot dezelfde incasserende bankrekening – bedraagt € 100.000,- en het aantal batches maximaal dertig per maand. Het maximum aantal incasso’s per batch is telkens honderd. Als omschrijving worden in de incassocontracten de termen ‘geleverde diensten, huur e.d.’ gebruikt. De verdachte en zijn broer hebben bij het openen van de bankrekeningen en bij het sluiten van de incassocontracten aangegeven dat de incassofaciliteit van ABN AMRO zou worden gebruikt voor het incasseren van vergoedingen van de franchisenemers van [bedrijf 4] .
Uit de aangifte van ABN AMRO Bank NV komt naar voren dat er in de periode januari 2007 tot en met januari 2010 op basis van deze incassocontracten 76.503 incasso’s van gemiddeld ruim € 9.500,- zijn uitgevoerd. In veel gevallen ging het om ronde bedragen van bijvoorbeeld € 10.000,-. Dit betreft in totaal een bedrag van € 722.290.000,-. Van deze incasso’s is 96% weer gestorneerd.
Uit het onderzoek door de fiscale recherche komt naar voren dat er 74.124 incasso‑opdrachten zijn ingezonden voor een totaalbedrag van € 705.475.650,-.
Incasso is een product van Currence Incasso BV. Equens verwerkt in Nederland incasso‑opdrachten. De incasso-opdrachten worden door de incassant, de opdrachtgever van de incasso, via zijn bank bij Equens aangeleverd. Op basis van een afspraak tussen Equens en de banken worden incassobatches door Equens direct op de rekening van de incassant gecrediteerd. Equens probeert gedurende vijf dagen, als er sprake is van Automatische Herhaald Aanbieden, de bedragen vervolgens te incasseren van de debetrekeningen. Als een incasso, geboekt op dag X, om welke reden dan ook, niet bij de debiteur geïncasseerd kan worden, wordt de incasso op dag X+5 gestorneerd met valutadatum dag X. De rekening van de incassant wordt dan gedebiteerd met als dag X als valutadatum.
Ook in dit geval werd een incasso‑opdracht op dag X met de oorspronkelijke valutadatum op dag X+5 gestorneerd als er sprake was van gebrek aan saldo op de rekening van de geïncasseerde. Tussen het moment van incasseren en het storneren van de uitgevoerde opdrachten zijn er automatisch gecrediteerde bedragen vanaf de zestien ABN AMRO‑rekeningen doorgeboekt of opgenomen. Op de incassorekening ontstond zo een nihil- of debetsaldo op dag X. Op dag X+5 werd in dat geval echter weer een nieuwe incassobatch, met een hoger bedrag, aangeleverd. Op die manier werd een door de stornering op dag X+5 ontstane debetstand niet zichtbaar, aangezien het debetsaldo diezelfde dag weer werd opgeheven, en bleef een signaal in het kader van kredietbeheer uit: er werd ’s ochtends gestorneerd en ’s middags werd er weer geïncasseerd, waardoor aan het eind van de dag de incassorekening weer een creditsaldo liet zien. Dit proces heeft zich telkens herhaald.
Door de stornoboekingen met terugwerkende valutadatum kon er een zogeheten valutaire debetstand ontstaan, in het geval het bedrag dat op dag X was gecrediteerd direct was doorgeboekt of was opgenomen. Over die debetstand is debetrente in rekening gebracht. Ter compensatie van de verschuldigde debetrente, de betalingen aan derden en de overboekingen naar andere bankrekeningen, waren er telkens hogere incassobedragen nodig om een debetsaldo weer tijdelijk op te kunnen heffen. Het gaat dan om een steeds groter aantal incasso’s en/of een steeds groter incassobedrag. Het aantal incasso’s per kwartaal van de zestien rekeningen met een incassofaciliteit is volgens ABN AMRO gestegen van enkele duizenden in de periode 2007‑2008 tot meer dan 10.000 in 2009. Dit komt overeen met een per kwartaal geïncasseerd totaalbedrag van circa € 50 miljoen in de periode 2007‑2008 tot meer dan € 100 miljoen in 2009. Over 2009 bedroeg het geïncasseerde bedrag in totaal ruim € 460 miljoen en het gestorneerde bedrag € 454 miljoen. ABN AMRO heeft de incasso’s op 21 januari 2010 stopgezet. De gezamenlijke debetstand op de zestien rekeningen – die zichtbaar werd doordat er geen nieuwe incasso‑opdrachten meer werden uitgevoerd – bedroeg op dat moment € 11.139.958,-.
Verdachte heeft óf zelf via internetbankieren de incassobatches ingestuurd óf hij heeft voor het insturen opdracht gegeven aan een medewerkster van administratiekantoor [bedrijf 5] . Na het inloggen met bankpas en daarbij behorende pincode kon de incassobatch ingebracht worden. Vervolgens werden de opdrachten met gebruikmaking van een bankpas en pincode gefiatteerd en automatisch naar ABN AMRO verzonden. De bank stuurde de opdrachten vervolgens automatisch door naar Equens. Na verloop van tijd werden de incasso‑opdrachten elke (werk)dag ingestuurd.
De incasso‑opdrachten hadden op een enkele uitzondering na géén betrekking op rekeningen van franchisenemers, maar op (22) rekeningen die werden aangehouden bij de voormalige Postbank van vennootschapen van de [bedrijf 4] zelf. Van die 22 rekeningen werden er negentien niet actief gebruikt en op géén van die rekeningen kwamen grote bedragen binnen. Er zijn (dus) géén aanwijzingen dat er vergoedingen van franchisenemers door middel van de zestien rekeningen bij ABN AMRO werden geïncasseerd. Voor de automatische incasso’s via ABN AMRO waren in de administratie van [bedrijf 4] ook geen brongegevens beschikbaar.
Uit een onderzoek naar de geldstromen is naar voren gekomen dat er tijdens het stopzetten van de automatische incasso’s per 21 januari 2010, als gezegd, sprake was van een totale overstand op de rekeningen bij de ABN AMRO van € 11.139.958,- en dat de incassopositie, het positieve verschil tussen de som van de met betrekking tot de zestien rekeningen ingediende incasso’s en de som van de daarbij behorende storneringen, op dat moment € 13.250.000,- bedroeg. Omdat de automatische incasso’s waren stopgezet kon dit bedrag niet meer worden gestorneerd. Het verschil tussen € 11.139.958,- en € 13.250.000,- wordt met name verklaard door ontvangsten, van andere rekeningen van [bedrijf 4] , op de rekeningen bij de ABN AMRO van in totaal € 2.136.109,-. Uit hetzelfde onderzoek komt naar voren dat het grootste deel van de incassopositie werd gebruikt voor overboekingen naar Rabobank‑rekeningen van [bedrijf 4] (€ 8.912.165,-) en voor andere uitgaven (€ 4.198.024,-).
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het uit de hand is gelopen en dat de incassofaciliteit van ABN AMRO en het herhaald aanbieden van incasso‑opdrachten met de mogelijkheid van het wegboeken van bedragen, hem en [bedrijf 4] de kans bood om zichzelf als het ware krediet te verschaffen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat degene die de hiervoor beschreven werkwijze/constructie heeft opgezet en heeft uitgevoerd – verdachte – de bedoeling heeft gehad om zich een illegale inkomstenbron te verschaffen. In de handelwijze van verdachte ligt het bewijs voor opzet op oplichting besloten. Bij het openen van de rekeningen bij ABN AMRO en daarna is een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. De rekeningen zijn niet gebruikt voor het incasseren van vergoedingen bij franchisenemers. Dat dit ook geen enkel moment de bedoeling is geweest, leidt de rechtbank af uit het gegeven dat aan de franchisenemers nooit een rekeningnummer van de ABN AMRO is doorgegeven, zoals de facturen aan de franchisenemers ook altijd alleen rekeningnummers bij de Rabobank vermeldden. Niet anders is gebleken dan dat de franchisenemers de betalingen op rekeningen bij de Rabobank deden, zoals zij steeds hadden gedaan. Uit getuigenverklaringen komt naar voren dat verdachte degene is geweest die zich vrijwel dagelijks bezighield met het plaatsen van de incasso‑opdrachten. Het moet gedegen kennis van de door beide banken gehanteerde systemen vergen, om bedragen op deze manier weg te boeken en daarbij uit het zicht van de banken te blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een samenweefsel van verdichtsels en van listige kunstgrepen. Verdachte heeft welbewust verkeerde informatie verstrekt, rekeningen geopend en doen voorkomen alsof die rekeningen in het kader van een normale bedrijfsvoering zouden worden gebruikt voor het incasseren van franchisevergoedingen, terwijl de betalingsstroom met de franchisenemers feitelijk via de Rabobank bleef lopen. De structuur van de incassocontracten bij ABN AMRO en de rekeningen bij de Postbank is nooit bedoeld geweest voor het incasseren van franchisevergoedingen. De structuur is vrijwel alleen gebruikt voor het heen‑en‑weer laten gaan van bedragen tussen eigen rekeningen van aan verdachte gelieerde vennootschappen, met als doel om bedragen af te romen en zo (tekorten van) [bedrijf 4] te financieren.
Voor zover verdachte een andere gang van zaken heeft gepresenteerd is die niet aannemelijk geworden.
De raadsman heeft aangevoerd dat ook de eigen rol van ABN AMRO van belang is bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van oplichting. Volgens de raadsman heeft de bank zozeer gehandeld in strijd met de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid, dat van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht geen sprake kan zijn.
Wat er ook zij van het optreden van ABN AMRO, van de medewerkers van die bank kon naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevergd dat zij de onwaarheid van de mededeling dat de incassofaciliteit zou worden gebruikt voor het incasseren van franchisevergoedingen van franchisenemers van [bedrijf 4] , onderkenden. Verdachte en zijn broer stonden als gevestigde horecaondernemers bekend en wat zij aan de medewerkers van ABN AMRO vertelden hoefde geen argwaan te wekken. Het raffinement van het frauduleus handelen zit hem in de gebruikte constructie met het steeds weer insturen van incasso‑opdrachten, het wegboeken van bedragen na een incasso, het gebruikmaken van de faciliteit Automatische Herhaald Aanbieden en de bijzonderheid dat als er bij ABN AMRO ’s ochtends werd gestorneerd en later die dag weer werd gecrediteerd, de rekening aan het eind van de dag, als er automatische controles werden uitgevoerd, geen debetsaldo liet zien. Hierdoor kon de handelwijze van verdachte geruime tijd onopgemerkt blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke of rechtspersonen heeft gehandeld. Het tenlastegelegde medeplegen zal daarom niet bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
Het onderzoek van de FIOD is voortgekomen uit een boekencontrole door de Belastingdienst, in het kader waarvan de Belastingdienst kennis heeft genomen van een vaststellingsovereenkomst tussen verdachte en ABN AMRO van 5 juli 2010. Verdachte en zijn broer [medeverdachte] hebben om te voldoen aan de door ABN AMRO verlangde zekerheden een overzicht van hun onroerend goed waaronder onroerend goed op Bonaire overgelegd. Dit vastgoed werd gehouden door middel van een Nederlands Antilliaanse Stichting Particulier Fonds (SPF): [stichting 1] . [stichting 1] was door middel van belangen in onder meer [bedrijf 2] en [bedrijf 3] eigenaar van het vastgoed. [stichting 1] hield 2/3 van de aandelen in [bedrijf 2] en 2/3 van de aandelen in [bedrijf 3] . De andere 1/3 van die aandelen werd gehouden door [stichting 2] . [stichting 2] is te linken aan een derde persoon ( [naam 1] ). Verdachte en zijn broer waren achterligger – economisch eigenaar of begunstigde – van [stichting 1] .
[stichting 1] is op 25 augustus 2004 opgericht en volgens het handelsregister gevestigd op het [adres 2] , Bonaire. Als bestuursleden staan ingeschreven: [naam 1] en [bedrijf 7] van [naam 2] .
In 2007 is de helft van de aandelen in [bedrijf 2] en [bedrijf 3] met winst verkocht. Vaststaat dat verdachte noch van zijn betrokkenheid bij [stichting 1] als achterligger noch van het op die aandelentransactie behaalde resultaat aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting over 2007. Bij vraag 39 van het aangifteformulier wordt geïnformeerd naar betrokkenheid bij een trustvermogen of een daarmee te vergelijken doelvermogen (naar buitenlands recht), zoals een Antilliaanse Stichting Particulier Fonds, en wordt erop gewezen dat als daarvan sprake is het desbetreffende hokje moet worden aangekruist. De aangifte, gedateerd 27 maart 2009 en elektronisch gedaan in Apeldoorn, is in opdracht van verdachte opgemaakt door een boekhouder, die niet op de hoogte was van de betrokkenheid van verdachte bij [stichting 1] of van het resultaat van de aandelentransactie.
Die boekhouder, [naam 3] , heeft verklaard dat hij niet heeft geweten van een trustvermogen of van andere belangen van verdachte op de Nederlandse Antillen. Van de term achterligger had hij ook niet eerder gehoord.
Een letter of intent en een daaraan gehechte verklaring van 6 februari 2007 houden in dat [bedrijf 8] met [stichting 1] en [stichting 2] overeenkomt dat [bedrijf 8] de helft van de aandelen in [bedrijf 2] en [bedrijf 3] verwerft. Ook is volgens dat document overeengekomen dat [bedrijf 8] de vorderingen van [stichting 1] en [stichting 2] op [bedrijf 2] en [bedrijf 3] overneemt. De koopprijs is bepaald op $ 1.000.000,- waarop in mindering wordt gebracht de helft van de waarde van bedoelde vorderingen op [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Betaling van de koopprijs zou als volgt plaatsvinden: 50% bij de akten van levering van de aandelen en 50% bij de start van een nader genoemd vastgoedproject. Een Overeenkomst en akte houdende aandelenoverdracht houden diezelfde afspraken in.
Op 8 februari 2007 heeft [naam 4] van [bedrijf 8] opdracht gegeven aan de Rabobank Rijssen Enter om een bedrag van $ 500.000,- over te maken aan [bedrijf 9] in Epe op [bankrekeningnummer] o.v.v. ‘Voorschot aankoop aandelen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] ’. Op 28 juni 2007 wordt een vergelijkbare betalingsopdracht gegeven o.v.v. ‘aankoop aandelen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] ’.
[naam 2] heeft verklaard dat de achterligger bepaalt wat er gebeurt en dat als de achterligger zegt dat er verkocht of gekocht moet worden, er verkocht of gekocht wordt, alsmede dat de achterligger kan beschikken over het inkomen en vermogen van de SPF. Verdachte en zijn broer waren in feite handelingsbevoegd voor de SPF. [naam 2] was formeel wel tekenbevoegd maar in de praktijk zou hij niet mogen tekenen, omdat zijn managementcontract dat niet toeliet. Verdachte en zijn broer waren feitelijk beslissingsbevoegd voor [stichting 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is [stichting 1] transparant en konden verdachte en zijn broer over het inkomen en vermogen van [stichting 1] beschikken als ware dat hun eigen inkomen en vermogen. Hierbij zijn ook de volgende tijdens het onderzoek in beslag genomen stukken en de daarbij vermelde feiten en omstandigheden van belang (waarbij steeds het in het dossier gehanteerde documentnummer is vermeld):
D-0211 (een aandeelhoudersovereenkomst van april 2007 betreffende de hiervoor bedoelde aandelenoverdracht waarin verdachte partij is)
D-0205 (een letter of intent over de voorgenomen aandelenoverdracht)
D-0206 (een verklaring bij de letter of intent waarin verdachte en zijn broer toestemming geven aan [naam 2] als bestuurder om de letter of intent namens [stichting 1] te ondertekenen)
D-0220 (een overeenkomst van 7 juli 2010 tussen [naam 1] enerzijds en verdachte en zijn broer anderzijds over het bestuur van [stichting 1] , inhoudende dat verdachte en zijn broer onvoorwaardelijk en geheel gerechtigd zijn tot alle revenuen van ondernemingen waarin [stichting 1] een belang uitoefent)
D-0221 (een e‑mailbericht van 13 april 2008 over het accorderen van facturen aan [bedrijf 2] en [bedrijf 3] door de broer van verdachte )
D-0222 (een e‑mailbericht van 28 juni 2007 waarin gerefereerd wordt aan een afspraak met verdachte en zijn broer over betaling van een deel van de koopsom van de aandelentransactie op rekening van [bedrijf 9] )
D-0223 (een samenwerkingsovereenkomst ter zake projectmanagement van 9 januari 2007, waarbij de broer van verdachte als vertegenwoordiger van [bedrijf 3] optreedt)
D‑0224 en D‑0225 (e‑mailberichten van [medeverdachte] over het laten opmaken van een overeenkomst en het tekenen als achterligger van [stichting 1] )
D‑0226 (gespreksverslag van 5 maart 2007 betreffende een bespreking op 27 februari 2007 over de voorgenomen aandelentransactie)
D‑0051 (een pandakte inhoudende dat [medeverdachte] aan ABN AMRO in pand geeft de winsten uit vastgoedprojecten waartoe hij gerechtigd is door middel van [stichting 1] )
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte het vakje waarmee hij kenbaar kon maken dat hij als achterligger betrokken was bij een trust of een ander doelvermogen naar buitenlands recht zoals een Stichting Particulier Fonds naar Nederlands Antilliaans recht moeten aankruisen. Verdachte had dit ook uit de vraagstelling en de toelichting daarop moeten begrijpen. De omstandigheid dat verdachte geen bestuurder van [stichting 1] is, kan niet tot een ander oordeel leiden. Met vraag 39 van de aangifte inkomstenbelasting wordt opgave verlangd van een gegeven waarvan kennisneming van belang kan zijn voor de heffing, zodat de Belastingdienst in de gelegenheid is nader onderzoek te doen en de juiste heffing te bepalen.
Omdat [stichting 1] transparant is diende verdachte de winst van de verkoop van de aandelen in [bedrijf 2] en [bedrijf 3] op te geven in box II als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Dat (een gedeelte van) de prijs van de aandelen in opdracht van verdachte en zijn broer is overgemaakt op een rekening van [bedrijf 9] , kan niet tot een ander oordeel leiden.
Verdachte heeft nagelaten informatie over [stichting 1] te verstrekken aan degene die voor hem de aangifte inkomstenbelasting 2007 verzorgde. Door zo te handelen heeft hij, gegeven zijn betrokkenheid als achterligger bij de als transparant te beschouwen [stichting 1] en gegeven het op de aandelentransactie behaalde resultaat, welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een onvolledige en (daardoor) onjuiste aangifte inkomstenbelasting 2007 zou doen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde als hierna aangegeven.
De Belastingdienst heeft het fiscale nadeel berekend op € 42.062,-.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde nietig moet worden verklaard, omdat de tenlastelegging ten aanzien van dat feit onvoldoende feitelijk is. Onduidelijk is waarop wordt gedoeld met de omschrijving ‘een of meer kostbare sieraden’, terwijl voor de feitelijke omschrijving met betrekking het voeren van een administratie is volstaan met een herhaling van terminologie uit de delictsomschrijving.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding wat betreft het onder 3 ten laste gelegde voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, nu daarin voldoende specifiek naar feitelijkheden, plaats en tijd is weergegeven waaruit de aan verdachte verweten gedragingen bestaan. Voor zover daarbij de tenlastelegging nauw aansluit bij bestanddelen van artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht, waarop feit 3 van de tenlastelegging is toegesneden, acht de rechtbank die voldoende feitelijk. De tenlastelegging dient niet alleen te worden beoordeeld aan de hand van de tenlastegelegde tekst zelf, maar ook aan de hand van het onderliggende dossier, waaruit naar voren komt – ter zake van zaaksdossier 3a‑PV – dat er een aantal specifieke sieraden onder verdachte in beslag is genomen. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van de raadsman op partiële nietigheid van de dagvaarding.
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om [curator] nader te horen over de inhoud van twee ordners die de broer van verdachte op verzoek van verdachte aan de curator heeft overhandigd en waarin ook een brief van verdachte zou zitten, waarin hij ingaat op door de curator aan hem gestelde vragen.
Uit de processtukken komt naar voren dat de door de broer van verdachte aangeleverde stukken zijn onderzocht door een medewerker van de curator, die in een notitie van 8 november 2011 heeft uiteengezet dat met die stukken niet een complete administratie is aangeleverd. Van een brief zoals door verdachte ter zitting ter sprake gebracht, wordt geen gewag gemaakt. De notitie geeft steun aan de door de curator tegenover de fiscale recherche afgelegde verklaring dat het merendeel van de door hem aan verdachte gestelde vragen met de stukken uit de twee ordners niet waren beantwoord. De rechtbank acht het mede daarom niet noodzakelijk om de curator nader als getuige te horen en wijst het verzoek daartoe dan ook af.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hierna is weergegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte, gelet op zijn activiteiten in verband met de [onderneming] (betreffende de verhuur van het pand [adres 3] ) en [maatschap] en gelet op de daarmee behaalde belastbare winst uit onderneming, administratieplichtig in de zin van artikel 3:15i van het Burgerlijk Wetboek en artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Voor een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde is voorwaardelijk opzet op verkorting van de rechten van de schuldeisers voldoende (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BK4797), wat betekent dat voor het bewijs van opzet voldoende is dat de handelingen van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in deze zaak het geval, wat is af te leiden uit het niet gelijk verstrekken van alle door de curator verlangde informatie en het buiten de boedel houden van een aantal sieraden. Bovendien is voor een bewezenverklaring voldoende dat de gedraging tot benadeling van de schuldeisers in de verhaalsmogelijkheden heeft kunnen leiden (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BI4691). Voor zover de schuldeisers in dit geval uiteindelijk niet daadwerkelijk zijn benadeeld, staat dat een bewezenverklaring dus niet in de weg.
Verdachte heeft over de bij de doorzoeking in zijn woning aangetroffen sieraden verklaard dat niet hij daarvan eigenaar is maar een aan hem gelieerde vennootschap, maar die verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van feit 5 en feit 6
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie wegens schending van het gelijkheidsbeginsel niet‑ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte voor de feiten onder 5 en 6. Ten tijde van het faillissement had [bedrijf 4] naast verdachte twee andere bestuurders en toch is alleen verdachte vervolgd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel alleen al daarom niet slagen, omdat verdachte voor meerdere feiten wordt vervolgd en zijn geval daardoor niet met die van de andere bestuurders is te vergelijken. Het enkele gegeven dat de [bedrijf 4] nog andere bestuurders had, maakt dan ook niet dat de officier van justitie verdachte, die ook daadwerkelijk actief was als bestuurder van genoemde vennootschap, niet zou mogen vervolgen. Het beroep wordt verworpen.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de officier van justitie wat betreft feit 6, eerste gedachtestreepje, niet‑ontvankelijk dient te worden verklaard. In samenhang met feit 5 is er in zoverre sprake van dubbele vervolging.
De delictsomschrijvingen van artikel 343 en artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht, waarop de feiten onder respectievelijk 5 en 6 zijn toegesneden, dienen elk een (iets) ander rechtsbelang. Artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht ziet op een correcte afwikkeling van het faillissement en artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht ziet met name op de bescherming van de belangen van schuldeisers. Bij een bewezenverklaring is er sprake van meerdaadse samenloop, wat naar het oordeel van de rechtbank nog niet betekent dat de officier van justitie in zoverre niet‑ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Het daartoe strekkende verweer wordt dan ook verworpen.
Verdachte heeft, als de daarvoor verantwoordelijke bestuurder, in eerste instantie niet de volledige voorhanden zijnde administratie overgelegd of doen overleggen, terwijl ook de later alsnog tevoorschijn gekomen administratie fragmentarisch en onvolledig bleek te zijn. Contante betalingen waren niet verantwoord en onderliggende gegevens ontbraken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hierna is weergegeven. Hierbij is in aanmerking genomen – ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde – zoals hiervoor ook ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is overwogen, dat ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ – als bedoeld in artikel 341 en artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht – moet worden verstaan: handelen met het (voorwaardelijk) opzet om de rechten van schuldeisers te verkorten, dat niet is vereist dat de rechten van schuldeisers daadwerkelijk zijn verkort en dat voor bewijs van het opzet voldoende is dat de verweten handeling de aanmerkelijk kans op verkorting van de rechten van schuldeisers heeft doen ontstaan.
De rechtbank zal verdachte, gelet op de datum van het faillissement van de [bedrijf 4] – 31 mei 2011 – vrijspreken van het ten laste gelegde niet‑overleggen van de jaarrekeningen 2010 en 2011.
3. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2007 tot
en met 29 januari 2010 in de gemeente Zwolle en/of Apeldoorn en/of Amsterdam,
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer
natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, met het
oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
- door het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, en/of
- door listige kunstgrepen, en/of
- door een samenweefsel van verdichtsels,
te weten door:
a. met bestaande dan wel speciaal hiervoor opgerichte ondernemingen, in
de vorm van besloten vennootschappen, een constructie van besloten
vennootschappen vorm te geven, met in de naam (telkens) een reeds bestaande
horecaformule en/of een deel van de naam van een bekende onderneming binnen
het [concern] en/of vallend binnen het stelsel van besloten
vennootschappen van [bedrijf 4]
en/of
b. middels deze constructie van besloten vennootschappen, bij de ABN AMRO bank
N.V. (verder te noemen ABN AMRO bank) te doen voorkomen dat verdachte en/of
zijn medeverdachte(n) (in)direct als franchisegever fungeerden voor diverse
franchisenemers, te weten diverse (bestaande) horecagelegenheden en/of
c. te doen voorkomen dat ten behoeve van deze franchiseverhouding(en) een
automatische incasso en/of een incassocontract noodzakelijk was voor het
innen van een gebruikersvergoeding en/of een franchisevergoeding en/of een
reclamevergoeding en/of een pachtsom bij de franchisenemer(s), dan wel een
andere vergoeding betrekking hebbend op de franchiseverhouding en/of
d. op naam van één of meer van deze besloten vennootschappen, 22 althans één
of meer rekeningen bij de Postbank N.V. (thans ING-bank N.V., verder te
noemen Postbank) te openen (D-0257) en/of
e. te doen voorkomen bij de ABN AMRO bank dat de franchisenemer(s) de
rekening(en) had(den) geopend en/of die geopende rekeningen
aanhielden bij de Postbank en daarbij niet te vertellen dat verdachte
en/of zijn medeverdachte(n) (zelf) deze rekening(en) heeft/hebben geopend
en/of dat verdachte en/of zijn mededader(s) deze
rekening(en) in beheer had(den) en/of
f. op naam van één of meer van deze besloten vennootschappen, 27 en/of 16,
althans één of meer, rekening(en) bij de ABN AMRO bank (D-0232) te openen
met een incassofaciliteit, althans een mogelijkheid tot automatische
incasso op de onder d genoemde rekening(en) bij de Postbank en/of
g. aan de ABN AMRO bank (een) incassocontract(en) over te leggen (als ware
deze) van de Rabobank Noord-Oost Veluwe (thans Rabobank Noord-Veluwe,
verder te noemen Rabobank) en/of met deze/dit incassocontract(en) van de
Rabobank, de ABN AMRO bank te laten zien dat verdachte en/of zijn
mededader(s), al dan niet via een besloten vennootschap, hiermee de
gebruikersvergoeding en/of de franchisevergoeding en/of reclamevergoeding
en/of overige betalingsverplichtingen van franchisenemers, incasseerden
bij de Rabobank en dit wilden voortzetten bij de ABN AMRO bank, wetende dat
bestaande franchisenemers nooit facturen zouden krijgen met hierop
vermelding van een ABN AMRO bankrekening en/of nooit zelf gelden zouden
storten op een ABN AMRO bankrekening en/of er nooit gelden van de
franchisenemers zouden worden ontvangen op de ABN AMRO bankrekeningen en/of
h. 16 althans één of meer incassocontracten, af te sluiten met de ABN AMRO
bank, waarbij gebruik werd gemaakt van de incassofaciliteiten met
"automatisch herhaald aanbieden", waardoor het te incasseren bedrag door de
ABN AMRO zelf, al dan niet middels tussenkomst van Equens, vooruitlopend op
het slagen van de incasso, althans op voorschotbasis, (telkens) reeds op
één van voornoemde ABN AMRO rekening(en) werd gestort en/of
i. (telkens) bedragen, in elk geval enig bedrag, die werden ontvangen op de ABN
AMRO bankrekening(en) direct, althans binnen vijf dagen door te storten naar een
bankrekening van verdachte en/of zijn mededader(s) en/of naar een
bankrekening van (een) aan verdachte en/of zijn mededader(s) gelieerde
rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en) en/of
j. in deze periode van vijf (werk)dagen een nieuwe incasso te laten
plaatsvinden zodat de door de ABN AMRO bank geactiveerde stornering van het
eerder op voorschotbasis betaalde bedrag mogelijk werd gemaakt en/of
k. bovengenoemde handelingen vermeld onder i en j, dagelijks, althans (zeer)
regelmatig in een bepaald patroon, te herhalen, waardoor de kans zo klein
mogelijk gehouden werd dat de ABN AMRO bank feitelijke aanwezigheid van
een debetsaldo kon ontdekken;
de ABN AMRO bank (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer
geldbedrag(en) , althans
van enig geldbedrag, althans tot de afgifte van enig goed en/of tot het tot een totaal van 11.139.958,44 EUR of daaromtrent
verlenen van een dienst en/of tot het aangaan van een schuld;
2.
hij op of omstreeks 27 maart 2009 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in
Nederland, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte over het
jaar 2007 in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, onjuist of onvolledig
heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk op deze aangifte,
- niet aangekruist dat verdachte de beschikking/het beheer had over het
inkomen en/of vermogen binnen de [stichting 1]
, althans geen kruisje gezet bij vraag 39a (D-0200 en onderdeel 47
van document D-0228) van de aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2007
en/of
- geen melding gemaakt van het reguliere voordeel uit aanmerkelijk belang,
zoals staat vermeld bij vraag 20 (D-0200 en onderdeel 28 van D-0228) dat
verdachte heeft verkregen door de opbrengst van de verkoop van de bij de [stichting 1]
in bezit zijnde aandelen van [bedrijf 2] en/of
[bedrijf 3]
welk feit ertoe heeft gestrekt dat er te weinig belasting is geheven;
3.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 oktober
2004 tot en met 7 juni 2013, in de gemeente Apeldoorn en/of Deventer en/of
elders in Nederland en/of op Bonaire, terwijl hij in staat van faillissement
is verklaard (bij vonnis van 4 oktober 2011, D-0460), ter bedrieglijke
verkorting van de rechten van zijn schuldeisers:
- baten niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken;
- niet voldaan heeft aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van
het voeren van een administratie ingevolge artikel 3:15i lid 1 Burgerlijk
Wetboek, het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en
gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers hebbende verdachte aan de curator niet de gehele en/of een volledige
administratie overgelegd en/of bestaande administratie niet op vordering van de
curator tevoorschijn gebracht en/of één of meer kostbare siera(a)d(en)
buiten de boedel heeft gehouden, althans van het bezit van één of meer
kostbare siera(a)d(en) geen melding gemaakt aan de curator;
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 oktober
2011 tot en met 7 juni 2013, in de gemeente Apeldoorn en/of Deventer en/of
elders in Nederland en/of Bonaire, terwijl hij in staat van faillissement is
verklaard (bij vonnis van 4 oktober 2011, D-0460), wettelijk opgeroepen tot
het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk weg is gebleven
en/of heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk
verkeerde inlichtingen heeft gegeven, immers heeft verdachte verzuimd om het
merendeel van de door de curator in zijn brief d.d. 05 oktober 2011
opgevraagde gegevens/informatie (D-0456) aan de curator te verstrekken;
5.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 31 mei 2008
tot en met 28 mei 2013, in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland
en/of op Bonaire, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 4]
, die op 31 mei 2011 in staat van
faillissement is verklaard (D-0143), tezamen en in vereniging met één of meer
natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, ter
bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de
rechtspersoon:
- niet voldaan heeft aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van
het voeren van een administratie ingevolge artikel(en) 2:10 lid 1
Burgerlijk Wetboek en/of 3:15i lid 1 Burgerlijk Wetboek, het bewaren en
tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat/die
artikel(en) bedoeld,
immers hebbende verdachte welbewust geen (volledige) administratie bijgehouden
en/of de wel bijgehouden administratie niet (volledig) overgelegd aan de
curator, waarvan onder meer de jaarrekening(en) over 2010 en/of 2011;
6.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode 31 mei 2011 tot en met 28
mei 2013, in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland en/of Bonaire,
als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 4]
, die op 31 mei 2011 in staat van faillissement is verklaard,
tezamen en in vereniging, althans alleen, wettelijk opgeroepen tot het geven
van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk weg is gebleven en/of heeft
geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde
inlichtingen heeft gegeven, immers heeft verdachte verzuimd (zie blz. 51 en
52 3b-PV):
- om de complete door de curator gevraagde administratie over te leggen,
althans de jaarrekening(en) over het/de ja(a)r(en) 2010 en/of 2011 (D-0632)
en/of
- om de grootboekkaarten, balansen, bankafschriften en/of jaarafrekeningen van
de diverse ondernemingen binnen [bedrijf 4] over te leggen en/of
- informatie over de aandelenoverdracht van [bedrijf 4] vlak voor faillissement over te
leggen.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
Ten aanzien van feit 3:
Bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
In staat van faillissement verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven;
Ten aanzien van feit 5:
Als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 2:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 3:15i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
Ten aanzien van feit 6:
Als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven.
5. De strafbaarheid van het feit
De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7a. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden ontzet van het recht het beroep van statutair bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen voor de duur van vijf jaar.
In de strafeis heeft de officier van justitie onder meer betrokken:
- de vooropgezette en gewiekste wijze waarop verdachte gedurende een aantal jaren op grootschalige wijze ABN AMRO heeft opgelicht;
- de aantasting van het vertrouwen in de financiële wereld die dit soort frauduleuze praktijken tot gevolg heeft;
- dat verdachte met het verkregen geld een keten aan bedrijven van hem en zijn broer gedurende de economische crisis in leven heeft gehouden en daarmee de indruk heeft gewekt dat zij geslaagde ondernemers waren;
- dat verdachte door middel van zijn handel en wandel om op onorthodoxe wijze zaken te doen snel zijn zakken heeft gevuld;
- dat verdachte zijn verantwoordelijkheden als leidinggevende van ondernemingen niet serieus heeft genomen en enkel keuzes heeft gemaakt die voor hem voordelig waren, zoals ook blijkt uit zijn handelen in de beide faillissementen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft benadrukt dat verdachte een blanco strafblad heeft. Er is geen sprake geweest van enige zelfverrijking. Het beeld dat verdachte met miljoenen is ontkomen naar Bonaire is onjuist. Verdachte en zijn gezin hebben de gevolgen van dat verkeerde beeld ondervonden en zijn op Bonaire het doelwit geworden van een overval. Het vreet aan verdachte dat zijn eigen veiligheid en vooral die van zijn nog jonge kinderen daarbij op het spel heeft gestaan. Het contrast met de eens zo succesvolle ondernemer kan haast niet groter zijn. De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele veroordeling ook met deze omstandigheden rekening te houden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte, zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Onder meer is in aanmerking genomen het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 1 december 2015, waaruit naar voren komt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte gedurende een periode van ruim drie jaren, stelselmatig en op geraffineerde wijze ABN AMRO heeft opgelicht door ruim € 11 miljoen af te romen tijdens het rondpompen van meer dan € 705 miljoen op basis van ten minste 74.000 incasso‑opdrachten.
ABN AMRO heeft incassocontracten gesloten met zestien aan verdachte gelieerde vennootschappen. Op basis van die incassocontracten was het mogelijk bedragen te incasseren. Er zouden bedragen worden geïncasseerd van bij de Postbank lopende rekeningen van franchisenemers van [bedrijf 4] . In de periode januari 2007 tot en met januari 2010 zijn er volgens ABN AMRO ruim 76.000 en volgens de FIOD ten minste 74.000 incasso’s uitgevoerd op die rekeningen. Die rekeningen bleken echter niet gebruikt te worden door franchisenemers. Het waren niet‑actieve rekeningen van andere aan verdachte zelf te linken bedrijven. Deze incasso’s zijn dan ook vrijwel allemaal weer gestorneerd. Tussen het moment van incasseren en storneren werden automatisch gecrediteerde bedragen overgeboekt of opgenomen. Op de incassorekening ontstond zo een nihil- of debetsaldo. Vervolgens werd er een nieuwe incassobatch, met een hoger bedrag, ingestuurd, welk bedrag eerst weer automatisch werd gecrediteerd. Daardoor werd de debetstand niet zichtbaar en bleef een signaal in het kader van kredietbeheer uit; er werd ’s ochtends gestorneerd en ’s middags weer geïncasseerd, waardoor aan het eind van de dag, wanneer er automatisch op saldotekorten wordt gecontroleerd, de incassorekening geen debetsaldo liet zien. Dit proces heeft zich keer op keer herhaald. Ter compensatie van de verschuldigde debetrente en de betalingen aan derden en overboekingen naar andere bankrekeningen, waren er telkens hogere incassobedragen nodig. Het ging om een steeds groter aantal incasso’s en/of een steeds groter incassobedrag. Het aantal incasso’s per kwartaal is gestegen van enkele duizenden in de periode 2007‑2008 tot meer dan 10.000 in 2009. Dit komt overeen met een totaal geïncasseerd bedrag per kwartaal van circa € 50 miljoen in de periode 2007‑2008 tot meer dan € 100 miljoen in 2009. Over 2009 bedroeg het geïncasseerde bedrag in totaal ruim € 460 miljoen en het gestorneerde bedrag ongeveer € 454 miljoen. Uiteindelijk is de ABN AMRO toen de incasso’s op 21 januari 2010 zijn stopgezet, doordat de bank geen incasso‑opdrachten meer uitvoerde, benadeeld voor een bedrag van ruim € 11 miljoen, zijnde de gezamenlijke debetstand op de door verdachte aangehouden zestien rekeningen.
Verdachte heeft grote financiële schade veroorzaakt. Door zijn toedoen is het voor ondernemers moeilijker geworden om van een incassoservice gebruik te maken. Verdachte was gericht op gemakkelijk financieel gewin. Het misbruik van de incassofaciliteiten vormde een verkapte kredietverlening om [bedrijf 4] draaiende te houden. Dat verdachte vooral keuzes maakte die voor hem en aan hem gelieerde ondernemingen voordelig waren, blijkt ook uit zijn manier van leidinggeven en het niet in acht nemen van de regels rond het voeren van een verantwoorde (bedrijfs)administratie. Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de belangen van schuldeisers bij de afwikkeling van twee faillissementen, door niet te voldoen aan zijn verschijningsplicht en door het niet overleggen van een volledige administratie. Verdachte heeft zich weinig gelegen laten liggen aan de vragen of opmerkingen van de curatoren.
Door de onjuiste aangifte inkomstenbelasting zijn de fiscus in het bijzonder en de maatschappij in het algemeen benadeeld. Een dergelijke gedraging ondermijnt bovendien de belastingmoraal. De rechtbank heeft rekening gehouden met het fiscale benadelingsbedrag.
Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de termijn waarbinnen de behandeling van de zaak ter terechtzitting met een eindvonnis diende te zijn afgerond aangevangen met de doorzoekingen op 28 mei 2013. Mede vanwege de ingewikkeldheid van de zaak en de omvang van het vooronderzoek, inclusief de mogelijkheden die de verdediging in het kader daarvan zijn geboden voor nader onderzoek onder leiding van de rechter‑commissaris, is die termijn in dit geval in redelijkheid op drie jaren te stellen. Er is bijgevolg geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar passend en geboden.
Met name nu er geen sprake is van recidive, zal de rechtbank verdachte niet ontzetten van het recht het beroep van statutair directeur uit te oefenen.
7b. Beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij ABN AMRO Bank NV heeft zich met een vordering van 28 oktober 2015 (gemachtigde [naam 5] ) tot schadevergoeding ten bedrage van € 11.333.485,60 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De vordering betreft de volgende posten:
€ 11.124.987,47 fraudebedrag
€ 201.498,13 uitwinningskosten; en
€ 7.000,- onderzoekskosten (40 uur à € 175,-)
=========== (+
€ 11.333.485,60
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij in de vordering niet‑ontvankelijk te verklaren. De verdediging was niet op de hoogte van de vordering. De officier van justitie heeft in strijd met artikel 51g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering nagelaten van de voeging schriftelijk mededeling te doen aan verdachte. Daarnaast is de voeging niet voorzien van een schriftelijke machtiging van de directie van ABN AMRO Bank NV. Verder zou de behandeling van een vordering van deze omvang een onevenwichtige belasting van het strafproces met zich brengen. Ook heeft de raadsman de hoogte van de vordering betwist.
Beoordeling door de rechtbank
De voeging is niet voorzien van een schriftelijke machtiging waaruit naar voren komt dat [naam 5] , niet zijnde een advocaat, gemachtigd is ABN AMRO Bank NV te vertegenwoordigen. De benadeelde partij zal daarom niet‑ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering nog wel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8. Toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 57, 91, 194, 326, 341 en 343 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor, onder 4, voormeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten de voorwerpen (administratieve bescheiden) als vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 8 tot en met 119;
verklaart de benadeelde partij ABN AMRO Bank NV niet‑ontvankelijk in haar vordering (ten aanzien van feit 1).
Aldus gewezen door mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. M.F. Gielissen en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van L.E.M. van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2016.