HR 2 juli 2002, NJ 2002/536 en HR 24 december 2002, NJ 2003/245.
HR, 29-03-2011, nr. 09/02618
ECLI:NL:HR:2011:BP3856
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2011
- Zaaknummer
09/02618
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BP3856
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP3856, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3856
ECLI:NL:PHR:2011:BP3856, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP3856
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Ad informandum feit. De pv’s ttz. in h.b. houden niet in dat verdachte het ad info feit aldaar heeft erkend. De strafoplegging is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
29 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/02618
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 juni 2009, nummer 20/003061-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging alsmede de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen busje traangas en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met een ad informandum gevoegd feit.
3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"Bij de straftoemeting heeft het hof voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het strafbare feit, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welk feit hij niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten: het voorhanden hebben van een busje traangas, gepleegd op 18 januari 2008 te Brunssum (De Ruyterstraat), parketnummer 03-700038-08."
3.3. In een geval als het onderhavige waarin de verdachte ter terechtzitting is verschenen, staat het de rechter vrij bij de strafoplegging rekening te houden met een ad informandum gevoegd feit, indien op grond van de door de verdachte ten overstaan van de rechter die de straf oplegt gedane erkenning aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan en ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen.
3.4. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep niet inhouden dat de verdachte aldaar het ad informandum gevoegde feit heeft erkend, is de strafoplegging niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vijfde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, waaronder begrepen de door het Hof bevolen onttrekking aan het verkeer;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 maart 2011.
Conclusie 01‑02‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, heeft bij arrest van 25 juni 2009 de verdachte ter zake van ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van een inbeslaggenomen busje traangas.
2.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende vijf middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel komt op tegen 's hofs beslissing om — naar aanleiding van een verzoek (vordering) daartoe van de advocaat-generaal — de getuige [getuige] te doen horen.
3.2.
Ik kan niet inzien welk rechtens te respecteren belang de verdachte bij deze klacht heeft. Bovendien is de verklaring die de getuige [getuige] op 19 mei 2009 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd ook niet tot het bewijs gebezigd. De klacht kan niet tot cassatie leiden.
3.3.
Het eerste middel faalt.
4.1.
Het tweede middel behelst de klacht dat het hof bij zijn beslissing op de vordering tot wijziging van de tenlastelegging een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd.
4.2.
De bedoelde wijziging houdt in dat in de eerste zin, na ‘op of omstreeks 26 december 2007’ is ingevoegd: althans in de maand december 2007. Anders dan de steller van het middel voor ogen staat, heeft het hof de door de advocaat-generaal voorgestelde wijziging van de tenlastelegging toelaatbaar kunnen achten. Door deze wijziging is het oorspronkelijk tenlastegelegde feit immers niet tot een ander feit geworden, terwijl de Hoge Raad al eerder heeft uitgemaakt dat een verruiming van de tenlastegelegde periode toelaatbaar is.1. Hetgeen overigens nog in het middel wordt aangevoerd doet hier niet aan af, waarbij ik ook nog opmerk dat de raadsman op de terechtzitting van 11 juni 2009 desgevraagd heeft verklaard dat ‘hij zich aangaande de gevorderde wijziging refereert aan het oordeel van het hof.’
4.3.
Het tweede middel is vruchteloos voorgesteld.
5.1.
In het derde middel wordt betoogd dat de bewezenverklaring — voor zover inhoudende dat de verdachte [getuige] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht -onvoldoende gemotiveerd is.
5.2.
Het middel berust op de opvatting dat de door de verdachte jegens [getuige] verrichte handelingen waarvan de bewijsmiddelen blijk geven geen bedreiging in de bewezenverklaarde zin kan opleveren. Deze handelingen houden in: het uit zijn broekband achter de rug pakken van een vuurwapen en dat vuurwapen, voor [getuige] duidelijk zichtbaar, naar voren halen waarna hij het vuurwapen in zijn broeksband aan de voorzijde stak. Anders dan de steller van het middel acht ik 's hofs oordeel dat deze handelwijze van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is verricht dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen onjuist, noch onbegrijpelijk. Een verdergaande toetsing van dat oordeel behoort in cassatie niet tot de mogelijkheden.
5.3.
Het derde middel faalt.
6.1.
Het vierde middel klaagt erover dat het hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met een ad informandum gevoegd feit, nu niet blijkt dat de verdachte dit feit ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend.
6.2.
De inleidende dagvaarding bevat een mededeling van een ad informandum gevoegd feit betreffende het op 18 januari 2008 voorhanden hebben van een traangasbusje. Het hof heeft bij de straftoemeting, zo blijkt uit de strafmotivering, rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan genoemd ad informandum gevoegd strafbaar feit, voor welk feit hij, aldus de strafmotivering, niet afzonderlijk zal worden vervolgd.
6.3.
In het geval de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen staat het de appelrechter alleen dan vrij om bij de strafoplegging rekening te houden met het ad informandum gevoegde feit indien op grond van een door de verdachte ter terechtzitting gedane erkenning aannemelijk is geworden dat hij dit strafbare feit heeft begaan en wanneer voorts ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen. Het gaat daarbij, aldus vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, om erkenning door de verdachte van het ad informandum gevoegde feit ten overstaan van de rechter die de straf oplegt.2.
6.4.
Uit de processen-verbaal van de in hoger beroep gehouden terechtzittingen blijkt dat de verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen en dat de verdachte omtrent het hier aan de orde zijnde ad informandum gevoegde feit in zijn geheel niets heeft verklaard. Voorts heeft de raadsman van de verdachte slechts aangevoerd dat ‘het ad informandum gevoegde feit (…) bij de strafmaat [kan] worden meegenomen’, doch inhoudelijk niets namens de verdachte naar voren heeft gebracht omtrent een erkenning door de verdachte van het begaan van het ad informandum gevoegde feit.
6.5
Gelet op een en ander is het oordeel van het hof dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het hier bedoelde ad informandum gevoegde feit, niet begrijpelijk.
6.6.
Het vierde middel is terecht voorgesteld.
7.1.
Het vijfde middel klaagt over de omstandigheid dat het hof ten onrechte de onttrekking aan het verkeer heeft bevolen van een busje traangas, nu dit voorwerp in betrekking staat tot het ad informandum gevoegde feit.
7.2.
De klacht is terecht voorgesteld. De onttrekking aan het verkeer van voorwerpen die uitsluitend verband houden met een ad informandum gevoegd feit is rechtens niet mogelijk.3.
7.3.
Het vijfde middel slaagt.
8.
De middelen één, twee en drie falen en kunnen mijns inziens met de aan artikel 81 RO te ontlenen motivering worden afgedaan. Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging alsmede de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen busje traangas en terugwijzing naar het hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑02‑2011
Vgl. HR 30 september 2008, LJN BE9803, en HR 24 maart 2009, LJN BH1784, NJ 2009/169. Volledigheidshalve merk ik hier nog op dat indien de verdachte niet ter zitting is verschenen, er in dat verband weer andere voorwaarden gelden (zie de genoemde arresten alsook HR 21 december 2010, LJN BN8204).
HR 10 maart 2009, LJN BG3504, NJ 2009/442.