HR, 30-09-2008, nr. 01663/07
ECLI:NL:PHR:2008:BE9803
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-09-2008
- Zaaknummer
01663/07
- LJN
BE9803
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BE9803, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑09‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BE9803
ECLI:NL:PHR:2008:BE9803, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑09‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BE9803
- Wetingang
art. 352 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2008/416
Uitspraak 30‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Ad informandum feit. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN ZD1053. Het Hof heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Immers, als het Hof het ad info feit heeft meegewogen, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat verdachte dit feit ten overstaan van de Kntr heeft ontkend. Als het Hof van oordeel is dat de verklaring van verdachte bij de Kntr geen ontkenning inhoudt, dan is ’s Hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
30 september 2008
Strafkamer
nr. 01663/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 maart 2006, nummer 23/004861-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring. Het behelst de klacht dat het aanbieden van taxidiensten niet onder 'venten' kan worden begrepen in de zin van art. 2, derde lid, van het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol.
Het middel kan niet tot cassatie leiden op de gronden als in de aan dit arrest gehechte conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal onder 3.5 en 3.6 vermeld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met een ad informandum gevoegd feit, aangezien de in hoger beroep niet verschenen verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft ontkend klanten op Schiphol te hebben 'geronseld'.
3.2. Het Hof heeft ter motivering van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"Het hof houdt tevens rekening met de ad informandum gevoegde strafzaak tegen verdachte met parketnummer (15)-805994-04."
3.3.1. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad staat het de rechter vrij bij de strafoplegging rekening te houden met een ad informandum gevoegd feit, wanneer op grond van de door de verdachte ter terechtzitting gedane erkenning aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan en wanneer voorts ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen. Het gaat daarbij om erkenning door de verdachte van dat ad informandum gevoegde feit ten overstaan van de rechter die de straf oplegt.
3.3.2. Indien de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en zich derhalve aldaar niet erover heeft uitgelaten of hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit dat hem niet is tenlastegelegd maar waaromtrent in de door het openbaar ministerie ter kennisneming van de rechter gebrachte stukken melding wordt gemaakt, kan de rechter nochtans dit niet tenlastegelegde feit als bijzondere reden ter bepaling van de straf in aanmerking nemen mits (a) bij het uitbrengen van de dagvaarding althans tijdig vóór de aanvang der terechtzitting, aan de verdachte is medegedeeld dat bedoeld niet tenlastegelegd feit door het openbaar ministerie met dat doel ter terechtzitting ter sprake zal worden gebracht, (b) op grond van diens elders gedane erkenning aannemelijk is geworden dat de verdachte dit feit heeft begaan en (c) ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dit feit zal instellen (vgl. HR 2 juni 1998, LJN ZD1053, NJ 1998, 697, rov. 6.3).
3.4. Tenlastegelegd zijn vijf overtredingen van art. 2, derde lid, van het Aanvullend luchtvaartreglement luchthaven Schiphol, kort gezegd: het aanbieden van taxi-diensten zonder schriftelijke toestemming van de exploitant.
Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee District Schiphol, inhoudende onder meer als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven, dat hij het ad informandum gevoegde feit - een gelijksoortige overtreding als tenlastegelegd - heeft begaan. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte tegenover de Kantonrechter, voor zover hier van belang, verklaard: "Ik ontken klanten op Schiphol te hebben 'geronseld'."
Tegen deze achtergrond heeft het Hof geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het van oordeel is dat het een ad informandum gevoegd feit bij de strafoplegging in aanmerking mag nemen ingeval de in hoger beroep niet verschenen verdachte dit feit weliswaar ter terechtzitting in eerste aanleg heeft ontkend, maar hij dit bij de politie heeft bekend, berust zijn oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Indien het heeft geoordeeld dat de verdachte het ad informandum gevoegde feit ten overstaan van de Kantonrechter niet heeft ontkend, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
De strafoplegging is derhalve niet toereikend gemotiveerd.
3.5. Het middel treft doel.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 30 september 2008.
Conclusie 30‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Ad informandum feit. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN ZD1053. Het Hof heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Immers, als het Hof het ad info feit heeft meegewogen, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat verdachte dit feit ten overstaan van de Kntr heeft ontkend. Als het Hof van oordeel is dat de verklaring van verdachte bij de Kntr geen ontkenning inhoudt, dan is ’s Hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
Nr. 01663/07
Mr. Bleichrodt
Zitting 26 augustus 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 29 maart 2006 de verdachte ter zake van 1., 2., 3., 4. en 5. telkens opleverende "overtreding van een voorschrift gegeven krachtens algemene maatregel van bestuur ingevolge de Luchtvaartwet, welke overtreding uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangemerkt" veroordeeld tot vijf geldboeten van € 300,- subsidiair zes dagen hechtenis.
2. Verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld. Namens hem heeft mr. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1 Het eerste middel richt zich tegen de bewezenverklaring met de klacht dat het Hof ten onrechte telkens heeft bewezen verklaard dat verdachte zonder toestemming van de exploitant van Schiphol heeft gevent, nu het aanbieden van taxidiensten niet beschouwd kan worden als venten in de zin van het Luchthavenreglement. Het Hof zou al (telkens) niet hebben beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging, althans de bewezenverklaring en/of kwalificatiebeslissing onvoldoende hebben gemotiveerd.
3.2.1 Onder 1 is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 20 februari 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, op het luchthaventerrein, te weten de Aankomsthal (Terminal 1) (niet zijnde een rijbaan als bedoeld in artikel 1 onder ad van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990), zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de exploitant, NV Luchthaven Schiphol en/of Schiphol Group, (meermalen) bedrijfsactiviteiten heeft uitgeoefend en/of heeft gevent, immers heeft hij, verdachte, (telkens) zijn (taxi)diensten aangeboden aan een of meer aldaar aanwezige perso(o)n(en) door (telkens) aldaar een of meer perso(o)(nen) aan te spreken en mondeling zijn taxidiensten aan te bieden".
3.2.2 Daarvan is bewezen verklaard dat:
"hij op 20 februari 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, op het luchtvaartterrein, te weten in de aankomsthal (Terminal 1) (niet zijnde een rijbaan als bedoeld in art. 1 onder ad van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990) zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de exploitant, NV Luchthaven Schiphol en/of Schiphol Group, heeft gevent, immers heeft hij, verdachte, zijn taxidiensten aangeboden aan een aldaar aanwezige persoon door aldaar een persoon aan te spreken en mondeling zijn taxidiensten aan te bieden.
3.2.3 De tenlastelegging en bewezenverklaring van de andere feiten is gelijkluidend, met uitzondering van de datum van de verweten gedraging en de plaats op het luchthaventerrein waarop die zijn verricht.
3.3 Art. 2, derde lid, van het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol (1), hierna: het reglement, waarop de tenlastelegging telkens is toegesneden, luidt:
"Het is op het luchtvaartterrein, behoudens op een rijbaan als bedoeld in artikel 1, onder ad, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de exploitant:
a. bedrijfsactiviteiten uit te oefenen, te doen of te laten uitvoeren;
b. te venten of te colporteren."
3.4 Het middel stelt dat het aan de verdachte gemaakte verwijt bestaat uit het aanbieden van diensten hetgeen niet onder "venten" kan worden begrepen, omdat dit begrip erop duidt dat producten te koop worden aangeboden.
3.5 Het begrip "venten" is in het reglement niet gedefinieerd. De toelichting op het reglement houdt er ook niets over in. Naar algemeen spraakgebruik zullen onder "venten" lijkt mij inderdaad slechts vallen activiteiten die erop gericht zijn bepaalde goederen (door verkoop) aan de man te brengen.(2)
Daarvan is hier geen sprake. Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat, zoals ook telkens in de nadere feitelijke uitwerking van de tenlastelegging is vermeld, verdachte op Schiphol personen (passagiers) aansprak en hun taxivervoer aanbood. Dat valt wel onder het ook in de tenlastelegging vermelde uitoefenen van bedrijfsactiviteiten. Verdachte was taxichauffeur en beschikte ook over een taxivergunning, ten aanzien waarvan hij heeft verklaard dat deze voor heel Nederland geldig was, behalve voor Schiphol.(3) Het proberen te winnen van klanten, acquisitie, kan onder het begrip "uitoefenen van bedrijfsactiviteiten" worden gebracht.
3.6 Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en op wat overigens is bewezen verklaard over het aanbieden van taxidiensten door verdachte door middel van het aanspreken van personen, heeft het Hof kennelijk bij vergissing van de in de tenlastelegging telkens aan het reglement ontleende begrippen "bedrijfsactiviteiten uitoefenen", onderscheidenlijk "venten" het laatste in plaats van het eerste in de bewezenverklaring opgenomen. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring in zoverre verbeterd lezen, waardoor de feitelijke grondslag aan het middel komt te ontvallen, zodat dit niet tot cassatie kan leiden.
4.1 Het tweede middel klaagt dat het Hof ten onrechte ten bezware van de verdachte bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met een ad informandum gevoegde strafzaak, omdat verdachte, die in hoger beroep niet ter terechtzitting is verschenen, het desbetreffende feit ter terechtzitting in eerste aanleg heeft ontkend.
4.2 De strafmotivering houdt in dat het Hof rekening houdt met de ad informandum gevoegde strafzaak tegen verdachte met parketnummer (15-) 805994-04.
4.3 De zaak is in eerste aanleg op tegenspraak behandeld en in hoger beroep bij verstek. De zuiverste vorm van afdoening van ad informandum gevoegde zaken bestaat eruit dat de verdachte ten overstaan van de rechter die zowel over de tenlastelegging als de strafoplegging oordeelt, niet tenlastegelegde doch ad informandum gevoegde feiten bekent. Dan kan die rechter met die feiten, die niet afzonderlijk zullen worden vervolgd, bij de strafoplegging rekening houden. Alles blijft in één hand: de rechter die zelf een of meer tenlastegelegde feiten bewezen en strafbaar heeft verklaard, stelt ook vast dat verdachte die ad-info feiten bekent en houdt daarmee rekening bij het bepalen van de straf.
4.4 Op zichzelf staat een berechting bij verstek echter aan de afdoening van ad informandum gevoegde zaken, naar uit de rechtspraak blijkt, niet in de weg.(4) Maar dan zal wel aan een aantal voorwaarden moeten zijn voldaan. Het Openbaar Ministerie zal de verdachte in de eerste plaats tijdig voor de aanvang van de terechtzitting ervan op de hoogte moeten hebben gebracht dat het niet tenlastegelegde feit met het oog op de strafoplegging ter sprake zal worden gebracht. Dat is hier bij de inleidende dagvaarding gebeurd. Daarbij is tevens medegedeeld dat ingeval de rechter met die zaak bij de strafoplegging rekening houdt, de zaak als afgedaan moet worden beschouwd.
4.5 Daarnaast zal, naar de Hoge Raad heeft beslist, op grond van een elders gedane erkenning van de verdachte aannemelijk moeten zijn dat hij dat niet tenlastegelegde feit heeft begaan.(5) Dat kan voortvloeien uit een verklaring van de verdachte bij de politie of tegenover de rechter-commissaris, dan wel - ingeval van hoger beroep - de verklaring die is afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg. De rechter zal het stuk waarin die elders afgelegde verklaring is neergelegd, als leidraad nemen. In het overgrote deel van de gevallen zal dat geen bezwaren opleveren, maar hier ligt dat, gelet op het feit dat verschillende verklaringen zijn afgelegd, gecompliceerder.
4.6.1 Het zich bij de stukken van het geding bevindende proces-verbaal van politie houdt in dat verdachte het desbetreffende ad informandum gevoegde feit heeft bekend. Hij heeft verklaard dat hij net een ritje vanuit Amsterdam naar Schiphol had gemaakt, dat hij dacht nog even een ritje mee terug te kunnen nemen, dat hij eerst tevergeefs iemand op Schiphol Plaza had benaderd, waarna een ander op zijn aanbod inging en meeliep naar buiten, naar zijn taxi.
4.6.2 Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Kantonrechter houdt als verklaring van verdachte in:
"Ik ontken klanten op Schiphol te hebben "geronseld". Ik beschik over een taxivergunning, geldig voor heel Nederland, behalve Schiphol. Verder wens ik niets te verklaren."
Mogelijk gaat het hier (uitsluitend) om een reactie op de in de tenlastelegging opgenomen feiten, die bij de politie op een uitzondering na niet zijn bekend, maar zeker is dat niet. Als het goed is, is ook het gevoegde feit ter terechtzitting aan de orde gesteld en dan heeft de globale ontkenning van verdachte ook op dat feit betrekking. Niet blijkt dat is getracht nadere duidelijkheid te verkrijgen over verdachtes standpunt ten aanzien van het ad informandum gevoegde feit.
Nu verder de in dat proces-verbaal genoemde aantekening van het mondelinge vonnis, anders dan in het proces-verbaal is aangekondigd, niet aan dat proces-verbaal is gehecht en, belangrijker, het kennelijk bedoelde, in het dossier aanwezige, stuk niet een aantekening mondeling vonnis is dat aan de wettelijke eisen voldoet(6) (maar een soort extract-vonnis), kan ook daaraan niet worden ontleend hoe de Kantonrechter de verklaring van verdachte heeft verstaan. Die "aantekening" houdt zelfs geen strafmotivering in, zodat daaruit ook niet kan volgen of de Kantonrechter het desbetreffende feit bij de straftoemeting heeft betrokken dan wel daarbij buiten beschouwing heeft gelaten, omdat dat feit alsnog werd ontkend.
4.7 Het criterium van de Hoge Raad is, zoals gezegd, ingeval van een behandeling bij verstek of op grond van een elders gedane erkenning van de verdachte aannemelijk is dat verdachte dat niet tenlastegelegde feit heeft begaan. Hoe nu te oordelen bij tegenstrijdige verklaringen waarvan slechts een onmiskenbaar een bekentenis inhoudt? Is het de feitenrechter dan zonder meer toegestaan om op grond van die bekentenis het begaan van het feit aannemelijk te achten en zal de toetsing in cassatie zich dan beperken tot de vraag of dat aannemelijkheidsoordeel begrijpelijk is? Ik meen dat die vragen ontkennend moeten worden beantwoord.(7)
4.8 De ad informandum afdoening is een uitzondering op de regel dat alleen feiten die zijn tenlastegelegd en volgens de voorgeschreven procedure zijn bewezen verklaard meetellen bij de straftoemeting, aangenomen dat ook geen sprake is van een strafuitsluitingsgrond. Die afdoening dient een doelmatige rechtspleging en is in de regel ook in het belang van de verdachte. Niettemin blijft het een uitzondering die restrictief moet worden toegepast.
4.9 Naar mijn mening zou in elk geval indien een bekennende verklaring bij de politie is gevolgd door een ontkenning tegenover de rechter - de rechter in eerste aanleg maar ook de rechter-commissaris - de zittingsrechter niet mogen teruggrijpen op de bij de politie afgelegde bekentenis.
De rechter in eerste aanleg, die constateert dat het indertijd toegegeven feit wordt ontkend, zal daarmee geen rekening mogen houden (vgl. HR NJ 2001, 184). Niet valt in te zien dat de appèlrechter, ingeval hij de zaak vervolgens bij verstek berecht, dat dan wel zou mogen.(8)
Het omgekeerde geval zou zich eigenlijk niet moeten kunnen voordoen. Als het feit in het voorbereidend onderzoek wordt ontkend, behoort de Officier van Justitie dat niet ad informandum te voegen. Maar als dat bij vergissing toch gebeurt, en het feit wordt ter terechtzitting in eerste aanleg alsnog bekend, dan is er mijns inziens geen bezwaar tegen dat de rechter met dat feit rekening houdt en hetzelfde geldt dan vervolgens voor de rechter in hoger beroep ingeval deze de zaak bij verstek berecht.
4.10 Gelet op wat hiervoor is opgemerkt heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Als het Hof heeft geoordeeld dat ondanks een ontkenning van het feit tegenover de Kantonrechter, niettemin met dat feit rekening mocht worden gehouden omdat het tegenover de politie is bekend, geeft dat oordeel mijns inziens blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Als het Hof daarentegen heeft geoordeeld dat verdachte het feit op de terechtzitting van de Kantonrechter niet heeft ontkend, dan is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Het voorgaande brengt mee dat de motivering van de strafoplegging ondeugdelijk is.
4.11 Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.
5. Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Gebaseerd op art. 132, eerste lid, Regeling Toezicht Luchtvaart.
2 Van Dale spreekt van "te koop bieden, verkopen", afkomstig van het Franse "vente".
3 Hij zal op zichzelf wel personen op Schiphol over de weg mogen vervoeren; zie de beperking van het verbod in art. 2, lid 3: "behoudens op een rijbaan etc."
4 Zie bijvoorbeeld al HR DD 88.179 alsmede HR NJ 1997, 322 en HR 1998, 697.
5 HR 1998, 697, rov. 6.3, HR 7 maart 2000, nr. 112.932 (niet gepubliceerd).
6 Gesproken wordt van een aantekening mondeling vonnis als bedoeld in art. 395a Sv, maar in die bepaling is het zogenaamde stempelvonnis geregeld. Hier had, gelet op het instellen van hoger beroep, het mondelinge vonnis op de voorgeschreven wijze in het proces-verbaal moeten worden aangetekend.
7 HR NJ 2001, 184 is voor het antwoord op de vraag op zichzelf niet beslissend omdat daar geen sprake was van verstek maar de verdachte in hoger beroep tegenover de rechter het feit alsnog had ontkend, na het in eerste aanleg te hebben toegegeven. Maar als mag worden aangenomen dat de grondgedachte daarvan is dat een nadien ingetrokken bekentenis niet behoort mee te tellen, is het arrest wel van belang.
8 Hetzelfde zal mijns inziens mutatis mutandis dienen te gelden als de rechter in eerste aanleg bij verstek rechtdoet en er naast de bekentenis bij de politie in het dossier een ontkenning van het feit bij het verhoor door de rechter-commissaris ligt.