Besluit instelling auditcommissie
Artikel 3 [Uitzonderingen]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2017
- Redactionele toelichting
Dit artikel is gepubliceerd met de onderdelen a, b, a en b.
- Bronpublicatie:
08-12-2016, Stb. 2016, 507 (uitgifte: 16-12-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-12-2016, Stb. 2016, 507 (uitgifte: 16-12-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Dit besluit is niet van toepassing op:
- a.
- b.
een bank waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 3:111, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is indien een centrale kredietinstelling de in artikel 2, tweede lid, genoemde taken heeft opgedragen aan een auditcommissie waarvan de samenstelling voldoet aan artikel 2, eerste en derde lid;
- a.
een beleggingsinstelling of icbe als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht die is opgenomen in het register als bedoeld in artikel 1:107 van de Wet op het financieel toezicht;
- b.
een entiteit voor securitisatiedoeleinden als bedoeld in artikel 1 van het Besluit prudentiële regels Wft, mits de onderneming aan het publiek bekend maakt waarom zij het niet dienstig acht een auditcommissie in te stellen, of een orgaan aan te wijzen in de zin van artikel 2, vierde lid.