Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt
Artikel 32 Merken en identificeren van honden, katten en niet-menselijke primaten
Geldend
Geldend vanaf 09-11-2010
- Bronpublicatie:
22-09-2010, PbEU 2010, L 276 (uitgifte: 20-10-2010, regelingnummer: 2010/63/EU)
- Inwerkingtreding
09-11-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-09-2010, PbEU 2010, L 276 (uitgifte: 20-10-2010, regelingnummer: 2010/63/EU)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Dierenrecht / Algemeen
Dierenrecht / Dierenwelzijn
1.
Alle honden, katten en niet-menselijke primaten worden, uiterlijk wanneer zij worden gespeend, op de minst pijnlijke wijze van een permanent individueel merkteken voorzien.
2.
Wanneer een hond, kat of niet-menselijke primaat vóór het spenen wordt overgebracht van de ene fokker, leverancier of gebruiker naar een andere en het niet mogelijk is het dier vooraf te merken, worden de gegevens over het betrokken dier, met name de identiteit van de moeder, door de ontvanger bewaard totdat het dier is gemerkt.
3.
Wanneer een fokker, leverancier of gebruiker een gespeende niet-gemerkte hond, kat of niet-menselijke primaat ontvangt, wordt het dier zo spoedig mogelijk op de minst pijnlijke wijze van een permanent merkteken voorzien.
4.
De fokker, leverancier of gebruiker deelt de bevoegde instantie desgevraagd mee waarom een dier niet is gemerkt.