Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-02-2017, nr. 200.178.445
ECLI:NL:GHARL:2017:872
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-02-2017
- Zaaknummer
200.178.445
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:872, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑02‑2017; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2017/1393
JAR 2017/105 met annotatie van mr. A.W. Niebeek
AR-Updates.nl 2017-0316
Brightmine 2017-20000522
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0316
Uitspraak 07‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Recht op reistijdvergoeding na detachering van een werknemer? Uitleg CAO. Skills-arrest.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.178.445
(zaaknummer rechtbank Gelderland 3958365)
arrest van 7 februari 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Connexxion Tours B.V.,
gevestigd te Hilversum,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Connexxion,
advocaat: mr. W.M. Hes,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.J.M. Postma.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 24 juni 2015 dat de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Apeldoorn) heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 23 september 2015,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- de schriftelijke pleidooien overeenkomstig de pleitnotities d.d. 27 september 2016,
- de reactie schriftelijk pleidooi d.d. 27 september 2016 van de zijde van [geïntimeerde] .
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Connexxion vordert in het hoger beroep, kort samengevat, dat het hof het bestreden vonnis van de rechtbank zal vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, hem zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Connexxion ter uitvoering van het vonnis aan hem heeft voldaan, alsmede in de proceskosten in beide instanties.
3. De vaststaande feiten
3.1
[geïntimeerde] is van 1 maart 1997 tot 1 februari 2014 als chauffeur in dienst geweest bijConnexxion Tours, tegen een salaris dat in oktober 2013 € 2.572,56 per maand exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten bedroeg. Zijn standplaats was [plaatsnaam] . Op deze arbeidsovereenkomst was de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Besloten Busvervoer (hierna: de cao) van toepassing. De cao die gold voor de periode 1 januari 2012- 1 maart 2013 is algemeen verbindend verklaard.
3.2
In de cao is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 2 Definities
(…)
i. Standplaats:
1. De plek waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid uitoefent;
2. De plek waar de garage der onderneming is gelegen en de werknemer gebruikelijk zijn dagelijkse arbeid aanvangt en beëindigt;
3. De plek waar de werknemer na overleg met respectievelijk in opdracht van de werkgever gebruikelijk zijn dagelijkse arbeid aanvangt en beëindigt;
4. Benevens een gebied met een straal van 10 km rond de plek als bedoeld in sub 1,2 en 3.
(…)
m. Toerwagenritten: al dan niet volgens een dienstregeling uitgevoerde ritten, welke niet uitsluitend tot doel hebben het verstrekken van gelegenheid tot vervoer van personen tussen bepaalde plaatsen, met bussen.
n. Ongeregeld vervoer: niet volgens een dienstregeling uitgeoefend en niet onder m vallend vervoer van personen met bussen.
o. Pendelvervoer: vervoer van vooraf in groepen samengebrachte reizigers van dezelfde plaats van vertrek naar dezelfde plaats van bestemming door verscheidene heen- en terugreizen. Overal waar pendelvervoer wordt genoemd, wordt dit geacht internationaal lijndienstvervoer te omvatten.
z.1 Diensttijd: Onder diensttijd wordt verstaan de tijd, gelegen tussen het tijdstip waarop de dienst wordt aangevangen en het tijdstip waarop de dienst wordt beëindigd.
z.2 Arbeidstijd: Voor de rijdende werknemers wordt onder arbeidstijd verstaan het in dienst van de werkgever besturen van een touringcar/autobus en/of het verrichten van andere met de functie samenhangende werkzaamheden welke worden uitgevoerd in opdracht van de werkgever.
(…)
artikel 21
Arbeidstijdberekening rijdende werknemers
A. Toerwagenritten/ ongeregeld vervoer/ pendelvervoer. De arbeidstijd van rijdende werknemers bedraagt 5/6 van de diensttijd. Hierop bestaan de volgende uitzonderingen:
(…)
3. Bij pendelvervoer, meerdaagse reizen en internationale lijndiensten wordt onder diensttijd eveneens verstaan de tijd gemoeid met het vervoer van en naar de plek waar de rit aanvangt respectievelijk eindigt. Dit in lijn met de uitspraak zoals verwoord in het skills arrest. (…)”
3.3
[geïntimeerde] is van augustus 2011 tot 1 februari 2014 gedetacheerd geweest bij Connexxion Openbaar Vervoer N.V. (verder te noemen Connexxion OV) te [plaatsnaam] .
3.4
Over de periode augustus 2011 tot 1 februari 2012 heeft [geïntimeerde] van Connexxion een reistijdvergoeding ontvangen op basis van 0,67 minuten enkele reis [plaatsnaam] - [plaatsnaam] .
3.5
[geïntimeerde] is per 1 februari 2014 in dienst getreden bij Connexxion OV.
4. De beoordeling van de grieven en de vordering
4.1
[geïntimeerde] vordert in deze procedure vergoeding van de tijd die na zijn onder 3.3 genoemde detachering gemoeid was met het reizen van zijn woon- en standplaats [plaatsnaam] naar [plaatsnaam] over de periode 1 februari 2012 tot 1 februari 2014. De kantonrechter heeft deze vordering, ter hoogte van € 9.296,88 bruto, toegewezen. Het hoger beroep van Connexxion strekt ertoe het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
4.2
[geïntimeerde] baseert zijn vordering in de eerste plaats op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 18 januari 2001, C-297/99 (hierna: het Skills-arrest). [geïntimeerde] voert aan dat uit dit arrest volgt dat zijn reistijd als arbeidstijd heeft te gelden, nu daarin is beslist dat de tijd die een werknemer nodig heeft om zijn niet-vaste werkplek te bereiken vanuit huis of vanuit de standplaats of vestigingsplaats van zijn werkgever werktijd, en geen rusttijd is. In het schriftelijk pleidooi wijst [geïntimeerde] nog op een aantal andere arresten van het HvJ EU, waaronder het arrest van 10 september 2015, C-266/14 (hierna: het Tyco-arrest), waarin in gelijke zin is beslist. Connexxion bestrijdt niet dat uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat de reistijd die is gemoeid met woon-werkverkeer of met de tijd die een (ambulante) werknemer moet rijden om bij aanvang naar een eerste klant te rijden betrekkelijk snel onder de categorie arbeidstijd als bedoeld in Europese regelgeving zal vallen. Wel bestrijdt Connexxion dat daaruit volgt dat over die arbeidstijd ook loon verschuldigd is.
4.3
Het hof overweegt als volgt. De situatie van [geïntimeerde] gedurende zijn detachering kenmerkt zich hierdoor dat hij vanuit zijn woonplaats en contractuele standplaats [plaatsnaam] naar [plaatsnaam] diende te reizen voor het verrichten van werkzaamheden als chauffeur in het Openbaar Vervoer. In de door [geïntimeerde] genoemde jurisprudentie van het HvJ EU is beslist over de uitleg van het begrijp reistijd als ‘arbeidstijd’ in de zin van Europese regelgeving. Daarin zijn echter geen beslissingen gegeven over een met de reistijd gepaard gaande loonbetalingsverplichting van de werkgever. De omstandigheid dat in verordeningen die aan deze jurisprudentie ten grondslag liggen (ook) als doelstelling is verwoord harmonisatie van de concurrentievoorwaarden in de bedrijfstak en verbetering van de arbeidsvoorwaarden, zoals [geïntimeerde] betoogt, doet daaraan niet af. In het Tyco-arrest is door het HvJ EU, eerdere rechtspraak bevestigend, expliciet overwogen dat de wijze van beloning van de als arbeidstijd gekwalificeerde reistijd niet is geregeld in Richtlijn 2003/88/EG betreffende de organisatie van de arbeidstijd (die tot doel heeft bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers), maar dat die wordt beheerst door de relevante bepalingen van het nationaal recht. In de Nederlandse wet is geen verplichting tot vergoeding van reistijd opgenomen, ook niet als die reistijd als arbeidstijd in de zin van artikel 1.7 onder k van de Arbeidstijdenwet heeft te gelden, op de enkele grond dat de reis plaatsvindt onder gezag van de werkgever omdat hij degene is die de wijze van vervoer bepaalt (HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2013:1391). Uit een en ander volgt dat [geïntimeerde] aan bedoelde rechtspraak geen recht tot vergoeding van de reistijd kan ontlenen.
4.4
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of die aanspraak voortvloeit uit artikel 21A lid 3 cao, zoals [geïntimeerde] betoogt maar Connexxion betwist. Het komt daarbij aan op de uitleg van deze cao-bepaling, waarover partijen van mening verschillen.
4.5
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten CAO-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889).
Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2376). Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (HR 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4366). De bestaansgrond voor de CAO-norm is gelegen in de bescherming van derden tegen een uitleg van een bepaling in een overeenkomst waarbij betekenis wordt toegekend aan de voor hen niet kenbare partijbedoeling, en in de noodzaak van een eenvormige uitleg voor alle door die overeenkomst gebonden partijen (HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687).
4.6
Het hof zal bij de uitleg van artikel 21A lid 3 cao uitgaan van voormeld toetsingskader. Partijen hebben in deze procedure slechts artikel 21 en (onvolledig) artikel 2 van de cao overgelegd, terwijl volgens de voormelde norm de uitleg van een cao-bepaling dient te geschieden in het licht van de tekst van de gehele cao, inclusief de toelichting. Het hof heeft daarom ambtshalve kennisgenomen van de gehele (algemeen verbindend verklaarde) cao. Artikel 21 heeft als titel “Arbeidstijdberekening rijdende werknemers”. Partijen zijn het erover eens dat het vervoer dat [geïntimeerde] vanuit [plaatsnaam] in opdracht van Connexxion OV uitvoerde niet valt onder één van de categorieën als genoemd in artikel 21A, te weten toerwagenritten, ongeregeld vervoer, pendelvervoer. Deze begrippen zijn gedefinieerd in artikel 2 sub m tot en met o cao en het werk van [geïntimeerde] in [plaatsnaam] als chauffeur in het openbaar vervoer valt niet onder deze definities. Dit betekent dat bewoordingen van artikel 21A, gelezen in het licht van de tekst van de gehele cao, voor zover in deze procedure overgelegd, geen aanknopingspunt bieden voor een recht op reistijdvergoeding. [geïntimeerde] stelt dat uit het feit dat in lid 3 van dit artikel wordt aangeknoopt bij het Skills-arrest volgt dat het de bedoeling van cao-partijen is geweest om de reistijd als werktijd aan te merken en ook als werktijd te belonen. Deze bedoeling valt echter, mede gelet op hetgeen hiervoor over het Skills-arrest is overwogen, noch uit de tekst van de cao-bepaling noch uit de toelichting bij deze bepaling af te leiden, zodat daaraan in zoverre geen betekenis kan worden toegekend. [geïntimeerde] betoogt voorts dat bij de categorieën vervoer als genoemd in artikel 21A lid 3 cao de ritten meestal niet aanvangen op de standplaats maar op een andere plaats en dat dit overeenstemt met zijn situatie tijdens zijn detachering. Een redelijke uitleg van het artikel brengt mee dat hij om die reden ook onder de werking daarvan gebracht moet worden, aldus [geïntimeerde] . Hij wijst daarbij nog op de definities van de begrippen arbeidstijd, rusttijd en pauze in artikel 2 cao.
Het hof oordeelt dat uit de bewoordingen van artikel 21A lid 3 cao, ook als deze worden gelezen in de context van de definities van artikel 2 cao, niet kan worden afgeleid dat deze bedoeld zijn voor de situatie van [geïntimeerde] , die gedurende zijn detachering op structurele basis naar [plaatsnaam] reisde om zijn werk te verrichten. Die bedoeling valt uit de bewoordingen naar objectieve maatstaven niet af te leiden. Bij dit oordeel heeft het hof de onder 4.5 weergegeven ratio van de CAO-norm betrokken, te weten bescherming van derden tegen een niet kenbare partijbedoeling en de noodzaak van een eenvormige uitleg voor alle betrokken partijen.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [geïntimeerde] niet toewijsbaar is op grond van de cao. [geïntimeerde] beroept zich echter tevens op de omstandigheid dat hij tot 1 februari 2012 een reistijdvergoeding heeft ontvangen en op een toezegging, die hij in 2011, toen hij vanuit [plaatsnaam] naar [plaatsnaam] werd gedetacheerd, heeft ontvangen van de zijde van Connexxion. Het hof oordeelt dienaangaande als volgt.
4.8
Vaststaat dat [geïntimeerde] vanaf 1 augustus 2011 tot 1 februari 2011 een reistijdvergoeding heeft ontvangen. Connexxion voert aan dat dat op een vergissing berustte, die na ontdekking daarvan bij de overgang naar een ander administratief systeem is gecorrigeerd. Naar het oordeel van het hof volgt uit het feit dat een aantal maanden reistijdvergoeding is betaald, zonder bijkomende omstandigheden waaraan [geïntimeerde] een gerechtvaardigde verwachting dienaangaande mocht ontlenen, geen zelfstandig recht tot doorbetaling van die vergoeding. Die bijkomende omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Het door [geïntimeerde] gestelde, maar door Connexxion betwiste feit dat het stopzetten van de vergoeding was ingegeven door een beperking in het administratieve systeem, kan niet als zodanig gelden.
4.9
Wat betreft de toezegging stelt [geïntimeerde] :
(i) dat hij vóór zijn detachering per 1 augustus 2011 regelmatig chauffeurswerkzaamheden vanuit een andere plaats dan zijn standplaats [plaatsnaam] verrichtte, die evenmin vielen binnen de categorieën vervoer van artikel 21A lid 3 cao en dat de reistijd in die gevallen wel werd vergoed;
(ii) dat zijn toenmalige manager [geïntimeerde] heeft toegezegd dat hij in het kader van zijn detachering (naast een kilometervergoeding) de tijd die gemoeid was met het reizen naar en vanuit [plaatsnaam] betaald kreeg.
Nu Connexxion een en ander betwist, zal [geïntimeerde] , overeenkomstig zijn aanbod, tot het bewijs van zijn stellingen worden toegelaten.
5. De slotsom
5.1
[geïntimeerde] zal worden toegelaten tot bewijs als na te melden. Voor het geval hij dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, zal de in het dictum te noemen raadsheer- commissaris getuigenverhoren houden. Na afloop van de getuigenverhoren zal een comparitie van partijen plaatsvinden, opdat de partijen desgewenst nadere inlichtingen kunnen verschaffen en kan worden onderzocht of zij op bepaalde punten met elkaar tot overeenstemming kunnen komen.
5.2
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt:
(i) dat hij vóór zijn detachering per 1 augustus 2011 regelmatig chauffeurswerkzaamheden vanuit een andere plaats dan zijn standplaats [plaatsnaam] verrichtte, die evenmin vielen binnen de categorieën vervoer van artikel 21A lid 3 cao en dat de reistijd in die gevallen wel werd vergoed;
(ii) dat zijn toenmalige manager [geïntimeerde] heeft toegezegd dat hij in het kader van zijn detachering (naast een kilometervergoeding) de tijd die gemoeid was met het reizen naar en vanuit [plaatsnaam] betaald kreeg;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. A.E.F. Hillen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen in persoon bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum
21 februari 2017, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat na afloop van het getuigenverhoor partijen met hun advocaten tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking voor de raadsheer-commissaris zullen verschijnen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, A.E.F. Hillen en A.A. van Rossum en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2017.