HR, 24-05-2022, nr. 20/03121
ECLI:NL:HR:2022:761
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-05-2022
- Zaaknummer
20/03121
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:761, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:292
ECLI:NL:PHR:2022:292, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:761
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0105
Uitspraak 24‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Rijden terwijl rijbewijs ongeldig is verklaard, art. 9.2 WVW 1994. Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn hoger beroep, omdat het te laat is ingesteld, art. 408.2 Sv. Verontschuldigbare termijnoverschrijding op de grond dat ex art. 366.4 Sv vertaling mededeling verstekuitspraak van Pr aan Poolse verdachte had moeten worden verstrekt? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2020:770 m.b.t. art. 366 Sv, HR:2004:AO5706 m.b.t. bijzondere omstandigheden die overschrijding van termijn voor h.b. door verdachte verontschuldigbaar doen zijn en HR:2019:1534 inhoudende dat daarvan sprake kan zijn indien verdachte in strijd met art. 366.4 Sv niet schriftelijke vertaling van mededeling a.b.i. artikel 366.1 en 366.3 Sv in een voor hem begrijpelijke taal heeft ontvangen. Hof stelt vast dat verdachte Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en dat aan hem in persoon een mededeling uitspraak is uitgereikt. Die mededeling is in strijd met art. 366.4 Sv niet in Poolse taal vertaald. Oordeel hof dat overschrijding van beroepstermijn niet verontschuldigbaar is, is niet z.m. begrijpelijk. De in aanmerking genomen omstandigheid dat uitspraak door politie aan verdachte is uitgereikt met mededeling dat hij naar advocaat moest gaan maar dat verdachte niet direct actie heeft ondernomen, maakt dat niet anders, nu daaruit niet volgt dat verdachte in kennis is gesteld van wat voor hem van belang was met het oog op mogelijkheid van instellen van h.b. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03121
Datum 24 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2020, nummer 21-004039-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.A.W. Dekker, advocaat te Almere, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
“De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende. Daarom vindt het onderzoek plaats met bijstand van M. Orzechowska, zijnde een in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk in de Poolse taal met Wbtv-nummer 4173. Hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is waar dat is verzocht door verdachte door de tolk vertaald.
(...)
De verdachte reageert, desgevraagd:
Ik kan een beetje Nederlands. Als het nodig is, dan zal ik de tolk vragen om mij te helpen. Ik woon bij mijn moeder aan de [a-straat 1] in [plaats]. Daar mag de post van justitie naar toegestuurd worden.
(...)
De advocaat-generaal voert het woord:
Ik wil graag eerst de ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep aan de orde stellen.
Verdachte is op 12 februari 2019 bij verstek veroordeeld. De mededeling uitspraak is vervolgens op 18 april 2019 uitgereikt aan een gemachtigde, waarbij de machtiging is ingevuld en ondertekend door verdachte. Dat geldt wat mij betreft als een betekening in persoon. Ook later heeft er nog een uitreiking aan verdachte in persoon plaatsgevonden. Verdachte heeft pas op 26 juli 2019, dus niet binnen twee weken na de uitreiking, hoger beroep ingesteld. Dit brengt mee dat verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.
De raadsheer deelt mee dat aan verdachte de dagvaarding voor de zitting van 12 februari 2019 niet in persoon is uitgereikt, maar dat de mededeling uitspraak vervolgens wel aan verdachte zelf is uitgereikt. De mededeling uitspraak is op 18 april 2019 uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde en op 11 juli 2019 aan verdachte in persoon uit handen van de politie op het politiebureau in Almere. Dit betekent dat verdachte in het voor hem meest gunstige scenario uiterlijk 25 juli 2019 hoger beroep had moeten instellen. Verdachte heeft op 26 juli 2019 hoger beroep ingesteld. Mogelijk is sprake van een verontschuldigbare termijnoverschrijding.
Op vragen van de raadsheer verklaart verdachte:
Ik heb inderdaad een brief van de politie gekregen, maar ik wist niet wat er in stond. Het was voor mij de eerste keer dat ik een vonnis kreeg. Ik ben met de brief van de politie naar een advocaat gegaan.
Ik heb geen correspondentie van mijn huisgenoot gekregen. Mijn toenmalige partner verzuimde de correspondentie aan mij te geven en daardoor liep het allemaal een beetje spaak.
Ik hoorde pas bij de politie dat ik met die brief naar een advocaat moest gaan om hoger beroep in te stellen.
U vraagt waarom ik niet eerder hoger beroep heb ingesteld. Ik kon de brief niet lezen, dus ik besefte niet dat de termijn zou verstrijken. Ik had een afspraak gemaakt met de advocaat, maar dat was blijkbaar te laat. Ik wist ook niet dat de termijn zo strikt was. Ik spreek een beetje Nederlands, maar ik kan het niet lezen. Dat geldt al helemaal voor juridische taal.
U houdt mij voor dat ook veel Nederlanders moeite hebben met juridische termen. U houdt mij voor dat de termijnen heel strikt zijn en dat slechts een uitzondering wordt gemaakt als er sprake is van heel bijzondere omstandigheden. U vraagt of er sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor ik niet in de gelegenheid was om tijdig hoger beroep in te stellen. Nee, het was gewoon onwetendheid.
De raadsvrouw voert aan:
Het standpunt van de verdediging is dat sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Cliënt heeft vandaag ook gezegd dat hij het niet wist. Ik was op 26 juli 2019 bij hem in de PI. Ik heb toen meteen mijn secretaresse gebeld om te vragen of zij hoger beroep wilde instellen. Dat is toen ook gebeurd. Cliënt spreekt en leest geen Nederlands. Ik meen dat de mededeling uitspraak niet alleen in het Nederlands mocht worden uitgereikt, maar dat daarbij ook een vertaling aan hem had moeten worden verstrekt. Ik heb in het dossier geen vertaling aangetroffen. In een andere uitspraak van de Hoge Raad met ecli-nummer 2020:770 speelde hetzelfde. In die zaak ging het ook om een verdachte die de Nederlandse taal niet beheerste. In die zaak overweegt de Hoge Raad dat er weliswaar een vertaling van de dagvaarding is uitgegaan, maar dat dit onvoldoende is om te oordelen dat verdachte wist dat de zitting speelde en dat dus de termijnen zijn gaan lopen. Ik meen dat hier sprake is van eenzelfde situatie.
De advocaat-generaal reageert:
Het is niet de vraag of verdachte iets te verwijten valt. Er is inderdaad een uitreiking geweest op 11 juli 2019, maar er is ook op 18 april 2019 een uitreiking geweest. Verdachtes handtekening staat op die machtiging. Daar was ook al duidelijk dat er een stuk opgehaald moest worden. Dan is er vervolgens op 11 juli 2019 opnieuw een uitreiking. Het is dan ook aan verdachte om in actie te komen. Hij weet ook dat hij is gehoord door de politie. Het is ook niet de eerste keer dat verdachte met politie en justitie in contact is gekomen. Hij weet dat er regels zijn waaraan je je te houden hebt. Ik vraag daarom om het niet-ontvankelijk verklaren van verdachte in het hoger beroep.
De raadsvrouw reageert:
Er hadden zich allerlei omstandigheden kunnen voordoen, maar dan had verdachte wel moeten weten wat het belang was van het tijdig instellen van hoger beroep. Er had een vertaling aan verdachte moeten worden verstrekt.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Het is een bijzondere zaak. Verdachte woont al jaren in Nederland en heeft ook een eigen bedrijf in Nederland. Hij heeft een rol in de Nederlandse samenleving verworven. Er zijn diverse momenten geweest waarop stukken van deze strafzaak zijn uitgereikt. In het bijzonder kijk ik daarbij naar 11 juli 2019. Op die dag heeft verdachte de mededeling uitspraak uit handen van de politie uitgereikt gekregen met daarbij de mededeling dat hij met de brief naar de advocaat moet gaan. Verdachte heeft niet direct actie ondernomen. In die zin is verdachte niet anders dan andere burgers die ook niet altijd bekend zijn met de striktheid van de termijnen en de juridische termen ook niet altijd helemaal snappen. Verdachte heeft vervolgens langer dan veertien dagen gewacht met het inschakelen van een advocaat. Dat verdachte niet wist wat het belang was van de termijn maakt niet dat sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Deze termijnen zijn strikt en dat moet ook in verband met de rechtszekerheid. Verdachte woonde al jaren in Nederland. Hij heeft de brief uit handen van de politie gehad en daarnaast hebben uitreikingen aan een huisgenoot en een gemachtigde plaatsgevonden.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte gedurende veertien dagen na 11 juli 2019 hoger beroep kon instellen. Verdachte heeft pas na het verstrijken van die termijn hoger beroep ingesteld. Hij is te laat, er is geen sprake van een verontschuldigbare termijnoverschrijding en verdachte is dus niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Dit betekent dat er geen inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden. De beslissing van de eerste rechter staat hiermee ook vast. U krijgt nog bericht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.”
2.3
Artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.
2. Deze mededeling wordt niet gedaan
a. aan de verdachte aan wie de dagvaarding of aan wie de oproeping voor de nadere terechtzitting na schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd, in persoon is betekend,
b. aan de verdachte die op de terechtzitting of op de nadere terechtzitting aanwezig is geweest,
c. indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting dan wel die van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte.
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt.”
2.4
Artikel 366 lid 1 Sv bepaalt dat de officier van justitie - behoudens de uitzonderingen die zijn vermeld in het tweede lid van artikel 366 Sv - de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352 lid 2 Sv bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan de verdachte betekent. Die mededeling bevat tevens de in artikel 366 lid 3 Sv genoemde gegevens. Het vierde lid van artikel 366 Sv bepaalt dat aan de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal wordt verstrekt. Deze regeling beoogt te waarborgen dat ook de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, in kennis wordt gesteld van de onderdelen van het vonnis die van belang zijn met het oog op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep. (Vgl. HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:770, rechtsoverweging 2.4.)
2.5
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn (vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706). Van zo’n geval kan sprake zijn indien de verdachte in strijd met artikel 366 lid 4 Sv niet een schriftelijke vertaling van de mededeling als bedoeld in artikel 366 lid 1 en lid 3 Sv in een voor hem begrijpelijke taal heeft ontvangen (vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1534).
2.6
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en dat aan hem in persoon een mededeling van de uitspraak is uitgereikt. Uit de stukken van het rechtsgeding volgt dat de mededeling van de uitspraak in strijd met artikel 366 lid 4 Sv niet in de Poolse taal is vertaald. Gelet daarop is het oordeel van het hof dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verontschuldigbaar is, niet zonder meer begrijpelijk. Dat het hof heeft vastgesteld dat de mededeling van de uitspraak door de politie aan de verdachte is uitgereikt met de mededeling “dat hij met de brief naar de advocaat moet gaan” maar dat de verdachte “niet direct actie [heeft] ondernomen”, maakt dat niet anders, nu daaruit niet volgt dat de verdachte in kennis is gesteld van wat voor hem van belang was met het oog op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep.
2.7
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2022.
Conclusie 29‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Verontschuldigbare overschrijding van de appeltermijn van veertien dagen? Was een vertaling van de mededeling uitspraak gelet op art. 366 lid 4 Sv voorgeschreven? Nu het middel slaagt strekt de conclusie tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03121
Zitting 29 maart 2022 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft de verdachte bij arrest van 30 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis van de politierechter uit de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 juli 2019, waarbij de verdachte door overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. D.A.W. Dekker, advocaat te Almere, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte, althans op onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden niet-ontvankelijk in het hoger beroep heeft verklaard. Volgens de toelichting op het middel is de overschrijding van de appeltermijn verontschuldigbaar nu de verdachte in strijd met art. 366, vierde lid, Sv geen schriftelijke vertaling van de mededeling al bedoeld in art. 366, eerste en derde lid, Sv in een voor hem begrijpelijk taal heeft ontvangen.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep met daarin de aantekening mondeling arrest houdt het volgende in:
“De verdachte beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende. Daarom vindt het onderzoek plaats met bijstand van M. Orzechowska, zijnde een in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk in de Poolse taal met Wbtv-nummer 4173. Hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is waar dat is verzocht door verdachte door de tolk vertaald.
(…)
De verdachte reageert, desgevraagd:
Ik kan een beetje Nederlands. Als het nodig is, dan zal ik de tolk vragen om mij te helpen.
(…)
Ik heb inderdaad een brief van de politie gekregen, maar ik wist niet wat er in stond.
Het was voor mij de eerste keer dat ik een vonnis kreeg. Ik ben met de brief van de politie naar een advocaat gegaan.
Ik heb geen correspondentie van mijn huisgenoot gekregen. Mijn toenmalige partner verzuimde de correspondentie aan mij te geven en daardoor liep het allemaal een beetje spaak.
Ik hoorde pas bij de politie dat ik met die brief naar een advocaat moest gaan om hoger beroep in te stellen.
U vraagt waarom ik niet eerder hoger beroep heb ingesteld. Ik kon de brief niet lezen, dus ik besefte niet dat de termijn zou verstrijken. Ik had een afspraak gemaakt met de advocaat, maar dat was blijkbaar te laat. Ik wist ook niet dat de termijn zo strikt was.
Ik spreek een beetje Nederlands, maar ik kan het niet lezen. Dat geldt al helemaal voor juridische taal.
U houdt mij voor dat ook veel Nederlanders moeite hebben met juridische termen. U houdt mij voor dat de termijnen heel strikt zijn en dat slechts een uitzondering wordt gemaakt als er sprake is van heel bijzondere omstandigheden. U vraagt of er sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor ik niet in de gelegenheid was om tijdig hoger beroep in te stellen. Nee, het was gewoon onwetendheid.
De raadsvrouw voert aan:
Het standpunt van de verdediging is dat sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Cliënt heeft vandaag ook gezegd dat hij het niet wist. Ik was op 26 juli 2019 bij hem in de PI. Ik heb toen meteen mijn secretaresse gebeld om te vragen of zij hoger beroep wilde instellen. Dat is toen ook gebeurd. Cliënt spreekt en leest geen Nederlands. Ik meen dat de mededeling uitspraak niet alleen in het Nederlands mocht worden uitgereikt, maar dat daarbij ook een vertaling aan hem had moeten worden verstrekt. Ik heb in het dossier geen vertaling aangetroffen. In een andere uitspraak van de Hoge Raad met ecli-nummer 2020:770 speelde hetzelfde. In die zaak ging het ook om een verdachte die de Nederlandse taal niet beheerste. In die zaak overweegt de Hoge Raad dat er weliswaar een vertaling van de dagvaarding is uitgegaan, maar dat dit onvoldoende is om te oordelen dat verdachte wist dat de zitting speelde en dat dus de termijnen zijn gaan lopen. Ik meen dat hier sprake is van eenzelfde situatie. Er hadden zich allerlei omstandigheden kunnen voordoen, maar dan had verdachte wel moeten weten wat het belang was van het tijdig instellen van hoger beroep. Er had een vertaling aan verdachte moeten worden verstrekt.
Aan verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en doet direct uitspraak.
Het is een bijzondere zaak. Verdachte woont al jaren in Nederland en heeft ook een eigen bedrijf in Nederland. Hij heeft een rol in de Nederlandse samenleving verworven. Er zijn diverse momenten geweest waarop stukken van deze strafzaak zijn uitgereikt. In het bijzonder kijk ik daarbij naar 11 juli 2019. Op die dag heeft verdachte de mededeling uitspraak uit handen van de politie uitgereikt gekregen met daarbij de mededeling dat hij met de brief naar de advocaat moet gaan. Verdachte heeft niet direct actie ondernomen. In die zin is verdachte niet anders dan andere burgers die ook niet altijd bekend zijn met de striktheid van de termijnen en de juridische termen ook niet altijd helemaal snappen. Verdachte heeft vervolgens langer dan veertien dagen gewacht met het inschakelen van een advocaat. Dat verdachte niet wist wat het belang was van de termijn maakt niet dat sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Deze termijnen zijn strikt en dat moet ook in verband met de rechtszekerheid. Verdachte woonde al jaren in Nederland. Hij heeft de brief uit handen van de politie gehad en daarnaast hebben uitreikingen aan een huisgenoot en een gemachtigde plaatsgevonden.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte gedurende veertien dagen na 11 juli 2019 hoger beroep kon instellen. Verdachte heeft pas na het verstrijken van die termijn hoger beroep ingesteld. Hij is te laat, er is geen sprake van een verontschuldigbare termijnoverschrijding en verdachte is dus niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Dit betekent dat er geen inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden. De beslissing van de eerste rechter staat hiermee ook vast. U krijgt nog bericht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.”
5. Art. 366 Sv luidt sinds 1 oktober 2013:
“1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.
2. Deze mededeling wordt niet gedaan
a. aan de verdachte aan wie de dagvaarding of aan wie de oproeping voor de nadere terechtzitting na schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd, in persoon is betekend,
b. aan de verdachte die op de terechtzitting of op de nadere terechtzitting aanwezig is geweest,
c. indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting dan wel die van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte.
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt.”
6. In Hoge Raad 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:7701.heeft de Hoge Raad met betrekking tot art. 366, vierde lid, Sv geoordeeld dat een termijnoverschrijding verontschuldigbaar kan zijn indien een vertaling achterwege is gebleven:
“2.4. Artikel 366 lid 1 Sv bepaalt dat de officier van justitie - behoudens de uitzonderingen die zijn vermeld in het tweede lid van artikel 366 Sv - de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352 lid 2 Sv bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan de verdachte betekent. Die mededeling bevat tevens de in artikel 366 lid 3 Sv genoemde gegevens. Het vierde lid van artikel 366 Sv bepaalt dat aan de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal wordt verstrekt. Mede gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis beoogt deze regeling te waarborgen dat ook de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, in kennis wordt gesteld van de onderdelen van het vonnis die van belang zijn met het oog op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep.
2.5. De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn (vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706). Van zo’n geval kan sprake zijn indien de verdachte in strijd met artikel 366 lid 4 Sv niet een schriftelijke vertaling van de mededeling als bedoeld in artikel 366 lid 1 en lid 3 Sv in een voor hem begrijpelijke taal heeft ontvangen (vgl. HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1534).”
7. Op 11 juli 2019 heeft verdachte de mededeling uitspraak uit handen van de politie uitgereikt gekregen met daarbij de mededeling dat hij met de brief naar de advocaat moet gaan. Buiten kijf is dat het op 26 juli 2019 ingestelde hoger beroep tegen het verstekvonnis van de politierechter niet binnen de in art. 408, eerste lid aanhef, Sv genoemde termijn van veertien dagen is ingesteld. Voorts staat in cassatie vast dat de mededeling uitspraak niet is vertaald. Deze termijnoverschrijding kan verontschuldigbaar zijn, indien komt vast te staan dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. De vertaling is niet alleen bedoeld om duidelijkheid te verschaffen over de appeltermijn, maar dient er eveneens toe voldoende informatie te geven over de inhoud van het vonnis.
8. Bij het antwoord op de vraag of in het onderhavige geval op de autoriteiten de plicht rust om de verdachte een schriftelijke vertaling te hand te stellen is het volgende van belang. De verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep verklaard de Nederlandse taal een beetje te begrijpen, maar dat hij het niet kan lezen. Vaststaat dat de verdachte de Poolse nationaliteit heeft en dat er in hoger beroep een tolk in de Poolse taal is opgeroepen om de verdachte bij te staan, waarbij (standaard) is overwogen dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Een blik achter de papieren muur leert dat ook voor de zitting in eerste aanleg een tolk in de Poolse taal is opgeroepen, dat de dagvaardingen voor zowel de politierechter als voor het hof ook in het Pools zijn opgesteld.2.
9. Daar heeft het hof tegenover gezet dat de verdachte al jaren in Nederland woont, hier een bedrijf heeft en een rol in de Nederlandse samenleving heeft verworven. Kennelijk heeft het hof daarmee te kennen geven dat een vertaling als bedoeld in art. 366, vierde lid, Sv achterwege kon blijven.
10. Deze vaststellingen van het hof vormen niet zonder meer voldoende grond voor het kennelijke oordeel van het hof dat een vertaling van de mededeling uitspraak achterwege kon worden gelaten. De vaststellingen van het hof brengen mede gezien hetgeen is vastgesteld onder randnummer 8 immers niet zonder meer mee dat de verdachte die al jaren in Nederland woont, een bedrijf heeft en een rol heeft verworven daarmee de Nederlandse taal voldoende beheerst. De slotsom is dat aan de beslissing van het hof om verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep een motiveringsgebrek kleeft.
11. Het middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑03‑2022
Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de politie ook een tolk heeft ingeschakeld voor de afhandeling van de geconstateerde overtreding.