Ontleend aan het overzichtsarrest van HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:463, NJ 2023/276, m.nt. Rozemond en HR 5 april 2022, ECLI:Nl:HR:2022:501, NJ 2023/8, m.nt. Reijntjes.
HR, 28-11-2023, nr. 23/02682
ECLI:NL:HR:2023:1658
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-11-2023
- Zaaknummer
23/02682
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1658, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑11‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:907
ECLI:NL:PHR:2023:907, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑10‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1658
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Vervolgingsuitlevering van opgeëiste persoon (Servische nationaliteit) naar Servië t.z.v. moord en deelneming aan criminele organisatie. Bevoegdheidsverdeling uitleveringsrechter en minister. Is uitleveringsrechter bevoegd te oordelen over beroep op dreigende flagrante inbreuk op art. 6 EVRM, omdat er reden is te twijfelen aan onafhankelijkheid van Servische rechters vanwege politieke invloed bij hun benoeming? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/02682 U
Datum 28 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2023, nummer [nummer] , op verzoek van de Republiek Servië tot uitlevering
van
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de opgeëiste persoon.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft D.R. Kops, advocaat te Breukelen UT, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2023.
Conclusie 31‑10‑2023
Inhoudsindicatie
volgt
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/02682 U
Zitting 31 oktober 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de opgeëiste persoon
I. Inleiding
- 1.
De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 11 juli 2023 de uitlevering van de opgeëiste persoon aan Servië toelaatbaar verklaard ter strafvervolging van de in de uitspraak omschreven feiten.
- 2.
- 3.
Namens de opgeëiste persoon heeft D.R. Kops, advocaat te Breukelen, één middel van cassatie voorgesteld.
II. Het verweer van de verdediging en het oordeel van de rechtbank
4. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 27 juni 2023 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon het woord gevoerd op de voet van de daaraan gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in (de voetnoten heb ik hier weggelaten):
“3. Om te bezien of er sprake is van een (dreigende) flagrante schending van artikel 6 EVRM dient er in onderhavige zaak verder te worden gekeken dan enkel naar de inhoud van het uitleveringsverzoek van Servië.
4. Er zijn namelijk al langere tijd ernstige twijfels over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Servië. Interessant is direct een artikel uit 2014 al op de site van Rechters voor rechters.
5. In dit artikel is opgenomen:
Op 21 januari 2014 vond de eerste intergouvernementele conferentie plaats in het kader van de toetredingsonderhandelingen tussen Servië en de EU. Het streven is dat Servië in 2020 tot de EU kan toetreden. Een van de belangrijke voorwaarden voor het Servische lidmaatschap is een volledig onafhankelijke positie van de rechterlijke macht. Er lijkt echter nog een lange weg te gaan. In het onlangs uitgebrachte buitengewoon kritische rapport van de Servische Anti-corruption council over de hervormingen in de rechterlijke macht valt de volgende conclusie te lezen:
“The situation regarding the independence of the judiciary has not improved during the past two years. On the contrary, the situation has deteriorated, as greater interference by the executive power with the work of judicial institutions has been observed.” (onderstreping raadsman).
6. De bedoeling was dus in 2014 al dat Servië, als er (onder andere) een volledige onafhankelijke positie van de rechterlijke macht zou zijn, in 2020 zou toetreden tot de Europese Unie. Er waren toen in 2014 echter al twijfels, omdat er een zeer kritisch rapport was verschenen van de ‘Servische anti-corruptie Council.
7. Deze twijfels blijken nu terecht te zijn. We zitten immers inmiddels bijna 10 jaar verder in midden 2023 en van een toetreding van Servië tot de EU is nog steeds geen sprake. Dit geeft te denken.
8. Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht inmiddels?
9. In onderhavige zaak komt het goed uit dat de ontwikkelingen in Servië door Europa minutieus in de gaten worden gehouden.
10. De Raad van Europa (hierna: De Raad) neemt elk jaar conclusies aan over de uitbreiding van de EU waarin voor elk van de partners van de Westelijke Balkan, zo ook Servië de balans wordt opgemaakt van de vorderingen op in Europees traject. Zogenaamde voortgangsverslagen. En wat blijkt?
11. In de meest recente conclusie, van oktober 2022 (gezien de omvang reeds ingestuurd), heeft De Raad zijn waardering uitgesproken over de algemene vooruitgang die Servië heeft gemaakt, maar dat de vooruitgang op het gebied van rechtsstaat en de grondrechten bepalend zijn voor het tempo van de toetredingsonderhandelingen.
12. De Raad stelde daarnaast (iets meer dan een halfjaar geleden) dat Servië belangrijke en dwingende hervormingen moet doorvoeren om de onafhankelijkheid en de algehele efficiënte van de rechterlijke macht te verbeteren.
13. Ondanks dat het in 2014 al de bedoeling was dat Servië stappen zou zetten naar een geheel onafhankelijke rechterlijke macht is hier thans kennelijk nog steeds geen sprake van. De Raad is kritisch en stelt dat er nu echt stappen genomen moet worden.
14. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is derhalve simpelweg nog steeds niet op orde en staat (mede) een toetreding tot de EU in de weg op dit moment.
15. In het recente rapport van De Raad over Servië van oktober 2022 is opgenomen dat er enige vooruitgang wordt geboekt (p. 19 en 20) op weg naar onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Er zijn amendementen op de grondwet ingediend die bepalen dat alle gerechtelijke benoemingen zullen worden gemaakt door de toekomstige Hoge Justitiële Raad (HJC) of de Hoge Raad voor Vervolging (HPC) waardoor er meer garanties zijn tegen mogelijke politieke beïnvloeding.
16. Een eerste set wetsontwerpen is in September 2022 gedeeld met de Venice Commission zodat die commissie aanbevelingen kon doen. De aanbevelingen van de Venice Commission zullen vervolgens, nog moeten worden doorgevoerd. Op basis van de grondwet moet deze wetgeving vervolgens binnen 1 jaar worden goedgekeurd, aldus het rapport van De Raad.
17. Het probleem in onderhavige zaak is uiteraard dat deze hervormingen nog (lang) niet zijn doorgevoerd. Maar cliënt zou als het aan OM ligt binnen afzienbare tijd naar Servië moeten worden gebracht om daar te worden vervolgd.
18. En zelfs als deze hervormingen worden doorgevoerd zal het jaren duren voordat alle nieuwe rechters op de juiste wijze, zonder politieke beïnvloeding zijn benoemd. Maar wat gebeurt er met rechters die al eerder door middel van politieke beïnvloeding zijn benoemd?
19. Indien uw rechtbank de uitlevering van cliënt toewijst zal cliënt binnen afzienbare tijd in Servië voor de rechter worden gebracht. Rechters waarvan we weten dat er, blijkens De Raad, ernstig getwijfeld moet worden aan de onafhankelijkheid.
20. We weten immers dat de onafhankelijkheid van de rechters in Servië thans niet op orde is en er met name gevreesd wordt voor politieke beïnvloeding bij benoeming van rechters in het verleden en in de toekomst. De nieuwe wetten zien er immers met name op om politieke beïnvloeding. bij de benoeming van rechters in de toekomst te voorkomen.
21. Ik wens uw rechtbank nog te wijzen op enkele (zeer) kritische opmerkingen in het rapport van de Raad (p. 20):
Notwithstanding this positive development, significant challenges and delays in implementation remain regarding the impartiality, accountability, efficiency and professionalism of the judiciary, access to justice and high-quality training. The current system of recruitment, transfer and promotion of judges and prosecutors still needs to be revised to ensure that careers are fully based on merit. A number of steps have been taken to reduce the space for political influence on the judiciary, however, it is not yet possible to observe a reduction of undue influence on judges and prosecutors in practice. Serbia still needs to show a genuine commitment for investigating and adjudicating war crimes cases. Serbia continues to challenge publicly the judgements of the International Criminal Tribunal of the former Yugoslavia (ICTY), including at the highest levels.
22. Uiterst belangrijk voor onderhavige zaak zijn uiteraard de blauw gemaakte zinnen waarin is opgenomen dat er wel een aantal stappen zijn gezet maar ‘dat er in de praktijk nog geen vermindering van ongepaste beïnvloeding van rechters en aanklagers is te zien’. En dat is een schrikbarende conclusie als we kijken naar het recht op een eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM.
Tussenconclusie.
23. Edelachtbaar College, de enorme twijfels over de onafhankelijkheid van de Servische rechtspraak komen rechtstreeks van De Raad van Europa die zeer dicht op het vuur zit omdat Servië graag wenst toe te treden tot de Europese Unie.
24. Het gaat om een objectief rapport, gebaseerd op gedegen onderzoek door De Raad die nauwgezet een vinger aan de pols houdt en de ontwikkelingen in Servië op de voet volgt. Het rapport is daarnaast zeer recent en pas iets meer dan een half jaar oud.
25. Op basis van het voorgaande meent de verdediging dan ook dat er objectief gerechtsvaardige twijfels aan de rechterlijke onafhankelijkheid in Servië bestaan.
26. Inhoudelijk ingaan op de strafzaak in Servie heeft in dit soort zaken geen zin. Wat u in ieder geval kunt afleiden is dat cliënt zelfs als we de stukken zouden geloven, de allerkleinste rol en verdenking jegens zich heeft.
Concrete situatie
27. Elke verdachte heeft recht op onafhankelijke rechters, echter in het geval van cliënt is dit van extra belang.
28. Ik zal uw rechtbank dat uiteen zetten. Uw rechtbank dient daarbij verder te kijken dan enkel de inhoud van het uitleveringsverzoek van Servië.
29. Wat opvalt aan dit verzoek is dat er door de Servische autoriteiten bijzonder gedetailleerd en uitgebreid is beschreven van welke strafbare feiten cliënt samen met andere personen van een criminele organisatie zou worden verdacht en waar dit op gebaseerd is.
30. Wat echter volledig ontbreekt in het uitleveringsverzoek is dat de criminele organisatie waar cliënt volgens de Servische autoriteiten toe zou behoren tevens verdacht wordt van het beramen van een aanslag op de Servische president Vusic en/of zijn kinderen.
31. In de bijlage (bijlage 1 t/m 5) treft uw rechtbank verschillende berichten uit de Servische en buitenlandse media aan waarin deze verdenking uitgebreid uiteen wordt gezegd. Sterker nog, de president bevestigt het zelf ook in de media.
32. Er wordt dus door Servië om de uitlevering van cliënt gevraagd voor heftige verdenkingen, maar de heftigste verdenking, namelijk het beramen van een aanslag op de president van Servië en of zijn kinderen wordt daarin niet opgenomen. Dat lijkt onzin te zijn, maar het wordt wel wekelijks geroepen in het nieuws en de president bevestigt het zelf.
33. Waarom wordt er in het uitleveringsverzoek met geen woord gerept over deze verdenking? Waarom wordt er getracht om deze heftige verdenking kennelijk buiten het gezichtsveld van Nederland te houden?
34. Het bevreemdt uiteraard dat De Raad meent dat er veel schort aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Servië en dan met name wijst op politieke beïnvloeding bij de benoeming van rechters.
35. De president is politiek gezien de hoogste in rang in Servië. De president wordt niet zomaar president, daardoor zijn goede connecties nodig. Het grote probleem in Servië met betrekking tot de onafhankelijkheid van rechters is politieke beïnvloeding.
36. Hoe kan er op vertrouwd worden dat cliënt een eerlijk proces met onafhankelijke rechters krijgt nu cliënt tevens verdacht wordt van een feit dat gericht is tegen het leven van de president? Dit geldt des te meer nu de President uiteraard een politicus is en de onafhankelijkheid van rechters in Servië onder druk staat door politieke inmenging.
37. De verdediging realiseert zich uiteraard dat artikel 11 lid 2 ULW bepaalt dat een aanslag (beramen) tegen het leven of de vrijheid van een Staatshoofd niet wordt beschouwd als een strafbaar feit van politieke aard.
38. Zo dient het voorgaande ook niet te worden gelezen. Het gaat in het voorgaande uitdrukkelijk om artikel 6 EVRM en de problemen met de onafhankelijkheid van rechters in Servië en politie beïnvloeding bij benoeming van rechters. De verdenking tegen de criminele groepering waar cliënt toe zou behoren met betrekking tot een aanslag op de president van Servië dient daar weldegelijk bij te worden betrokken.
Conclusie
39. De verdediging meent dan ook dat op basis van het voorgaande voldoende concreet is onderbouwd dat cliënt door zijn uitlevering zal worden blootgesteld aan het risico van een flagrante inbreuk op het hem ingevolge artikel 6 lid 1 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces. De onafhankelijkheid van de rechters kan niet worden gegarandeerd.
40. In het verlengde daarvan meent de verdediging dat voor cliënt ter zake van de flagrante inbreuk geen effectief rechtsmiddel openstaat (artikel 13 EVRM). Voor zover cliënt tegen een eventuele veroordeling een rechtsmiddel zou kunnen instellen, geldt uiteraard dat de politieke inmenging in de benoeming van rechters zich evenzeer kan voordoen bij de berechting door een hogere rechter.
41. Op grond van het voorgaande verzoekt de verdediging uw rechtbank derhalve om de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren.”
5. De rechtbank heeft het verweer als volgt verworpen:
“Dreigende flagrante schending van artikel 6 van het Europees Verdrag betreffende de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM)
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair bepleit de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren, nu er sprake is van een dwingende weigeringsgrond, te weten een dreigende flagrante schending van artikel 6 EVRM. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Er zijn langere tijd al grote twijfels over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Servië waardoor er nog steeds geen sprake is van toetreding van Servië tot de Europese Unie. In het door de raadsman op 26 juni 2023 aan de rechtbank toegestuurde rapport van de Europese Commissie van oktober 2022 is gesteld dat Servië belangrijke en dwingende hervormingen moet doorvoeren om de onafhankelijkheid en de algehele efficiëntie van de rechterlijke macht te verbeteren. Echter, deze hervormingen zijn nog niet doorgevoerd. In de praktijk is ook nog geen vermindering van beïnvloeding van rechters en aanklagers te zien. Daarnaast valt op dat in het uitleveringsverzoek bijzonder gedetailleerd en uitgebreid is beschreven van welke strafbare feiten de opgeëiste persoon wordt verdacht, maar daarin ontbreekt dat de criminele organisatie - waar de opgeëiste persoon volgens de Servische autoriteiten toe zou behoren - ook wordt verdacht van het beramen van een aanslag op de Servische president en/of zijn kinderen. Het is de vraag of erop kan worden vertrouwd dat de opgeëiste persoon een eerlijk proces met onafhankelijke rechters krijgt, nu hij ook wordt verdacht van een feit dat is gericht tegen het leven van de president en de onafhankelijkheid van de rechters in Servië onder druk staat door politieke inmenging. In het verlengde hiervan zal er ter zake van de flagrante inbreuk op artikel 6 EVRM geen effectief rechtsmiddel in de zin van artikel 13 EVRM open staan, nu de politieke inmenging ten aanzien van de benoeming van rechters zich ook kan voordoen bij berechting door een hogere rechter.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitlevering kan worden toegestaan. In beginsel dient Nederland erop te kunnen vertrouwen dat Servië zijn verdragsverplichtingen nakomt en de opgeëiste persoon enkel vervolgd voor de feiten zoals genoemd in het uitleveringsverzoek. De berichten uit de media omtrent een aanslag op de president maken dat niet anders.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de oordeel beoordeling van de van rechtbank het verweer van de raadsman moet de rechtbank toetsen of is gebleken van een risico op een flagrante inbreuk op het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM en of daarbij is komen vast te staan dat geen sprake is van een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM.
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) volgt dat niet snel wordt aangenomen dat sprake is van blootstelling aan het risico van een flagrante inbreuk op artikel 6, eerste lid, EVRM dat moet leiden tot ontoelaatbaarverklaring van de gevraagde uitlevering ter strafvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt. De rechtbank acht het beroep van de raadsman op de zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Servië, ook als de verwijzingen naar het voornoemde rapport over Servië in aanmerking worden genomen, onvoldoende om vorenbedoeld risico aan te nemen. De raadsman heeft slechts in algemene bewoordingen weergegeven dat er een hervorming in de rechterlijke macht nodig is in Servië. Daarnaast volgt uit het door de raadsman overgelegde krantenartikel dat de naam van de opgeëiste persoon weliswaar via de verondersteld criminele groepering waartoe hij zou behoren in verband kan worden gebracht met een vermeend voorgenomen aanslag op de president, maar zijn er onvoldoende aanwijzingen dat de opgeëiste persoon hiervan wordt verdacht en er voor vervolgd gaat worden. Op grond van het vertrouwensbeginsel geldt bovendien dat de uitleveringsrechter ervan moet uitgaan dat de gegevens die de verzoekende staat in het uitleveringsverzoek heeft vermeld juist zijn. Uit het uitleveringsverzoek is niet gebleken dat de opgeëiste persoon voor een (voorgenomen of beraamde) aanslag op de president zal worden vervolgd. Evenmin is onderbouwd dat de opgeëiste persoon geen daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM zou kunnen instellen tegen een eventuele niet onafhankelijke berechtingsprocedure. De informatie waar de raadsman naar verwijst is dus onvoldoende om te concluderen dat de opgeëiste persoon een risico loopt op een flagrante inbreuk op het recht op een eerlijk proces.”
III. Het juridisch kader1.
6. In geval van een verzoek tot uitlevering ter strafvervolging is het in de regel niet aan de uitleveringsrechter te oordelen over de gegrondheid van een beroep op een dreigende mensenrechtenschending. Wanneer dit wordt aangevoerd, moet – zoals de rechtbank in de voorliggende zaak heeft gedaan – in beginsel worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende Staat deze verdragsbepaling(en) zal eerbiedigen. Dit kan anders zijn als naar aanleiding van een bij de behandeling van het uitleveringsverzoek ter zitting voldoende onderbouwd verweer is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering zal worden blootgesteld aan het risico van een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge deze verdragsbepaling(en) toekomend recht, en tevens dat hem na zijn uitlevering ter zake van die inbreuk niet een rechtsmiddel als bedoeld in art. 13 EVRM respectievelijk art. 2, derde lid aanhef en onder a, IVBPR ten dienste staat.
7. Daarbij moet worden aangetekend dat uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat niet snel wordt aangenomen dat sprake is van blootstelling aan het risico van een flagrante inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM die moet leiden tot ontoelaatbaarverklaring van de gevraagde uitlevering ter strafvervolging. In dat verband kan worden gewezen op EHRM 17 januari 2012, Othman tegen V.K., nr. 8139/09, NJ 2013/360, rov. 259 waar gevallen zijn opgesomd waarin sprake is van een ‘flagrant denial of justice’.”
IV. Het cassatiemiddel en de beoordeling daarvan
8. Het cassatiemiddel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, keert zich ten eerste met een motiveringsklacht tegen de verwerping door de rechtbank van het door de verdediging gevoerde verweer dat de uitlevering naar Servië dient te worden geweigerd wegens een dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM. Het gaat de steller van het middel daarbij om het oordeel van de rechtbank dat de verdediging “slechts in algemene bewoordingen [heeft] weergegeven dat er een hervorming in de rechterlijke macht nodig is in Servië”. Ten tweede richt het middel zich met een motiveringsklacht tegen het oordeel van de rechtbank dat door de verdediging niet is onderbouwd dat de opgeëiste persoon geen daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in art. 13 EVRM zou kunnen instellen tegen een eventueel niet onafhankelijke berechtingsprocedure.
9. Wat betreft de eerste deelklacht wordt in de schriftuur (enkel) aangevoerd dat in dat verband in de pleitaantekeningen is gewezen op een recent rapport van de Raad van Europa van oktober 2022, waarin – aldus de steller van het middel – “uitgebreid [is] onderbouwd dat de gehele rechterlijke macht in Servië onvoldoende onafhankelijk is”.
10. Ik meen, gelet op het proces-verbaal van de zitting van 23 juni 2023 en de daaraan gehechte pleitnota van de raadsman, dat met de rechtbank gezegd kan worden dat de verdediging zich op de zitting van de rechtbank in betrekkelijk algemene bewoordingen heeft uitgelaten over de mate van onafhankelijkheid van de Servische rechterlijke macht. De raadsman heeft betoogd dat het schort aan de onafhankelijkheid van rechters vanwege de politieke beïnvloeding bij hun benoeming. Zijn vrees voor een niet-onpartijdige berechting is verder geconcretiseerd aan de hand van berichten in de Servische en de buitenlandse media. Uit die berichtgeving zou volgen dat de criminele organisatie waar de opgeëiste persoon volgens de Servische autoriteiten toe behoort ervan wordt verdacht een aanslag te beramen op de Servische president en/of diens kinderen. Het wordt door de raadsman opvallend genoemd dat dit punt in het uitleveringsverzoek ontbreekt. In de schriftuur wordt aan dit betoog gerefereerd.
11. Anders dan de steller van het middel komt mij het bestreden oordeel van de rechtbank, op grond waarvan het door de verdediging gevoerde verweer dat de uitlevering naar Servië dient te worden geweigerd wegens een dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM is verworpen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd voor. In dit oordeel van de rechtbank ligt besloten dat het nogal algemeen luidende argument van de raadsman, inhoudend dat Servië nog niet tot de Europese Unie wordt toegelaten vanwege de aandacht die de positie van de rechterlijke macht in het staatsbestel van dat land vraagt, nog niet leidt tot de slotsom dat sprake is van een dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM zoals door de raadsman van de opgeëiste persoon in algemene bewoordingen gesteld. Daarbij heeft de rechtbank op juiste wijze in aanmerking genomen dat het EHRM voor het aannemen van een blootstelling aan het risico van een flagrante inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM de lat hoog legt. Voorts heeft de rechtbank (in dat verband) – niet onbegrijpelijk – overwogen dat de uitleveringsrechter op grond van het vertrouwensbeginsel ervan moet uitgaan dat de gegevens die de verzoekende staat in het uitleveringsverzoek vermeldt juist zijn. Naar de rechtbank heeft vastgesteld blijkt uit het uitleveringsverzoek niet dat de opgeëiste persoon “voor een (voorgenomen of beraamde) aanslag op de president zal worden vervolgd”.
12. De tweede klacht deelt het lot van de eerste klacht. Ik merk nog op dat in randnummer 40 van de pleitnota slechts wordt aangenomen dat voor de opgeëiste persoon geen effectief rechtsmiddel openstaat “ter zake van de flagrante inbreuk”. Nog los hiervan dat niet is gebleken van een flagrante inbreuk als door de raadsman ter zitting en thans in de schriftuur wordt gesteld, mist (ook) die aanname elke (concrete) onderbouwing. Anders dan de steller van het middel meent is het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien daarvan niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
V. Slotsom
13. Het middel faalt in beide onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑10‑2023