NJ 2019/167
Effectenlease, Dexia-affaire. Naar aanleiding van HR 21 april 2017, NJ 2017/394, prejudiciële vraag aan HvJ EU over toepasselijke maatstaf bij toetsing aan Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
Hof Amsterdam 05-03-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:657
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
5 maart 2019
- Magistraten
Mrs. J.W. Hoekzema, M.P. van Achterberg, J.W.M. Tromp
- Zaaknummer
200.035.826/01
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS47565:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:GHAMS:2021:3236, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑10‑2021
ECLI:NL:GHAMS:2019:657, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑03‑2019
ECLI:NL:GHAMS:2018:4063, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑11‑2018
- Wetingang
Art. 3 Richtlijn 93/13/EEG; art. 6:233, 6:277 BW
Essentie
Effectenlease, Dexia-affaire. Naar aanleiding van HR 21 april 2017, NJ 2017/394, prejudiciële vraag aan HvJ EU over toepasselijke maatstaf bij toetsing aan Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
Samenvatting
In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017, NJ 2017/394, is de Hoge Raad tot het oordeel gekomen dat art. 6 Bijzondere Voorwaarden effectenlease als een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13 moet worden aangemerkt. Het Gerechtshof Den Haag heeft in zijn arrest van 18 september 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2313, naar aanleiding van deze beslissing vragen gesteld aan ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.