V-N 2020/20.3
Uitbreiding belastingmaatregelen tijdens coronacrisis
Datum 24-04-2020
- Datum
24-04-2020
- Bronauteur
Staatssecretaris van Financiën
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS198364:1
- Vakgebied(en)
Corona (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Loonbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Loonbelasting / Loon
Voetnoten
Voetnoten
Om vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen als eindheffingsloon te kunnen aanwijzen mogen die vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen niet meer dan 30% afwijken van wat in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is.
Voor ondernemers in de inkomstenbelasting geldt dat de achterwaartse verliesverrekeningstermijn langer is. Een eventueel verlies kan namelijk worden verrekend met de winst van de drie voorafgaande jaren. Zij hebben dus meer mogelijkheden om in een eerder stadium een verlies uit 2020 te kunnen verrekenen.
Door geld te lenen kan een dga beschikken over de (liquide) middelen van de vennootschap zonder hierover belasting te betalen, in tegenstelling tot het uitkeren van dividend of toekennen van loon.
Zie onder meer Kamerstukken II 2019/20, aanhangsel 2243.
Het kabinet heeft zes nieuwe belastingmaatregelen getroffen om met name ondernemers te ondersteunen. De maatregelen zijn erop gericht ondernemers meer financiële ruimte te geven, bovenop de belastingmaatregelen die al zijn genomen. De maatregelen worden nog verder uitgewerkt, zodat ze zo spoedig mogelijk kunnen ingaan. Het betreft de volgende zes maatregelen:
Verlaging van het gebruikelijk loon van directeuren-grootaandeelhouders bij omzetdaling;
Versoepeling urencriterium;
Verhoging vrije ruimte werkkostenregeling;
Fiscale coronareserve in de VPB, door middel waarvan een verwacht 2020-verlies ten laste van de 2019-winst kan worden gebracht;
Uitstel inwerkingtreding wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap;
Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen zonder verlies van het recht op hypotheekrenteaftrek voor de eigen woning.
Brief Staatssecretaris van Financiën, 24 april 2020, 2020-0000080433
Het coronavirus heeft de wereld en Nederland in zijn greep. De eerste prioriteit van het kabinet ligt uiteraard bij de gezondheid van de bevolking, en een goed functionerende gezondheidszorg. De impact van het virus is enorm – en heeft ingrijpende gevolgen voor de economie. Delen van het werk zijn stilgevallen, hele sectoren moeten tijdelijk hun deuren sluiten, zelfstandigen zien opdrachten wegvallen en werknemers zitten in onzekerheid thuis. Met de brieven van 12 en 17 maart heeft het kabinet het noodpakket banen en economie aangekondigd. Het noodpakket bestaat uit diverse maatregelen. Daarbij staat het zo snel mogelijk hulp bieden aan de ondernemers voorop. Deze maatregelen zorgen ervoor dat bedrijven hun personeel kunnen doorbetalen, bieden zelfstandigen een overbrugging en zorgen waar mogelijk voor behoud van liquiditeit voor ondernemers. Ik heb u in mijn brieven van 19 maart en 2 april geïnformeerd over de nadere uitwerking van de fiscale maatregelen in het noodpakket.
In de afgelopen weken heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor een aantal zaken en ook diverse moties aangenomen die het kabinet oproepen om bepaalde vraagstukken nader te onderzoeken of te regelen. Ook het kabinet heeft in gesprek met ondernemers, belangenorganisaties en burgers signalen gekregen over problemen waar zij tegenaan lopen door het coronavirus en welke oplossingen hen daarbij kunnen helpen. Naar aanleiding van deze moties en deze dialoog kondig ik de volgende additionele tijdelijke fiscale maatregelen aan:
Een verlaging van het gebruikelijk loon bij omzetdaling
Een versoepeling van het urencriterium
Een verhoging van de vrije ruimte in de werkkostenregeling
De mogelijkheid tot het vormen van een fiscale coronareserve
Uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap
Het mogelijk maken van tijdelijk uitstel van hypotheekbetalingen zonder verlies van het recht op hypotheekrenteaftrek voor de eigen woning (hypotheekbetaalpauze).
Ik ben voornemens de maatregelen die nadere wettelijke verankering vragen zoveel mogelijk in het pakket Belastingplan 2021 op te nemen als een apart wetsvoorstel binnen het pakket. Waar nodig zal ik deze maatregelen zo snel mogelijk vooruitlopend op wetgeving in een goedkeurend beleidsbesluit nader uitwerken. De maatregelen die geen wettelijke verankering vragen zal ik eveneens zo spoedig mogelijk nader uitwerken in een beleidsbesluit. Zodra de uitwerking gereed is, zal de informatie hierover ook worden gepubliceerd op de aparte coronawebsite van de Belastingdienst.
In reactie op de motie van de leden Asscher en Van Weyenberg over het privaat fonds van waaruit aan zorgmedewerkers een tegemoetkoming kan worden verstrekt en waarin de regering wordt gevraagd te onderzoeken hoe uitkeringen uit een dergelijk fonds fiscaal gunstig kunnen worden behandeld,1 kan ik u mededelen dat daarover overleg met de initiatiefnemers is gestart. De fiscale duiding van een uitkering uit dat fonds is namelijk mede afhankelijk van de vormgeving van het fonds. Doel van het overleg is te komen tot een vormgeving die de gevraagde fiscale behandeling niet in de weg staat.
Aantekening
Het kabinet heeft van alle kanten wensenlijstjes gekregen om al dan niet fiscale maatregelen te treffen in het kader van de gevolgen van de coronacrisis. Eerdere fiscale tegemoetkomingen zijn opgenomen in verschillende brieven die hun beslag hebben gekregen in de beleidsbesluiten van 14 en 22 april 2020, 2020-0000071409 en 8499, V-N 2020/19.3 en V-N 2020/20.4. In deze brief van 24 april 2020 worden nieuwe fiscale maatregelen aangekondigd. Ook die zullen hun beslag gaan krijgen in een goedkeurend beleidsbesluit, al dan niet vooruitlopend op wetgeving. Deze maatregel volgt nu op de eerdere publicatie op de internetsite van de Belastingdienst (zie V-N 2020/17.3) over de mogelijkheden het gebruikelijk loon aan het eind van een kalenderjaar op het juiste niveau vast te stellen.
1. Gebruikelijk loon
Aanmerkelijkbelanghouders (ab-houders) ondernemen via een vennootschap (bijvoorbeeld een bv) waar zij zelf vaak ook arbeid voor verrichten. Zij dienen in dat geval ten minste belasting te betalen over een wettelijk vastgelegde passende arbeidsbeloning, het zogenoemde gebruikelijk loon. Ook als de onderneming minder of geen omzet behaalt, moet de ab-houder daarover belasting betalen. Dit knelt, gelet op het grote verlies aan omzet in sommige sectoren vanwege de coronacrisis. Ik zal daarom tijdelijk, in het jaar 2020, toestaan dat ab-houders die te maken krijgen met een omzetdaling van een lager gebruikelijk loon mogen uitgaan, evenredig met de omzetdaling. Daarbij wordt hetzelfde deel van het jaar in 2020 dan vergeleken met dezelfde periode in 2019. Naar verwachting zullen rond de 135.000 ondernemers hiervan gebruik maken. De uitwerking van deze maatregel volgt zo spoedig mogelijk. De vormgeving van deze maatregel en de voorwaarden zullen vergelijkbaar zijn met eenzelfde regeling en voorwaarden die tijdens de kredietcrisis in 2009 zijn getroffen.2
Aantekening
De Staatssecretaris van Financiën keurt goed dat het gebruikelijk loon dat in 2020 in aanmerking moet worden genomen, naar verhouding van de omzetdaling van de vennootschap in 2020 ten opzichte van eenzelfde periode in 2019 mag worden verlaagd. De budgettaire effecten van deze goedkeuring zijn dat daarmee € 1 mrd. minder belasting in box 1 binnenkomt, maar dat in de jaren 2021 en volgende € 300 mln. hogere belastingopbrengst wordt verwacht (zie onderdeel 7 van deze brief). Deze maatregel was al eerder op de internetsite van de Belastingdienst gepubliceerd; zie V-N 2020/17.3.
De te treffen maatregel wordt vormgegeven in een beleidsbesluit, waarvoor het vorige beleidsbesluit ten tijde van de kredietcrisis uit 2008 model staat; zie het besluit van 15 september 2009, CPP2009/1799M, BNB 2009/307, V-N 2009/45.10. In dat besluit werd goedgekeurd dathet gebruikelijk loon voor 2009 én voor 2010 mocht worden verlaagd waarbij de verlaging percentueel gelijk was aan de omzetdaling over de eerste zes maanden van 2009 respectievelijk 2010 ten opzichte van de omzet in de eerste zes maanden van 2008.
Bijzonder aan de huidige crisis is nog wel dat deze plots en heftig is ontstaan en we momenteel nog maar twee van die maanden met omzetdaling hebben gehad en juist de eerste twee maanden van 2020 nog ‘crisisloos’ zijn verlopen.
2. Urencriterium
Ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op verschillende ondernemersfaciliteiten. Op sommige van deze ondernemersfaciliteiten zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt als aan het zogenoemde urencriterium wordt voldaan. Aan dit urencriterium wordt voldaan wanneer de ondernemer ten minste 1225 uren per kalenderjaar besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Ik verwacht dat door het coronavirus dit in 2020 door sommige ondernemers niet kan worden gehaald, met als gevolg dat zij het recht op bepaalde ondernemersfaciliteiten kunnen verliezen. Het lid Van Weyenberg (D66) heeft op 6 april 2020 schriftelijke vragen gesteld over de gevolgen van de coronacrisis voor het urencriterium, de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Het lid Stoffer (SGP) heeft tijdens het WGO van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 april 2020 over hetzelfde thema vragen gesteld. De beantwoording van deze vragen heb ik vandaag naar uw Kamer gestuurd. Het feit dat ondernemers puur als gevolg van het coronavirus bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, acht ik onwenselijk en onrechtvaardig. Ik zal daarom zo spoedig mogelijk regelen dat ondernemers in de periode van1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 geacht worden ten minste 24 uren per week aan hun onderneming te hebben besteed, ook als ze die gelet op de coronacrisis niet daadwerkelijk hebben besteed. Voor dit urenaantal is gekozen, omdat dit het wekelijkse gemiddelde is van 1225 uur op kalenderjaarbasis, met een afronding in het voordeel van de belastingplichtige. In lijn met deze systematiek wordt het verlaagde urencriterium van 800 uren per kalenderjaar in de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid versoepeld, waardoor de betreffende ondernemers geacht worden ten minste 16 uren per week aan hun onderneming te hebben besteed. Met de versoepeling van het urencriterium zullen de ondernemers die normaliter voldoen aan het urencriterium, ook ondanks de coronacrisis aan het urencriterium kunnen voldoen. Voor seizoengebonden ondernemers is dit niet het geval als de piek van hun werkzaamheden in deze periode valt. Voor deze groep seizoengebonden ondernemers zal ik een aanvullende regeling treffen. Zij worden geacht het aantal uren te hebben besteed in deze periode zoals zij dat ook in andere jaren plegen te doen. De ondernemer kan dan met behulp van de administratie van vorig jaar inschatten hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 mei 2019 en zo ook beoordelen of hij in 2020 aan het urencriterium voldoet. Zo zal ook voor seizoengebonden ondernemers een versoepeling van het urencriterium in 2020 gaan gelden.
Aantekening
Dit onderdeel van de brief bevat een versoepeling van het urencriterium, omdat het kabinet het onwenselijk en onrechtvaardig vindt als ondernemers uitsluitend als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen. Ook bij de kredietcrisis is destijds een goedkeurend beleidsbesluit geweest om bij de beoordeling van het urencriterium soepelheid te betrachten; zie het besluit van 8 maart 2010, DGB2010/1710, V-N 2010/14.16. Maar dit keer wordt de versoepeling wel op een andere en in onze ogen meer praktisch toepasbare wijze vormgegeven. Van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 wordt de ondernemer namelijk geacht ten minste 24 uren per week aan zijn onderneming te hebben besteed, ook als hij die uren, gelet op de coronacrisis, niet daadwerkelijk heeft besteed. Aan deze fictie ligt ongetwijfeld de volgende berekening te grondslag: 1225 uren : 52 weken = 23,5 uren per week, wat afgerond zal zijn naar 24 uren per week.
Voor seizoensgebonden ondernemers, waarbij de piek van hun werkzaamheden in maart, april en mei valt, komt er een speciale regeling, waarbij de uren van 2019 over diezelfde periode in aanmerking kunnen worden genomen voor 2020. De versoepeling geldt tot en met 31 mei 2020, zodat de vraag rijst hoe het verder moet als de coronacrisis dan nog niet ten einde is en dat laatste ligt, denken wij, wel in de lijn der verwachting. Onzes inziens ligt een verlenging van de versoepeling dan in de rede.
3. Werkkostenregeling
Via de vrije ruimte van de werkkostenregeling kunnen werkgevers vergoedingen en verstrekkingen aan hun werknemers geven zonder dat deze belast worden. Werkgevers kunnen zelf bepalen waaraan en óf zij de vrije ruimte willen besteden, voor zover dit gebruikelijk is.3 Hoewel de vergoedingen en verstrekkingen vanuit de vrije ruimte onbelast zijn, moeten werkgevers uiteraard wel kosten maken om deze vergoedingen en verstrekkingen te bekostigen. Voorbeelden zijn kerstpakketten en bedrijfsuitjes. Per 1 januari 2020 is de vrije ruimte 1,7% voor de eerste € 400.000 van de loonsom per werkgever. Voor het bedrag boven € 400.000 geldt een percentage van 1,2. Uw Kamer heeft mij met een motie verzocht te onderzoeken of voor het jaar 2020 de vrije ruimte in de werkkostenregeling verhoogd kan worden.4
Ik zal de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 van de loonsom per werkgever eenmalig en tijdelijk verhogen naar 3% voor het jaar 2020. Dat biedt mogelijkheden aan werkgevers die daar de ruimte voor hebben om hun werknemers in deze moeilijke tijd extra tegemoet te komen, bijvoorbeeld door het verstrekken van een bloemetje of een cadeaubon. Dit kan ook een boost geven aan sectoren die sterk getroffen zijn door de crisis.
Aantekening
Inhoudingsplichtigen die een loonsom hebben van ten minste € 400.000, kunnen voor 2020 € 5200 toevoegen aan hun vrije ruimte. Net als de structurele verhoging per 2020 van 0,5%-punt (maximaal € 2000) slaat deze tijdelijke verhoging vooral neer bij mkb-ondernemingen. Als zij in de omstandigheden verkeren dat zij iets extra’s kunnen doen voor hun werknemers, kan dat in zoverre onbelast. Ook kunnen zij ervoor kiezen hun arbeidskosten (loonheffingen) tijdelijk te verlagen door bij de werknemer belast loon om te zetten in eindheffingsloon. Tot € 2400 per werknemer per jaar beschouwt de Belastingdienst dit als gebruikelijk (zie Handboek Loonheffingen 2020, uitgave 1 januari 2020, p. 34). Vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt vraagt dat waarschijnlijk wel om duidelijke communicatie richting de werknemer dat dit slechts eenmalig is. Tot slot is het opmerkelijk dat het kabinet verwacht dat het budgettaire effect van de eenmalige verhoging van 1,3%-punt van de loonsom op het EMU-saldo € 50 mln. zal bedragen, terwijl bij de veel geringere structurele verhoging van 0,5%-punt bij het Belastingplan 2020 het budgettaire gevolg werd becijferd op € 100 mln. Mogelijk dat het kabinet verwacht dat inhoudingsplichtigen de vrije ruimte toch niet volledig zullen benutten.
4. Fiscale coronareserve
Op basis van de huidige wetgeving mogen bedrijven die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting een verlies verrekenen met de winst van het voorafgaande jaar, bekend als de carry back.5 Hierdoor kan een verlies dat in het jaar 2020 wordt geleden verrekend worden met winst die in het jaar 2019 behaald is. Het gevolg van deze verliesverrekening is dat bedrijven een deel van de vennootschapsbelasting die zij over het jaar 2019 reeds betaald hebben of nog moeten betalen, op een later moment terugkrijgen. Verliesverrekening kan dus zorgen voor een verbetering van de liquiditeitspositie van bedrijven. Echter, een dergelijke verrekening kan pas plaatsvinden bij het doen van de aangifte vennootschapsbelasting 2020. Dat kan niet eerder dan begin 2021. Bovendien is vereist dat een definitieve aanslag vennootschapsbelasting is opgelegd over 2019, die meestal nog niet zal zijn opgelegd.
Het kabinet acht het wenselijk dat deze bedrijven eerder over deze liquiditeiten kunnen beschikken. Daarom zal het kabinet het voor deze bedrijven mogelijk maken om het verwachte verlies voor het jaar 2020 dat verband houdt met de coronacrisis als fiscale coronareserve ten laste van de winst van het jaar 2019 te brengen. Dit is in lijn met de aangenomen motie van uw Kamer om deze mogelijkheid te onderzoeken.6 De fiscale coronareserve bedraagt maximaal de fiscale winst over 2019 zonder rekening te houden met deze reserve. Daarnaast mag de fiscale coronareserve niet hoger zijn dan het te verwachten verlies in 2020 als gevolg van de coronacrisis. Door de mogelijkheid van het vormen van een fiscale coronareserve kan een teruggave van de eerder over 2019 betaalde en te betalen vennootschapsbelasting door middel van een nadere voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2019 worden gevraagd.
Het voordeel van de fiscale coronareserve is dat bedrijven niet hoeven te wachten totdat zij aangifte vennootschapsbelasting kunnen doen over het jaar 2020 (in 2021) en tevens een definitieve aanslag vennootschapsbelasting is opgelegd over 2019 om via verliesverrekening een liquiditeitsvoordeel te halen. Ten behoeve van deze maatregel wordt een wetswijziging voorbereid. Vooruitlopend op dit wetsvoorstel zal ik zo snel mogelijk een beleidsbesluit publiceren waarin ik duidelijk maak wat bedrijven moeten doen en welke voorwaarden gelden om aanspraak te maken op de fiscale coronareserve.
Aantekening
Van diverse kanten is verzocht om de carry-backmogelijkheden in de VPB te verruimen. Dat varieert van verruiming tot de terugwentelingsmogelijkheden van één naar drie jaren tot het aanbrengen van een versoepeling voor een voorlopige verliesterugwenteling van 2020 naar 2019 (voor de voorwaarden daarvoor zie art. 3 Uitv.reg. VPB 1971). In V-N 2020/19.7 besteedden wij in dat kader aandacht aan een tweetal moties die oproepen naar onderzoeken daartoe. Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën slaat een andere weg in, waarmee ondernemingen op korte termijn een liquiditeitsvoordeel kunnen behalen. In de kern komt die erop neer dat er een nieuwe fiscale coronareserve gaat komen die het mogelijk maakt om het in 2020 met de coronacrisis samenhangende verlies al in 2019 fiscaal tot uitdrukking te brengen. Dat is een creatieve vondst die overigens nog wel de nodige vragen oproept. De fiscale coronareserve op de fiscale balans per 31 december 2019 mag niet hoger zijn dan het te verwachten verlies in 2020 als gevolg van de coronacrisis. Het zal bepaald geen gemakkelijke opgave zijn om de omvang van dat verlies in redelijkheid te schatten en te onderbouwen. Niemand weet immers hoe lang de crisis zal voortduren en wat de gevolgen daarvan zullen zijn. Over welke periode strekt de omzetderving zich uit, terwijl het kostenpatroon blijft doorlopen? Het lijkt onontkoombaar om daarbij met boterzachte prognoses te werken die weer afhankelijk zijn van de uitgangspunten die ongetwijfeld voor discussie vatbaar (kunnen) zijn. Het komt ons voor dat volgens de algemene bewijsregels de belanghebbende de omvang van de dotatie aan de reserve aannemelijk zal moeten (kunnen) maken. Dat roept dan de vraag op hoe soepel of streng de Belastingdienst de omvang van de geclaimde fiscale coronareserve zal gaan toetsen. Hoewel de tekst uit de brief daarover geen uitsluitsel biedt, nemen wij aan dat de voor de fiscale winstbepaling in 2019 aftrekbare dotatie aan de fiscale coronareserve in 2020 weer ten gunste van de fiscale winst zal vrijvallen. Het eindresultaat is dan dat het verlies 2020 dat verband houdt met het coronavirus, al in 2019 tot uitdrukking komt; feitelijk dus een versnelde carry back (van één jaar). Mocht de aangifte VPB 2019 al zijn ingediend, dan kan een aanvulling op de aangifte worden gedaan.
Uit de brief kan worden afgeleid dat de fiscale coronareserve uitsluitend voor VPB-plichtigen zal gaan gelden, en niet voor IB-ondernemers. Een motivering daarvoor ontbreekt. De brief maakt namelijk expliciet melding van de VPB, terwijl de IB niet wordt genoemd. Dit verbaast ons wel, aangezien IB-ondernemers en werkzaamheidsgenieters met vergelijkbare problemen te kampen zullen hebben als VPB-plichtigen.
Om de voorgenomen maatregel wat meer concreet handen en voeten te geven, hebben wij op basis van de tekst in de brief een cijfervoorbeeld uitgewerkt. Uitgangspunten daarbij zijn een geschat verlies in 2020 dat verband houdt met de coronacrisis, van € 150 en een winst in 2019 vóór dotatie aan de fiscale coronareserve van € 100. Hoe werkt dit dan cijfermatig uit? Daarbij is van belang dat in de brief is vermeld dat de fiscale coronareserve maximaal de fiscale winst over 2019 bedraagt zonder rekening te houden met deze reserve. Dit impliceert dat het coronaverlies uit 2020 van € 150 voor € 100 (en dus niet voor € 150) in 2019 in aanmerking mag worden genomen. De belastbare winst 2019 komt dan uit op nihil. De dotatie aan de fiscale coronareserve kan dus niet tot een verlies in 2019 leiden. De resterende 50 blijft, zo nemen wij aan, een ‘normaal’ compensabel verlies uit 2020 (vooropgesteld uiteraard dat dit verlies ook daadwerkelijk in 2020 wordt geleden).
Wij zijn bijzonder benieuwd naar de concrete uitwerking in het beleidsbesluit waarin de fiscale coronareserve vooruitlopend op wetgeving zal worden vormgegeven.
5. Uitstel inwerkingtreding wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap
In september 2018 heeft het kabinet het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap aangekondigd met een geplande inwerkingtreding per 2022. Dit wetsvoorstel beoogt fiscaal gedreven belastinguitstel te verminderen7, waar ab-houders/directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) nu gebruik van kunnen maken. Het wetsvoorstel maakt het belasten van schulden van de dga aan de eigen vennootschap die hoger zijn dan € 500.000 (exclusief eigenwoningschulden) mogelijk. Dit kan betekenen dat dga’s met een hogere schuld deze in de aanloop naar de inwerkingtreding van de wet willen aflossen tot in ieder geval de vastgestelde € 500.000. Vanwege de crisis kan dat op dit moment mogelijk lastiger voor hen zijn. Om dga’s hierin tegemoet te komen wil het kabinet de inwerkingtreding van de wet met één jaar uitstellen. Door de inwerkingtreding met één jaar uit te stellen tot 1 januari 2023 hebben dga’s tot 31 december 2023 (eerste peildatum) om te anticiperen op het wetsvoorstel. Deze wijziging wordt, samen met de andere aanpassingen naar aanleiding van de internetconsultatie en het advies van de Raad van State, meegenomen in het wetsvoorstel dat binnenkort aan de Kamer wordt gezonden.
Aantekening
Wij zijn al geruime tijd in afwachting van het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap. De eerste contouren daarvan zijn kenbaar sinds Prinsjesdag 2018 en zijn nader uitgewerkt in het conceptwetsvoorstel dat op 4 maart 2019 in consultatie is gegeven; zie V-N 2019/16.5. Het in het vooruitzicht gestelde wetsvoorstel is keer op keer uitgesteld, maar nu lijkt het er dan toch echt van te gaan komen. Wij zijn met name benieuwd welke inhoudelijke aanpassingen er zullen worden aangebracht ten opzichte van het hiervóór genoemde conceptwetsvoorstel. Het nieuwsfeit in deze brief is dat de inwerkingtreding van de maatregel met één jaar wordt uitgesteld tot 1 januari 2023, zodat dga’s tot 31 december 2023 (de eerste peildatum, vooropgesteld dat dit zo blijft) hebben om te anticiperen op het wetsvoorstel.
6. Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen
Een consument kan bij zorgen over de betaalbaarheid van zijn hypotheek met zijn kredietverstrekker verkennen welke oplossing het beste past bij de specifieke situatie. Eerder heeft het kabinet al gesproken met kredietverstrekkers over de mogelijkheden die zij zien om klanten tegemoet te komen die als gevolg van de coronacrisis worden geconfronteerd met een terugval in het inkomen en waar nodig te bekijken of en hoe kredietverstrekkers kunnen worden geholpen om dit te vergemakkelijken.8 Hierna informeer ik u over een op korte termijn vast te stellen en te publiceren beleidsbesluit waarin wordt voorzien in enkele goedkeuringen die ertoe strekken dat – onder voorwaarden – een tijdelijk uitstel van het betalen van de aflossing en rente voor de hypotheeklening voor de eigenwoningschuld (een betaalpauze) niet tot ongewenste fiscale gevolgen leidt.
Kredietverstrekkers vinden het gewenst hun klanten die als gevolg van de coronacrisis tijdelijk niet in staat zijn aan hun betalingsverplichtingen te voldoen de mogelijkheid te kunnen bieden tot een betaalpauze. Hierbij wordt uitgegaan van een pauze van maximaal zes maanden. In die periode hoeven deze klanten geen (of minder) rente en aflossing te betalen ter zake van hun hypotheek. Deze “achterstallige” annuïteiten dienen op enig moment wel alsnog te worden voldaan. Voor het behoud van het recht op fiscale aftrek van rente en kosten voor eigenwoningschulden is onder meer de wijze van inhalen van de uitgestelde aflossingen van belang. Voor hypotheken die op of na 1 januari 2013 zijn afgesloten en onder de fiscale aflossingseis vallen kan namelijk alleen aftrek van rente en kosten worden verleend indien de hypotheek in maximaal 360 maanden volgens een ten minste annuïtair schema wordt afgelost. Indien op enig moment een achterstand in de aflossing wordt opgelopen, is in de fiscale wetgeving vastgelegd op welke wijze en binnen welke termijnen die achterstand moet worden ingelopen. Als niet aan die eisen wordt voldaan, loopt de consument het risico dat het recht op aftrek van rente en kosten vervalt. Om het in bepaalde gevallen mogelijk te maken ook op een andere dan in de fiscale wetgeving vastgelegde wijze de aflossingsachterstand in te halen, zullen in het beleidsbesluit hiertoe twee goedkeuringen worden opgenomen.
Goedkeuringen in het beleidsbesluit
De eerste goedkeuring ziet op het zo snel mogelijk na afloop van de uitstelperiode van maximaal zes maanden vaststellen van een nieuw annuïtair schema op basis waarvan het inhalen van de aflossingsachterstand wordt uitgesmeerd over de resterende looptijd van de maximale termijn van 360 maanden van de lening. De huidige wettelijke regeling vereist dat een in 2020 opgelopen achterstand in de aflossing uiterlijk 31 december 2021 moet zijn ingehaald. Als dat niet lukt kan op basis van de wettelijke regeling een nieuw annuïtair schema pas per 1 januari 2022 worden vastgesteld.
De tweede goedkeuring die met de eerste samenhangt, is dat wordt toegestaan de resterende lening te splitsen waarbij voor de resterende hoofdsom zonder rekening te houden met de aflossingsachterstand het bestaande annuïtaire schema van toepassing blijft en voor het deel van de aflossingsachterstand een afzonderlijke (hypothecaire) lening met een eigen annuïtair schema wordt afgesloten waarbij de looptijd maximaal gelijk is aan de resterende looptijd van de oorspronkelijke hoofdsom. Afhankelijk van de draagkracht van de klant kan voor deze lening ook een kortere looptijd gelden. De huidige wettelijke regeling vereist dat voor de totale resterende hoofdsom een nieuw annuïtair schema wordt vastgesteld. Op basis van voornoemde wijze van inhalen hoeft het deel van de aflossingsachterstand (de maximaal zes maanden achterstand) niet per definitie te worden uitgesmeerd over de resterende looptijd, maar kan ook binnen bijvoorbeeld vijf jaar worden afbetaald. De overheid biedt hiermee meer mogelijkheden tot maatwerk.
Zoals hiervoor al is aangegeven zal naast de gemiste aflossingen ook de uitgestelde rente alsnog aan de kredietverstrekker moeten worden betaald. Deze uitgestelde rente is, indien deze uiteindelijk ook wordt voldaan, aftrekbaar volgens de reguliere fiscale regels. Afhankelijk van de vormgeving van het contract dat tussen de klant en de kredietverstrekker is gesloten op het punt van het inhalen van de uitgestelde rentebetalingen, kan het zijn dat deze rente aftrekbaar is op het moment van rentedragend schuldig worden (2020) of op het moment van feitelijke betaling (veelal in 2021, maar mogelijk deels ook in 2020 of latere jaren).
Geldigheid beleidsbesluit
Het beleidsbesluit zal gelden voor belastingplichtigen die zich tussen 12 maart en 30 juni 2020 melden of hebben gemeld bij hun kredietverstrekker en met hun kredietverstrekker een betaalpauze overeenkomen van maximaal zes maanden. Deze betaalpauze moet uiterlijk op 1 juli 2020 ingaan.
Onder nader te stellen voorwaarden kan ook voor betaalpauzes die sinds 12 maart al zijn overeengekomen en mogelijk deels al ten uitvoering zijn gebracht in de periode voorafgaande aan publicatie van het besluit gebruik worden gemaakt van de regeling zoals opgenomen in het beleidsbesluit.
Bezien zal worden op welke wijze en onder welke voorwaarden de regeling in het beleidsbesluit ook van toepassing kan worden verklaard op leningen waarvoor de fiscale aflossingseis geldt en die zijn aangegaan bij een ander dan een aangewezen administratieplichtige zoals een lening bij de eigen bv of een familielid.
Ten algemene merk ik nog op dat het voor de consument verstandig is om bij een situatie als deze na te gaan of een opgelegde voorlopige aanslag over 2020 en/of de voorschotbeschikking(en) toeslag(en) op basis van het eerder geschatte inkomen over 2020 moet(en) worden aangepast. Hiermee kan voorkomen worden dat in 2021 terugbetalingen moeten plaatsvinden.
Met voornoemd beleidsbesluit voorkom ik mogelijke nadelige fiscale gevolgen van een betaalpauze voor de hypotheek. Tegelijkertijd is het van belang dat de klant zich ervan bewust is dat een uitstel van betaling van de hypotheeklasten geen afstel is, en gevolgen heeft voor de maandlasten voor een langere tijd. Hier ligt vooral een voorlichtende rol voor de kredietverstrekker om te borgen dat de klant weet wat de consequenties zijn van de geboden maatwerkoplossing. In de gesprekken die de minister van Financiën hierover met de kredietverstrekkers heeft gevoerd hebben kredietverstrekkers aangegeven hier een verantwoordelijkheid voor hun klant te voelen en in deze bijzondere situatie hun klant waar mogelijk met maatwerk te willen helpen. Daarnaast heeft ook de klant een eigen verantwoordelijkheid om goed geïnformeerd een besluit te nemen over een maatwerkoplossing. De Autoriteit Financiële Markten zal monitoren hoe de situatie zich ontwikkelt en of in de praktijk op gepaste wijze invulling gegeven wordt aan de belangen van de klant.
Aantekening
De Staatssecretaris van Financiën beschrijft in bovenstaand onderdeel van de brief de goedkeuring bij het tijdelijk niet voldoen aan de fiscale aflossingseis van art. 3.119c Wet IB 2001 voor de aftrekbaarheid van rente ter zake van eigenwoningschulden. Voor maximaal een periode van zes maanden mag een zogenoemde betaalpauze met de kredietverstrekker worden overeengekomen, zonder dat daarmee het karakter van de eigenwoningschuld vervalt. Het woord ‘pauze’ moet hierbij niet te letterlijk worden opgevat. De staatssecretaris wil niet zo ver gaan dat de aflossingsverplichting zes maanden wordt opgeschort, waarna hetzelfde aflossingsschema weer wordt opgepakt. Alsdan zou de eigenwoningschuld niet in maximaal 360 maanden volledig worden afgelost, maar in maximaal 366 maanden. Een dergelijke oplossing zou overigens ook juridische implicaties kunnen hebben. Wel biedt de staatssecretaris twee manieren om de ontstane aflossingsachterstand in te halen in de restduur van de 360-maandentermijn, waarbinnen een eigenwoningschuld volledig moet worden afgelost. Dat kan via 1. een aanpassing van alle nog resterende termijnen na de betaalpauze of 2. een afzonderlijk nader overeengekomen aflossingsschema. De technische uitwerking zal straks in het nog uit te brengen beleidsbesluit worden vormgegeven. De regeling van de betaalpauze zal ook gaan gelden voor eigenwoningleningen die niet bij administratieplichtigen (banken en andere financiële instellingen) zijn ondergebracht, zoals bij de eigen vennootschap of bij familieleden. Overigens illustreert dit dat het daadwerkelijk eisen van aflossing van de eigenwoningschuld voor de eigenwoningrenteaftrek destijds in 2013 geen gelukkige keuze was. Voor beperking van de eigenwoningrenteaftrek was dat ook niet nodig geweest; voldoende was geweest als met een fictieve aflossing was gewerkt.
Naast de problematiek van de aflossingsachterstand gaat de staatssecretaris kort in op ‘gepauzeerde rentebetalingen’. Ten overvloede, de staatssecretaris benoemt dit niet: indien een geldverstrekker over de achterstallige rentetermijnen, rente berekent, is deze rente niet fiscaal aftrekbaar. De schuldig gebleven rente is immers een box 3-schuld.
Er is naast rente en aflossing nog een derde punt dat kan spelen in dit kader, namelijk een achterstand in de betaling van premies voor een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), stortingen voor een spaarrekening eigen woning (SEW) en stortingen voor een beleggingsrecht eigen woning (BEW). Ook daarop gaat de staatssecretaris in zijn brief niet in, mogelijk in de gedachte dat hiervoor niets hoeft te worden geregeld. Onderdeel 3.5.4 van het besluit van 15 mei 2017, 2017-81019, Stcrt. 2017, 28246, V-N 2017/27.11 voorziet immers al in een herstelmogelijkheid bij foutieve premiebetalingen. Het is echter maar de vraag of het oplopen van een betalingsachterstand wel kan worden gezien als een ‘fout’ als bedoeld in dit onderdeel (maar ‘goed’ is het evenmin). Het was wenselijk geweest als de staatssecretaris dit, eventueel ten overvloede, in deze brief eveneens had verduidelijkt.
7. Budgettaire gevolgen
De in deze brief beschreven maatregelen hebben een effect van -4,0 miljard euro op het EMU-saldo van 2020. In de tabel zijn de budgettaire effecten van de maatregelen op het EMU-saldo weergegeven voor de jaren 2020 tot en met 2023. Bij de aanpassing van het gebruikelijk loon is sprake van een miljard lagere inkomsten in 2020. Door extra inkomsten in latere jaren resteert uiteindelijk een (incidentele) cumulatieve derving van 300 mln. euro. Bij de versoepeling van het urencriterium in 2020 is er geen derving van inkomsten t.o.v. de situatie voor de coronacrisis. Dit omdat deze tijdelijke steunmaatregel ervoor zorgt dat mensen die voor de coronacrisis recht zouden hebben op de zelfstandigenaftrek dat nu ook houden. Gezien de tijdelijke aard van de maatregel wordt het meergebruik van de zelfstandigenaftrek door deze maatregel ook op nihil geraamd. Door deze maatregel wordt voorkomen dat als gevolg van de coronacrisis tijdelijk extra belasting wordt geheven bij zelfstandigen waarvoor het niet mogelijk is om hun normale uren te maken. Het verhogen van de vrije ruimte van de werkkostenregeling in 2020 is een incidentele maatregel met alleen een derving in dit jaar.
De fiscale coronareserve zorgt voor een verschuiving van inkomsten tussen 2020 en 2021. Na 3 miljard lagere inkomsten in 2020 is volgend jaar juist sprake van 3 miljard euro hogere inkomsten. Het uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap zorgt voor een verschuiving van inkomsten tussen 2022 en 2023. Hogere belastingontvangsten in anticipatie op het wetsvoorstel zullen zich een jaar later voordoen. Ook het fiscaal mogelijk maken van de hypotheekbetaalpauze in 2020 zorgt voor een verschuiving van inkomsten, maar dan van 2021 naar 2020.
Het structurele effect van het pakket maatregelen op het EMU-saldo is nihil omdat het zonder uitzondering gaat om tijdelijke maatregelen. Voor alle maatregelen geldt dat het budgettaire effect van de maatregel opnieuw geraamd wordt als de maatregel bij de Tweede Kamer ingediend wordt via een wetsvoorstel. In dat geval wordt de raming ook gecertificeerd door het CPB.
Maatregel
Budgettair effect op het EMU-saldo
(standen, in € mln.)
2020
2021
2022
2023
1.
Gebruikelijk loon 2020 omlaag bij omzetdaling
-1.000
100
100
100
2.
Urencriterium versoepelen 2020
0
0
0
0
3.
Incidenteel verhogen vrije ruimte werkkostenregeling naar 3% voor loonsom tot € 400.000 in 2020
-50
0
0
0
4.
Fiscale coronareserve vennootschapsbelasting
-3.000
3.000
0
0
5.
Uitstel inwerkingtreding wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap
0
0
-500
500
6.
Hypotheekbetaalpauze fiscaal mogelijk maken in 2020
50
-50
0
0
TOTAAL
-4.000
3.050
-400
600
8. Uitvoeringsgevolgen
De coronacrisis noodzaakt ertoe dat maatregelen onder hoge tijdsdruk worden uitgewerkt. De Belastingdienst heeft het pakket op uitvoeringsconsequenties beoordeeld, leidend tot de inschatting dat de maatregelen uitvoerbaar zijn. De Belastingdienst gaat de maatregelen daarom implementeren en uitvoeren. Zouden bij de uitvoering onvoorziene aspecten aan het licht komen die nadere besluitvorming behoeven, dan zal ik uw Kamer daarover uiteraard informeren. Op de precieze uitvoeringskosten is nog geen zicht maar de dekking zal worden gevonden op hoofdstuk IX van de Rijksbegroting in lijn met de begrotingsregels. De maatregelen die bij het pakket Belastingplan 2021 wettelijk uitgewerkt aan u worden voorgelegd gaan uiteraard vergezeld van uitvoeringstoetsen waarin de uitvoeringsconsequenties en uitvoeringskosten volledig in kaart zijn gebracht.
De gevolgen van de coronacrisis voor ondernemers en burgers zijn ingrijpend. Het kabinet probeert zodra er knelpunten gesignaleerd worden tot een oplossing te komen. Ik zal uw Kamer als dat aan de orde is, uiteraard infomeren over nadere maatregelen en over relevante ontwikkelingen in de uitvoering door de Belastingdienst.
Aantekening
Alweer een nieuwe ‘coronabrief’. Besluiten en brieven in verband met het coronavirus volgen elkaar nu in rap tempo op. Wij namen al een ‘coronabesluit’ op in V-N 2020/19.3 en de update hiervan nemen wij hierna op in V-N 2020/20.4. Besluite(n)loosheid kan het kabinet niet worden verweten!
Kijk tot slot ook op TaxVisions.nl voor een korte en duidelijke video van deze maatregelen.