Einde inhoudsopgave
Richtlijn 92/58/EEG betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (negende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
Bijlage VI Minimumvoorschriften inzake de lichtsignalen
Geldend
Geldend vanaf 22-07-1992
- Bronpublicatie:
24-06-1992, PbEG 1992, L 245 (uitgifte: 26-08-1992, regelingnummer: 92/58/EEG)
- Inwerkingtreding
22-07-1992
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-1992, PbEG 1992, L 245 (uitgifte: 26-08-1992, regelingnummer: 92/58/EEG)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
1. Intrinsieke kenmerken
1.1
Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden moet het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast veroorzaken dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar moet zijn.
1.2
Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, moet uniform van kleur zijn of een pictogram op een bepaalde achtergrond bevatten.
1.3
De uniforme kleur moet beantwoorden aan de tabel inzake de betekenis van de kleuren, opgenomen in bijlage I, punt 4.
1.4
Wanneer het signaal een pictogram bevat, moet dit voldoen aan alle op signaleringsborden van toepassing zijnde regels, als nader omschreven in bijlage II.
2. Bijzondere gebruiksregels
2.1
Wanneer een voorziening een continu en intermitterend signaal kan uitzenden, moet het intermitterende signaal worden gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
De duur van elke flits en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal moeten zodanig zijn geregeld:
- —
dat een goede perceptie van de boodschap wordt gegarandeerd en
- —
dat wordt vermeden dat er verwarring ontstaat tussen verschillende lichtsignalen, respectieveljk tussen een intermitterend en een continu lichtsignaal.
2.2
Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, moet de code van het signaal identiek zijn.
2.3
Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, moet speciaal in het oog worden gehouden of uitgerust zijn met een reservelamp.